De Kippenhoüderij op het platteland eronder dat wordt maar al te vaak uit het oog verloren verstaat jreker dan vooral de georganiseerde werkloozen, die zelf bijdragen voor ■■n steun. Als dezen zijn uitgetrokken moeten ze op andere wijze ge lpen worden. De Voorzitter antwoordt, dat de heer Odenhoven bepleit de ouderen steunen en de jongere georganiseerden te laten werken. De eisch der ■geering is echter, dat slechts kostwinners te werk gesteld worden en n nog slechts uit elk gezin een. Practisch doen we nu reeds, dat als het werk wellicht voor den der te zwaar is, de zoon als kostwinner wordt aangemerkt. Den eisch iii de Regeering moeten we echter in acht nemen. Nu sluit dit niet it, te overwegen om voor werken, waarvoor geen rijkssteun wordt ■geven, kostwinners, die niet onder de door de Regeering bedoelde egoriën vallen, te werk te stellen. Spreker gelooft verder, dat velen blijkbaar geen juist inzicht hebben i de steunregeling, waarvoor door het Rijk de regels zijn gesteld en est daarom het betreffende artikel voor. Nu kunnen we toch gelukkig iet zeggen, dat in Venray eene algemeene werkloosheid is tengevolge an de crisis. Verder mag geen steun verleend worden, zoolang en wanneer werk kan verschaft worden. Waar nu dit laatste het geval is, a in nog ruimere mate het geval wordt, kan hier geen sprake zijn van ujt in her leven roepen van een steunregeling. Voor de werkverschaffing met Rijkssteun stelt het Rijk zelf het loon /ast. Hierbij kan het voorkomen, dat de een, vooral in het' begin, min- Ier verdient dan een ander. Dit kan ook een huisvader treffen en laarom hebben we de Regeering gevraagd'n kindertoeslag te mogen geven. Hierop is echter nog geen beslissing genomen. De steun, die zeker u* ge ven wordt, mag niet grooter zijn dan wat verdiend wordt bij de verk verschaffing. Het is in elk geval veel beter, dat gewerkt wordt, dan onder meer steun genieten, vooral omdat steun ook demoraliseerend verkt. Wat betreft den wachttijd, staan B. en W. op het standpunt, 'at de georganiseerden na afloop van den uitkeeringstermijn uit de verkloozenkas geen wachttijd behoeven door te maken, doch onmid dellijk werk kunnen krijgen, zeker wanneer de uitkeeringen belangrijk :ager waren dan het loon. De heer Millen dankt B. en W. voor hetgeen zij tot heden gedaan hebben voor Je werkloozen en vraagt verder hoeveel er in de werk verschaffing kan verdiend worden. De Voorzitter antwoordt, dat in accoord hoogstens 28 cent per uur mag gehaald worden. B. en W. zorgen echter in de korte dagen, dat coch nog een voldoend aantal uren kan worden in aanmerking gebracht ci hopen zoodoende te komen tot een te verdienen loon van f 14.50. De eisch is verder, dat de tewerkgestelden zelf de helft der ziektepremie betalen. De heer Millen zegt, dat er gemeenten zijn, waar meer gegeven wordt en de Raad dat hier dus ook mag. Zeker, antwoordt de Voorzitter, als de Gemeente zonder Rijkssteun vil werken, dus zonder het Rijk iets te vragen. Geeft het Rijk echter subsidie, dan stelt het zelf de maximum-loonen vast. De heer Millen is dan niet goed door het Vakbureau ingelicht. Vol gens hem is medegedeeld, spreekt de Minister in zijn stennregeling nkel van een „behoorlijk" loon en noemt als zoodanig over 't algemeen 28 ct.; maar de Gemeente mag gerust meer geven, dat is haar ner gens verboden. Als het echter, zooals de Voorzitter beweert, niet zou kunnen, zag Spreker wel gaarne eene steunregeling in het leven geroepen voor vadere jnenschen, die niet zoo goed meer kunnen werken en moeilijk -verk kunnen krijgen en voor wie het bezwaarlijk is, bij de werkver schaffing te gaan. De Voorzitter antwoordt, dat volgens de ministerieele regeling geen -teun mag worden gegeven aan menschen boven de 60 jaar. De heer Millen vindt dit juist zoo treurig, want nu moeten die menschen naar den arme en is eenmaal de weg naar het armbestuur jevonden, dan gaan zij en ook hun kinderen ook later zoo gemakkelijk dien weg op. Dit is te betreuren voor nu en voor de toekomst. De Voorzitter zegt, dat men bij menschen boven de 60 jaar ln het algemeen niet kan spreken van crisiswerkloosheid; daarbij is het hooge afzondering als in een dergelijk gezin geen andere kostwinners zijn. De minister kent voor deze menschen nu eenmaal geeD anderen weg Jan dien naar het armbestuur. Men kan het betreuren, maar de techniek an de steunregeling en van de armenwet is nu eenmaal zoo. De heer' Millen zegt, dat hier crisiswerkloosheid is, hetgeen de Voor- itter ontksnt, erbij voegendezeer zeker niet in den zin als door den Minister bedoeld. De heer Millen meent, dat, wanneer 2ooals in dezen winter, nu men immer heeft behoeven stil te liggen wegens het weer, er 40 werkloozen ijn, dit toch wel degelijk een crisiswerkloosheid is. De Voorzitter zegt. dat er volgens de opgave van den Directeur der Arbeidsbeurs slechts 29 zijn ingeschreven. De heer Van Bergen vraagt, of de menschen van 60 jaar niet voor •un in aanmerking komen. De Voorzitter antwoordt ontkennend en zegt, die moeten naar het rmbestuur. Maar, zegt de heer Van Bergen, zouden we die dan geen licht werk unnen verschaffen, of op andere wijze steunen. De Voorzitter antwoordt, dat dit practisch reeds gedaan wordt, omdat Mj, wanneer de vader wat oud is, den zoon als kostwinner beschouwen n dezen werk verschaffen. De heer Odenhoven zegt de zaken in de courant goed te hebben bij gehouden, maar de bladen en iedereen zijn het er over eens, dat de ouding van den Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw liet juist is, als hij volhoudt, dat er in de bouwvakken geen crisiswerk- óosheid heerscht. De Voorzitter kan dit niet beoordeelen en zal zich daar ook wel vcor wachten. Hij spreekt enkel over Venray en volgens het oordeel van B. en W. is daar geen crisis-werkloosheid. De heer Stoot zegt, dat als er wat oudere menschen bij zijn, die /olgens den Voorzitter naar den arme moeten, wij die menschen toch wel op een andere manier kynnen steunen, zij het voorloopig slechts voor een maand. Als het uit de armenkas moet komen, moet de Gemeente het immers indirect toch betalen. Waarom die menschen dan, den voor fatsoenlijke werklieden zoo zwaren weg naar den arme opgestuurd De Voorzitter antwoordt, dat de voorschriften dit nu eenmaal •ióchen. Dit wil echter niet zeggen, dat we niet zullen trachten om het aezin, b. v. door werkverschaffing aan jonge gezinsleden, zoo lang mogelijk te helpen De heer Vermeulen zou ze ook zoo lang mogelijk van den arme weghouden. Spreker leest een stuk voor uit een courant van den heer Snoeck Henkemans, die in een groote vergadering te Utrecht gezegd heeft, dat men de menschen bij den arme weg moet houden en de Gemeenten in zulke gevallen van de armenwet kunnen afwijken. De Voorzitter zegt, dat in de gezinnen één kostwinner werk heeft bij de gesubsidieerde werkverschaffing, terwijl dan van de overige ge zinsleden er nog zooveel maar eenigszins mogelijk is worden te werk gesteld bij de niet gesubsidieerde werkverschaffing. De heer Millen houdt vol, dat er crisiswerkloosheid is en dus van de armenwet kan worden afgeweken. Hij is er van overtuigd, dat de werkloosheid nog zal toenemen. De Voorzitter zegt, dat men goed moet begrijpen, dat hij op het oog heeft een steunregeling met Rijkssubsidie en daarvoor zijn nu eenmaal die regels gesteld. De heer Millen zegt, dat wij daar toch ook buiten kunnen gaan en zonder