PEEL El MAAS" Het Qeluk. Het tiende gebod Het is nog fraaier. De opperste vrijgezel. ZATERDAG 2 AUGUSTUS 1930 Een en vijftigste Jaargasg No. 32 99 De Burgemeester en Wethouders van Venray doen te weten, dat door den Raad dier gemeente in zijne vergadering van 30 Juni 1930 is vastgesteld de volgende verorde ning Terordening tot verklaring, welke verordeningen, tegen wier overtreding straf is bedreigd, nog gelden 1. Algemeene Politieverordening voor de gemeente Venray, vastge steld 18 Februari 1905, afgekondigd 12 Maart 1905, zooals deze nader is aangevuld en gewijzigd bij beslui ten van 9 November 1906 (afgekon digd 25 November 1906), 15 Nov. 1917 (afgekondigd 5 December 1917), 18 Februari 1922 (afgekondigd 10 Maart 1922), 10 Maart 1925 (afge kondigd 2 April 1925), 3 Februari 1927 (afgekondigd 17 Februari 1927) en 30 Juli 1928 (afgekondigd 17 Augustus 1928) 2. Bouwverordening tot uitvoe ring der Woningwet, vastgesteld 8 Juni 1905 (afgekondigd 2 Juli 1905), zooals deze is aangevuld en gewij zigd bij besluit van 27 Mei 1921 (afgekondigd 23 September 1921), 3 December 1925 (afgekondigd 2 Juni 1926) en 21 Juni 1929 (afgekondigd 10 September 1929) 3. Verordening op de Keuring van Waren in de gemeente Venray, vastgesteld 14 Juni 1921, afgekondigd 8 Juli 1921, gewijzigd bij besluit van 23 Januari 1929, afgekondigd 24 Juli 1929 4. Verordening op den Keurings dienst van Vee en Vleesch in de gemeente Venray, vastgesteld 29 September 1922, afgekondigd 20 December 1922 5. Verordening op de Veemarkt, vastgesteld 28 December 1922, afge kondigd 23 Februari 1923, zooals deze is gewijzigd bij besluit van 18 Februari 1926, afgekondigd 2 Juni 1926 6. Verordening voor het verstrek ken van sterken drank op den open baren weg. vastgesteld 3 December 1924, afgekondigd 29 December 1924 7. Verordening houdende verbod van dansen en het bezoeken van avondvermakelijkheden door jeugdige perspren in voor het publiek toe gankelijke inrichtingen, vastgesteld 8 Juni 1926, afgekondigd 16 Juni 1926 8. Verordening op Woonwagens in de gemeente Venray, vastgesteld 30 Maart 1927, afgekondigd 22 April 1927 9. Verordening houdende verbod van kienen en barakspel in voor het publiek toegankelijke lokaliteiten en plaatsen in de gemeente Venray, vastgesteld 30 Maart 1927 en afge kondigd 18 Mei 1927 10. Bijzondere verordening op de maximum-snelheid voor motorrijtuigen in de gemeente Venray, vastgesteld 30 April 1928, afgekondigd 4 Juni 1928; 11Motor- en Rijwielverordening voor de gemeente Venray, vastge steld 26 Juni 1928, afgekondigd 13 Juli 1928; 12. Verordening tot vaststelling van rooilijnen, vastgesteld 4 Nov. 1925, afgekondigd 2 Juni 1926 13. Verordening tot vaststelling van rooilijnen, vastgesteld 3 Febr. 1927, afgekondigd 16 April 1927 Zijnde deze verordening aan de Gedeputeerde Staten van Limburg volgens hun bericht van 18 Juli 1930, 4e. Afdeeling, La. 6950/13 D, in afschrift medegedeeld. En is hiervan afkondiging geschied waar het behoort, den 24 Juli 1930. De Burgemeester en Wethouders vnd. get. O. VAN DE LOO, De Secretaris get. VAN HAAREN. FEUILLETON Achter het huis maakte hij eene omtuining, en schiep zoo een vierkanten hof, waarin hij 's nachts eenige geilen opsloot, die zijn jongste zoon bij dag op het gebergte liel wijden tegeno ver het huis, slak hij een stam van een olijfboom in den grond, opdat de weinige reizigers, die over den weg kwamen, hunne dieren daar konden vastbindeh. De paal was in de volgende lente groen geworden en werd na lange jaren, door de zorgen des eigenaars een lommerijke olijf boom, die den man een rijke oogst van olijven schonk, welke hij perste, en met de kaas van zijne geiten de voornaamste artikels van zijnen handel uitmaakten. Yele heeren van Xeres, die ijve rige jagers waren, namen hun intrek in de kleine venta van Tio Basilio, en betaalden hetgeen zij daar verteerden vijfmaal boven de waarde. Ten tijde, dat ons verhaal be gint, was de vrouw van den lo gementhouder gestorven, en zijn oudste zoon, voor wiensopvoeding zijn peetoom, een Dominicaner monnik, gezorgd had, had met in den modernen tijd. We moeten tot een andere orde van productie komen, die niet de hebzucht vryé baan geeft, maar die tot het werkelijk welzyn van heel de" samenleving strekt. Het tiende gebod verbiedt 't ge bruik van eigen rijkdom en eigen maatschappelijke positie om den kleinen en zwakkeren bezitter uit zijn bezit te verdringen en tot arm lastige te maken. Het verbiedt niets ontziende uit buiting van het voordeel, dat bezit en machtspositie verschaffen, om ook zonder de door de wet geoorloofde en onzedelijke middelen gebruik te maken meer en meer 'alle bezit te centraliseeren. Het tiende gebod bewaart het evenwicht tusschen de bezit- en machtsverhoudingen. Het verbiedt de kapitalistische, sociale en politieke tyranuie. Terwijl 't Romeinsche recht de uitbuiting van de zwakkeren door de sterkeren, door middel van on beteugelde concurrentie mogelijk maakt, als maar de aangewende middelen door de wet geoorloofd zijn beschermt het tiende gebod de zwakkeren voor de hebzucht der sterkeren en bevordert daarmee de sociale orde en welvaart. Hoe komt het dan, aldus de Kan delaar, dat desondanks zoo'n pas sieve houding wordt aangenomen tegenover de ontwikkeling van de grootmacht in de industrie en de daarmee gepaard gaande verarming van steeds grootere volksdeelen Hoe komt het, dat bijna niets wordt gedaan tegen de snel groei ende en zich altijd meer uitbreiden de grootindustrie en groothandel Bijna niets tegenover de altijd groeiende opeenhoping van 't bezit in de handen van enkele milliar- dairs 't Schijnt bijna zelfsprekend, dat altijd meer kolen en ijzer, petroleum- bronnen, zilver- en goudmijnen, spoorwegen en handelsvlooten, fa brieken en warenhuizen over de heele wereld in één en enkele han den komen 't Is een uiting van de heden- daagsche ongebreidelde hebzucht 't Is menschenwerk, geen godde lijke instelling. 't Kan en moet veranderen Van meer belang dan „tijdelijk" goedkoop koopen en 't maken van reuzenwinsten is het behoud van de goede zeden en de rechtvaardigheid het behoud van een gezond volks leven. Hier zeker geldt de regel: Er zijn voordeelen, die we niet benutten mogen, ook al worden ze ons aan geboden. Hector Lambrechts zegt in dit verband: Waarlijk productief werk verschaft geen multi-millioenen ver mogens. En zou het toch zoo zijn. dan moet men zich weten te beperken. Leven en laten leven, zegt 't gebod, zonder welk gebod geen sociale samenwerking mogelijk is. Wie het niet over zich verkrijgen kan, van een of ander voordeel af stand te doen, is zedelijk lam en is op weg 'n geestelijk kreupel te worden. Hoe meer gerationaliseerde groot industrieën, hoe meer werkloozen. Hoe grooter de werkeloozen-nood, des te grooter de belastingen voor allerlei sociale verzekeringen. Rekent men de milliarden, die de belastingbetalers ook de groot industrie zelf en de groothandel betalen bij den prijs van de artikelen, dan zijn deze niet goedkoop meer, maar afgezien nog van de schade, die de bevolking en de beschaving er bij hebben. We moeten