Rijkshulp steunenanders moeten we den steun immers toch via het armbestuur betalen. De heer Stoot meent toch zeker te weten, dat er gemeenten zijn, waar menschen, die graag willen werken maar voor wie eenvoudig geen werk is, gesteund worden. De Voorzitter zegt, dat alle menschen, die willen werken, hier gehol pen kunnen worden door de werkverschaffing. Er is geen enkele, die niet geholpen wordt, als hij maar werken wil. De heer Stoot zou dan eene Commissie willen benoemen, die uitmaakt wie werken kan en wie niet. De Voorzitter zegt gaarne overleg te zullen plegen met de besturen der organisaties, maar de beslissing moet geheel in handen van Burge meester en Wethouders blijven; dezen dragen de verantwoordelijkheid. De heer Stoot begrijpt maar niet, dat hier niet kan, wat op andere plaatsen wel mogelijk is. De heer Millen houdt vol dat er crisis-werkloosheid isde Minister kan wel zeggen van niet, maar als de Raad nu eens beslist van wel De Voorzitter zegt, dat als men een steunregeling in het leven roept met Rijks hulp, de Minister beslisthet is nu eenmaal niet anders. De heer Millen zag dan gaarne eene commissie ingesteld, die de zaken onderzoekt. De heer Stoot vraagt dan de menschen, die er mee op de hoogte zijn, mee te doen beslissen. De Voorzitter zegt geen bezwaar te hebben tegen adviezen, en deze zelfs op prijs te stellen. De verantwoordelijkheid moet echter ten volle bij Burgemeester en Wethouders blijven, dus ook de beslissing in elk geval over het al dan niet geven van steun. De heer Odenhoven ziet de toekomst donker in. Wat B. en W. doen en zullen doen voor de werkverschaffing apprecieeren wij ten zeerste, maar de Voorzitter heeft blijkbaar geen goeden of althans een veel te optimistischen kijk op de toekomst. Wat is er nu tegen om eene com missie te benoemen, welke met B. en W. de zaak eens goed onderzoekt? Men doet dat toch op zoo vele plaatsen. De heer van Bergen zegt, dat de crisis, die dan toch in andere plaat sen wél heerscht, zijn tegenslag doet gevoelen in Venray, uit welke gemeente voor kort velen in die andere plaatsen werk vonden dat is nu toch maar afgeloopen, zoodat dus de crisis in andere gemeenten in elk geval indirect ook Venray treft. De Voorzitter antwoordt, dat dit het geval kan zijn en meer misschien nog kan worden, maar dan zal de Minister hebben uit te maken of er een crisis-werkloosheid is B. en W. meenen thans nog van niet. De heer Strijbos vindt het treurig dat menschen boven de 60 jaar naar den arme moeten, waar ze nog nooit behoefden aan te kloppen. De Voorzitter antwoordt, dat dit in de Rijkssteunregeling staat, en herhaalt nogmaals, dat B. en W. zullen trachten het zooveel mogelijk te voorkomen door het gezin te helpen met werkverschaffing aan een jonger lid van dat gezin. De heer Millen vraagt, of ook kostgangers er onder vallen, waarop de Voorzitter antwoordt, dat de regeling zegt, dat de minister dit in elk geval uitmaakt. Kr moet hierbij echter onderscheid gemaakt worden tusschen iemand die vrijwillig kostganger is en iemand, die het onvrij willig is. De heer Millen zegt, dat dit niet klopt met hetgeen in de steun regeling staat. Na voorlezing daaruit van het betreffende blijkt echter, dat de heer Millen niet de steunregeling van den Minister op het oog heeft, doch die van de organisatie. De heer Odenhoven stelt voor thans den Raad te doen stemmen over de vraag, óf bier al dan niet een crisis-werkloosheid is. De heer Strijbos zegt, daarover moeilijk te kunnen oordeelen, hij is daarvoor niet voldoende op de hoogte. De heer Stoot zou eerst een commissie willen benoemen, die de zaken eens met B. en W. bekijkt. De Voorzitter zegt, dat B. en W. overtuigd zijn dat er geen crisis werkloosheid is en ook eene commissie zal hen niet van dit huns inziens juiste standpunt kunnen afbrengen. De heer Odenhoven zegt, een beslissing van den Raad te willen uit lokken. We hebben er nu al een uur over gepraat en iedereen heeft thans toch wel eenig inzicht in de zaak gekregen. De heer Geurts vindt het treurig dat de landbouwhuishoudschool zoo lang op zich laat wachten dan kwam er werk. De Voorzitter merkt den heer Geurts op, dat dit buiten het aan de orde zijnde punt staat. De heer van Bergen beschouwt elke werkloosheid, die niet het gevolg is van de weersgesteldheid, als een crisis werkloosheid. De Voorzitter antwoordt, dat dit in zijn algemeenheid zeker niet op gaat. De heer Goumans apprecieert, dat B. en W. al zoo goed gezorgd hebben voor de werkloozen. Ook vindt hij dat zij goed betaald worden, f 0.25 per uur vindt Spreker hoog er zijn er wel die het met minder moeten doen kijk maar eens onder de arbeiders in den landbouw. Waar moet het toch op den duur van becaald worden Wethouder Pubben meent, dat we hier nog niet van een crisis mogen spreken. Als dat ergens het geval is, dan is het in den boerenstand. Hij is en was er steeds voor te laten werken en veel te laten werken. Dat het een slechte tijd is voor allemaal, zal wel niemand ontkennen. Er zijn echter nog wel plaatsen, waar het slechter is. Ook hier leven we in 't onzekere en mogelijk wordt het hier ook nog slechter, al is het niet te hopen. De heer Odenhoven begrijpt niet, dat de heer Goumans een kwartje per uur b.v. voor een bouwvakarbeider hoog kan noemen. Een vakman vindt dit feitelijk vernederend laag en dat is het ook. Het gaat toch ook niet aan om wat loonstandaard betreft een boerenarbeider op één lijn te stellen met een vakman. De Voorzitter meent, dat de heer Odenhoven den heer Goumans ver keerd heeft begrepen. Laatstgenoemde had het over de werkverschaffing en daar is 25 cent inderdaad niet zoo weinig. Het is natuurlijk jammer, dat een vakman daarvoor moet gaan werken. De heer Goumans vindt het Ipon als vakman niet veel, maar zegt dat ze hebben kunnen overleggen in den zomer. Maar zie nu eens een boerenarbeiderdie verdient nooit meer en de vakman moet dus blij zijn dat hij dat kwartje nu nog kan krijgen, nu er algemeen werkloosheid heerscht ook in den landbouw, en daar vooral, heerscht een groote malaise en zijn de tijden zeer slecht. De heer Millen hoort nu zelfs van de raadsleden-landbouwers, dat er in den landbouw een crisis heerscht. Ze zullen dan toch ook wel over tuigd zijn, dat dit ook in andere vakken het geval is. De Voorzitter wil thans het voorstel Odenhoven, om te doen uitmaken of er in de bouwvakken een crisis-werkloosheid heerscht, in stemming brengen. Wethouder Houben zegt, dat er z. i. niet direct van een crisis-werkloos heid in de bouwvakken kan gesproken worden. Dat er momenteel minder werk is, is z.i. hieraan te wijten, dat vroeger vele menschen naar Duitschland gingen werken. Naden oorlog bleven ze hier gevestigd en zijn ook hier en elders verschillende groote werken door Venraysche aannemers uitgevoerd. Deze tijd is echter voorbij en dit zal wel zoo blijven. Z. i. zijn er te veel bouwvakarbeiders. De laatste maanden wordt er echter nogal gebouwd er komen althans veel aanvragen om bouw vergunningen in. De heer Millen zegt, dat er crisis is in de bouwvakken zoowel als in den landbouw. De Voorzitter zegt, dat in den landbouw malaise is, doch geen werkloosheid. De heer Stoot zegt, dat er de laatste weken velen gedaan hebben gekregen, waarop de Voorzitter antwoordt, dat er toch ook weer een aantal is aangenomen. Ja, zegt de heer Odenhoven, misschien een of twee voor een paar dagen. De