tot een andere orde van productie komen, tot een, die niet de hebzucht vrije baan geeft, maar die tot het werkelijk welzijn van heel de samenleving strekt. Daartoe meewerken is plicht van ieder katholiek den besten uitslag in de Theologie gestudeerd en was als kapelaan van een regiment naar Lima gekomen. Zoo gebeurde het, dat Tio Basilio alleen en eenzaam, leefde, slechts des nachts had hij het gezelschap van zijn jongstenzoon, een bedeesd, zwijgend wezen, dat sedert den dood van zijne moeder geheel en al verstompt en ver standeloos was geworden, want evenals de lichamelijk zwakke naturen langer nnetde moedermelk moeten gevoed worden, /oo zijn er ook zedelijk zwakke naturen, die gedurende langeren tijd de zorg en het onderricht van dezen hunnen aardschen schutsengel noodig hebben. Het menschdom heeft twee idealen, de Maagd en de Moeder, en God vereenigde beide, om het heerlijke wezen voort, te brengen, door welks bemiddeling de Zoon ter wereld kwam. Het was een schoone Decern bermorgenvoor de deur van de herberg zalen op eene ruw be werkte steenen bank Tio Basilio, nu reeds een gebrekkige, afgeleefde grijsaard, en zijn vriend en met gezel Tio Bernardo, een nog fris- sche, sterke, flinke en opgeruimde natuur. Op eenigen afstand lag tegenover hen aan een kleinen palmenstruik geleund, een jongen van middelmatige gestalte en slanken groei, als jager met een rok van grof doek, korte broeken Onder dit opschrift driestart het „Huisgezin" als volgt naar aanleiding van het Duitsch-Finsche boterverdrag: Fraai was het al niet, dat Finlands toestemming tot - een verhooging van het invoerrecht (met nagenoeg 100 percent) werd gekocht met een ge waarborgde verhooging van zijn boterinvoer met ook ongeveer 100 percent. Doch wat blijkt nu? Dat die verhoogde Finsche boter invoer een fictie zal blijven en ook als zoodanig bedoeld is. Voor elke honderd kilo boter van het overeengekomen kwantum, die Duitschland niet afneemt, betaalt het aan Finland 30 Mark. Dit land zal dus practisch ander half millioen ontvangen voor zijn toestemming om het verdragcijferten nadeele van Nederland en Denemar ken te verhoogen en daarmee aan de zuivelindustrie dier landen een zwaren slag toe te brengen. De Finsche boterinvoer blijft wat hij was en de Finsche regeering steekt een bom duiten op. Ieder voor zich en God voor ons allen, is een mooie leus, maar zulk een transactie, welke op op slinksche wijs onzen boteruitvoer een deuk major toedient, gaat tegen alle rechtsbesef in. En men mag ook wel even de vraag aan de orde stellen, wat er zöö van de „meestbegunstigings- clausule", die in ons boterverdrag met Duitschland voorkomt, overblijft. Of die niet op grove wijze wordt ontdoken. We worden, zooals het contract luidt, op gelijken voet behandeld. In de practijk gebeurt dit niet, vermits een onderhandsche afspraak Finland het voorrecht teekent van een grooter invoer kwantum, of reeëler, een afkoopsom van anderhalf millioen mark. Wordt aldus met de meestbegun- stiging niet de hand gelicht Wat zal onze regeering doen Zij zal, natuurlijk, diplomatieke vertoogen tot de regeering te Berlijn te richten maar de N. R. Ct. heeft al te verstaan gegeven, dat diplo matieke vertoogen „zonder meer" niets uithalen, zonder er bij te voe gen, wat ze verder ondernomen wenscht te zien. De Algemeene Nederlandsche Zuivelbond, zich volkomen bewust van het groote gevaar dat onze zuivelindustrie bedreigt, is reeds in actie. Hij wenscht al de aangesloten zuivelfabrieken, en dat zijn er hon derden, te brengen tot een boycot van Duitsche goederen. Die fabrieken zijn voor een goed deel vaste afnemers van Duitsche artikelen in haar bedrijf benoodigd, de trouwe afnemers zou men mogen zeggen, daar ook onze Nederland sche industrie ze met haar producten, wat duurder, maar van betere con structie, kan gerieven. Als Duitschland onzen invoer nekt. is het natuurlijk dat wij terug slaan Philips heeft pas aan de zuivelindustrie het voorbeeld gegeven. En de wijze waarop Duitschland met Finland als medeplichtige, tegen ons optreedt, maakt het verzet te redelijker. Maar al komt er dit verzet, een verzet dat in al de kringen van ons volk ongetwijfeld instemming vinden zal, wij herhalen de vraag wat zal onze regeering doen Het is geen gewoon geval, en de ongehoorde wijze waarop de meestbegunstigingsclausule door de afspraak tusschen Duitschland en Finland te schande wordt gemaakt, vereischt een steviger optreden dan we tot nu toe van onze diplomaten gewend zijn, en vereischt ook dat er op dit optreden, indien 't zonder resultaat zal blijven, iets zal volgen. een mantel gekleed, die als een jagerskap over het hoofd geworpen wordt en in welks zakken men brood en gevogelte bewaart. Ofschoon zijne gelaatstrekken regelmatig waren, had zijn bleek gezicht, iets hards, en zijn niet zeer openhartige blik bezat, of schoon hij scherpzinnigheid ver ried, toch niets van de aan de jeugd eigene opgeruimdheid. Naast hem bevond zich zijn ge weer en lokvogel, in eene spitse kooi, die met een groenen doek bedekt was. Er heerschte diepe stilte, slechts afgebroken door het waaien van een zwakken wind, die, daar hij nog de sterke en de onbewegelijke gewassen, noch het kreupelhout van de weide aan het ruischen brengen kon, zich zeiven met een zacht gemurmel in slaap wiegde. Alleen de hennen, die rustig en tevreden rondom de herberg wandelden, voelden dë kracht van den wind op hare sierlijke staarten, welke zij t aar zich toe haalden, en waarover zij struikelden. De haan verhief van tijd tot lijd zijn gekroond hoofd en zich trots opblazende, kraaide hij, zoodal men het wijd en zijd hoorde, als wilde hij daarmede de reizigers op zijn heer aandachtig maken. De kat, de eerste uitvind ster van het gemak, had zich wijselijk in den hoek van hethuis bedaard nedergelegd, die door de zon beschenen en voor den wind beveiligd was, en wierp in hare Voor automobilisten. WENKEN. Wanneer gij wilt uitrijden, denk dan aan het cijfer vier. En consta teer of gij in voldoende mate hebt: benzine, olie, water en lucht. Zijn deze vier „elementen" in orde, dan buut ge vertrekken. Wanneer achter u een claxon loeit, ga dan niet harder rijden, denkend: hij komt er niet langs 't domste boertje, dat over eenige P.K meer beschikt, kan u inhalen, met een druk op zijn gaspedaal. Rijd even iets langzamer en wijk goed naar rechts. Wanneer die oude dame nog net evèn voor uw wagen wil passeeren, toeter dan niet, maar rem Door bet toeteren schrikt de juffrouw en dan kan er een ongeluk gebeuren. Wanneer ge een hoek moet om draaien, denk dan altijd: daar komt een wagen Het beste is, deze woorden hardop te zeggen. Ook kan men het zingen, dan vergeet men nooit langzamer te rijden en rechts te houden. Wanneer ge van rechts komt, en de vijf-tons-Iastwagen komt van links, laat hem gerust eerst passee ren. Zelfs wanneer ge theoretisch voorrang zoudt hebben, dan is het beter de ontmoeting met dien last wagen te vermijden, want uw wa gen gaat er aan. Probeer nu en dan, wanneer ge in volle vaart zijt, handig te rem men, ook wanneer hiervoor geen aanleiding