Voorzitter zegt dat, zoodra B. en W. blijkt, dat er inderdaad crisiswerkloosheid is, zij met een voorstel tot steun zullen komen, voor zoover werkverschaffing, die steeds op de eerste plaats moet komen, dan niet meer mogelijk zou blijken. De heer Odenhoven zou in dat vertrouwen zijn voorstel kunnen intrekken. De heer van Bergen wijst op enkele werken, die nog gedaan kunnen worden, b.v. verbetering van wegen. In dit verband vestigt hij de aandacht op de Leeuwstraat. De heer Goumans vraagt, de Regeering uit te noodigen, spoed te betrachten met de verbetering van den waterafvoer. De Voorzitter antwoordt, dat door de andere Gemeenten een kosten- begrooting is gevraagd met aangifte van het aandeel, dat elk zou moeten betalen. Hierop wordt nu gewacht. De heer Odenhoven vraagt, hoe de Voorzitter zou denken over een Commissie, die met B. en W. onderzoek zou kunnen doen omtrent de werkloosheid, werkverschaffing enz. De Voorzitter antwoordt, dat hij zich gaarne door de vertegenwoor digers der organisaties wil doen voorlichten. De heer Millen vraagt nog, zoo mogelijk eenige consideratie te ge bruiken voor de oudere menschen. De Voorzitter zegt, dat hij zal trachten die menschen te helpen. Is er geen andere weg dan bedeeling mogelijk, dan zal deze op zoodanige wijze geschieden, dat niemand het merkt. Dan is aan de orde vaststelling der voorloopige vergoedingen der bijzondere lagere scholen, overeenkomstig artikel 101 der Lager Onder wijswet 1920. De Voorzitter deelt mede, dat de vergoeding per leerling het gemiddelde bedraagt van de kosten per leerling der O. L.- Scholen te Venray. Deze kosten bedragen f 6.50. De Gemeente moet hierop een voorschot geven van 80 pet. Voor de bijz. school Venray-Kom bedraagt deze voorloopige ver goeding f 2*282.80, voor de Jongensschool Leunen f 503.10, voor de Meisjesschool Leunen f 561.60, voor de school Oostrum f 540.80, vcor school Oirlo f 811.20, voor school Castenray f 586.30, voor. school Merselo f 566.80, voor het St. J "»sephsgesticht f 713.70 en voor de Eerwaarde Zusters Ursulinen f 2314,— Wordt algemeen goedgevonden. Het verzoek van de groep Nederland van hetAlgemeen Nederlandsch verbond tot het vaststellen eener belastingverordening op het doen van aankondigingen, welke in een vreemde taal zijn gesteld, wordt hierna voor kennisgeving aangenomen. Nog wordt algemeen goedgevonden, afwijzend te beschikken op het verzoek van het Nationaal Bureau voor onderwijs op economischen grondslag, om subsidie. Dan is aan de orde verzoek van den R. K. Werkliedenbond tot het verleenen eener subsidie voor de Vie Provinciale Huisvlijt-Tentoonstel- ling. welke gehouden wordt te Kerkrade. De Voorzitter leest het verzoek voor en zegt, dat, waar eenmaal als principe is aangenomen slechts vereenigingen te steunen in de Gemeente, B. en W. aan de hand van dit principe voorstellen afwijzend op het verzoek te beslissen. De heer Odenhoven vindt een klein offertje hier toch wel op zijn plaats. De Werkliedenvereeniging in Venray, die hierbij toch ook aangesloten is, telt op het oogenblik 300 leden. De Voorzitter antwoordt, dat B. en W. sympathiek staan tegenover die tentoonstelling, maar zij zijn met hun voorstel gebleven in de lijn, door den Raad algemeen aangegeven. Ware de tentoonstelling in Ven ray, dan was het iets anders en hadden B. en W. zeker een kleine subsidie kunnen voorstellen. De heer Millen zou toch een klein bedragje geven, te meer waar we hier ook een huisvlijtschool hebben. De heer Van Bergen voelt er ook voor iets te geven. De Voorzitter zegt, dat het niet gaat om het bedragje, doch om het principe. De heer Jacobs is er voor om wat meer te geven, als de tentoonstel ling eens hier gehouden wordt. In stemming gebracht wordt het voorstel Odenhoven om f 10.te geven met 7 tegen 6 stemmen verworpen. Voor stemden de heeren Vermeulen, Millen, Van Bergen, Odenhoven, Nelissen en Stoot. Tegen de heeren' Strijbos, Jacobs, Van Dijck, Goumans, Geurts en de beide Wethouders. De Voorzitter zegt nog. aan de mededeeling te zullen toevoegen, dat wanneer te eeniger tijd de tentoonstelling hier wordt gehouden, de Raad het verleenen van een subsidie in welwillende overweging zal nemen. In verband met het volgende punt, benoeming van een onderwijzer aan de O. L. school te Venray—Heyde, schorst de Voorzitter de open bare vergadering en gaat de Raad in geheime zitting over. Na heropening wijst de Voorzitter tot stemopnemers aan de heeren wethouder Pubben en Stijbos en zegt, dat de voordracht luidt 1. B. J. A. Drent te Roermond 2. A. M. J. van Gemert te Beugen 3. M. J. H. Janssen te Elsloo. Na de stemming blijkt, dat op den heer Drent 13 stemmen zijn uit gebracht, zoodat deze met algemeene stemmen is benoemd. Vervolgens wordt algemeen goedgevonden aan W. J. en J. W. Linders te Venray—Steegsbroek een perceel ontginningsgrond, ter grootte van circa 4 H.A., te Ysselsteyn te verkoopen voor den prijs van f 250 per H.A. Nog wordt behandeld het ingekomen verzoek van Th. van Dijck e.a. tot het leggen van een goot ten Zuiden van de Langstraat. De Voorzitter leest het verzoek voor en zegt, dat het in de bedoeling van B. en W. ligt daar een goot te leggen, zoodra de weersomstandig heden en de bodemgesteldheid dit toelaten. Het blijft daar echter moei lijk, omdat er bewoners zijn, die met hun auto den weg daar voor die huizen stuk rijden. Als de toestand daar in orde is zal dit echter ver hinderd worden. Dan wordt behandeld, het na het opmaken der agenda ingekomen verzoek van S. H. Muysers e.a. te Venray—Merselo, betreffende ver laging pachtprijzen. Na voorlezing van het request zegt de Voorzitter, dat B. en W. het volgende standpunt innemen. De gemeente Venray heeft destijds bijna uitsluitend woesten grond verpacht tegen zeer lagen prijs. In 1919 zijn echter enkele gronden verpacht, hoofdzakelijk in den Testrik, waarvan de prijzen niet laag te noemen zijn. Voor deze gronden zouden B. en W. wel eene verlaging van 10 pet. voor het loopende pachtjaar willen toestaan, dus niet voor de gronden van Kempkensberg e.a., en ook niet voor de Hazenhut, maar voor de gronden in het algemeen, die f 25.— of meer pacht per jaar per H.A. moeten betalen. De heer van Dijck vindt het goed, maar zegt, dat er ook anderen zijn die wel slechts f 17 betalen, doch zeer veel besteed hebben aan ontginning en verbetering. Zou dit niet tot moeilijkheden aanleiding geven? De Voorzitter meent, dat deze pachters ook in en na den oorlog voldoende hebben kunnen profiteeren van hun lage pachtprijzen. Het voorstel van B. en W. wordt hierna zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De heer van Bergen wijst er op dat met slecht weer vele lantaarns uitgaan, of aangaan ol aanblijven, vooral als 't hard waait. Ook de heer Odenhoven heeft dit geconstateerd. De Voorzitter zal er den Directeur der Gasfabriek op wijzen. De heer Odenhoven zag gaarne een electrische lantaarn geplaatst op den Overloonscheweg tusschen hoek Gasstraat en het St. Jozephsgesticht. De Voorzitter antwoordt, dat dit moeilijk zal gaan. Hiervoor zou een aparte klok moeten geplaatst worden en dit is te duur. De heer Vermeulen vraagt hoe het staat met het uitbreidingsplan. De Voorzitter had immers toegezegd in de eerste vergadering met het plan in den Raad te komen. De Voorzitter merkt op, dit niet uitdrukkelijk toegezegd te hebben; men kan echter in de eerste maanden verwachten, dat deze zaak aan hangig zal worden gemaakt. De heer van Bergen zou doortrekking willen van het electrisch net in de Hoenderstraat. De Voorzitter zal hier eens met den heer Hagens over spreken. Niets meer aan de orde zijnde en niemand meer het woord verlangende, sluit de Voorzitter de vergadering. door jOS. BOSHOUWERS te LENT Op z'n Amerikaansch. VRAAG Steeds lees ik met groote aandacht de vragen die u beantwoord, omtrent de kippen hoüderij, in Peel en Maas. Steeds wordt er op 't gebied van opfok en verzorging der hoenders verbeteringen aangebracht. Voor eenigen tijd terug las ik eens in een pluimveeblad, hoe men in Amerika kippen hield en wel in groote hok ken van drie of vier verdiepingen waarvan de kippen in den zomer als in de winter opgesloten blijven en niet buiten komen. Ik heb hier een schuurtje dat ik voor niets kan benutten en zoodoende renteloos. Nu hoorde ik eens graag uw oor deel omtrent de vragen die ik u zal stellen. U zult wel weten dat hier in 't zuiden van Limburg de oude huizen en boerderijen gebouwd zijn van hout en leem. Nu dat schuurtje is ook zoo gebouwd. De Zuid- en Oostmuur zijn ingebouwd tegen mijn huis, de Noord- en Westmuur zijn vrij waar ik dus licht zou kunnen in aanbrengen indien ik er een kippen hok van maakte. De bodemopper vlakte is 6 M. bij 4 Meter. De hoogte van de wanden is 4,5 M. Wanneer ik nu een zoldering op de helft maakte dan had ik ook twee k.ppenhokken boven elkaar met weinig onkosten. De bedoeling is om ze een heel jaar opgesloten te houden. Hoe moeten de jonge hennen zijn alvorens ze op te sluiten Kan men ze reeds van acht of tien weken oud op sluiten Hoeveel kippen kan ik op elke M2 plaatsen Mag ik uw oordeel eens hooren Ik hoop, dat u begrijpt, wat ik bedoelzijn er hier in Nederland al proeven mee genomen ANTWOORD; In de pluimvee bladen worden vaak artikelen opge nomen, die te beschouwen zijn als vertalingen van stukjes uit de Ameri- kaansche en andere buitenlandsche bladen. En dan wordt het altijd prachtig voorgesteld Om van te watertanden Amerika is er steeds op uit ge weest, om zooveel mogelijk vreem de werkkrachten uit te sparen. We zien het aan de centrales, aan de hokken, kortom aan alles Men spreekt dan van enge inten sieve kippenhoüderij, Maar men ver geet op de eerste plaats, dat hier voor buitengewoon veel vakkennis voor noodig is. In Duitschland is men ook in die tichticg werkzaam geweest. Iemand, die „met maar 500" kippen begon, was 'n stumperd Het moestan er 1000 of meer zijn, gehuisvest in één hok 1 Maar kom nu eens kijken in Duitschland Zeker ik erken dat de hooge voederprijzen de kippenhoü derij daar den genadeslag hebben gegeven, maar waren die prijzen normaal geweest, dan zou het systeem bij die eenvoudige, niet- deskundige kippenhouders toch op 'n mislukking hebben moeten uit- loopen. Zóó kippenhouden is geen neven- bedrijf meer, dat vraagt den heelen man en eischt van dien man gron dige vakkennis, doorzicht, handels geest. weet ik wat al niet meer Wij, Nederlanders zijn door de Duitschers in het begin met mede lijden aangekeken, omdat we alles zoo in het klein deden, kleine kop pels, en deze vaak nog gesepareerd in 2 of meer afdeelingen De kippenhoüderij in Duitschland ligt er 1 Vele hokken en kippen moesten verkocht, de ambitie om weer veel te broeden is weg I In ons land is de toestand veel gezonderHier zal de kippenhoüderij daarom rendabel blijven. En dat hebben we voor een groot deel te danken aan de mannen, die steeds gewaarschuwd hebben tegenveel kippen in een hok Onder die man nen bekleedt de heer Janssen uit Horst een der eerste plaatsen, want wie heeft meer geijverd dan hij voor

Peel en Maas | 1931 | | pagina 8