bestaat. Het dient als een generale repetitie, voor het geval, dat het wêl en plotseling noodig mocht zijn. Wanneer ge denkt: ik kan er nog net langs, herinner u dan den wagen dien ge onlangs in de sloot hebt zien liggen en trap op de rem. Het is veel eenvoudiger, een minuut later te arriveeren, dan een maand in een hospitaal te verliezen. Bluf, als gij toch bluffen moet, overal op uw voorzichtigheid bij het rijden. Elk goed chauffeur zal u daarom meer respecteeren. Bluf op hard rijden maakt u in zijn oogen belachelijk. Wanneer de verkooper a gezegd heeft, dat uw wagen negentig kan halen, rijd dan nooit meer dan zeventig. Want ge zoudt in de verleiding kunnen komen, honderd te probeeren, maar daarvoor is de wagen zeker ongeschikt. Peuter niet aan den magneto. Electriciteit is een lastig vak, en zelfs zij, die er hun beroep van maken, zijn niet altijd bij machte, magneto-ongemak te herstellen. Dus, gij leek, niet aankomen en zoeken, tot ge een handigen be roepsman hebt gevonden. Wanneer de Bisschoppen rijden en de Kapucijnen barrevoets loopen. De schoenlapper Flik heeft de hebbelijkheid, om over alles wat hij ziet en hoort te redeneeren en te kritiseeren. Niemand kan hem dan ook lijden. En naar 't schijnt heeft hij geen erger vijand dan zich zelf, want hij moppert en pruttelt den ganschen dag. En toch heeft hij één vriend. Het is zijn buurman, de fruithandelaar Holtman. juist een tegenhanger van Flik. Waaruit wederom blijkt, hoe waar het is, dat twee tegenoverge stelde karakters elkander aantrekken. Op zekeren dag leunde de fruit handelaar over het geopende venster, waarachter Flik zijn schoenen flikte, toen een Kapucijn voorbijging. „Kijk, die gaat zelfs barrevoets", bromde Flik „hij kon ten minste schoenen dragen". Met schoof een rijtuig voorbij, niet nieuw, niet rijk, maar alles zeer eenvoudig. Flik zag in de koets een man in violet gewaad het was de Bisschop, die naar een verafgelegen plaats ging vormen. ,,Ik zou wel eens willen weten," gromde Flik, „waartoe zulke lui er een rijtuig op nahouden, ze konden ook wel te voet gaan evenals wij, arme tobbers." „En ik zou wel eens willen weten", zoo sprak Holtman kalm, wie het je naar den zin kan maken. De Kapucijn vindt geen genade in je oog, daar hij geen schoenen draagt. En de Bisschop wekt je ergernis, daar hij niet te voet gaat. Weet je wel, Flik, wat dat voor mannen zijn, die jij zoo hard beoordeelt „Wie ze zijn De kapucijn is natuurlijk een boerenjongen, die te lui was om te werken als zijn vader en broers en daarom monnik werd, en de bisschop zal wel een van die groote adellijke heeren zijn, die be smetting vreezen, als ze met gewone lui in aanraking komen." „Mis, Flikmis Ik ken toevallig de levensgeschiedenis van deze beide mannen. Ik zal ze je vertellen, Pater Hieronymus, de Kapucijn, is de zoon van een millionair. Een zijner broers is generaal, een ander schoonzoon van een Hertog. Hij zelf had een schitterende loopbaan voor zich, toen de goede God hem het denk beeld ingaf vermogen, stand en genot prijs te geven en zich te wijden aan den dienst der armen. Zijn heele fortuin schonk hij aan inrichtingen van weldadigheid, zonder ook maar hei geringste voor zich te houden. Hij werd armer dan de armsten, steekt zich in een grove pij, verge noegt zich met den schraalsten kost, slaapt op een stoozak, die jou te hard zou zijn, en mist zelfs, wat ook heel arme menschen hebben, een ordentelijk schoeisel. Zulke ontbe ringen leggen zich de Kapucijnen vrijwillig op, om door hun voor beeld den armen de armoede lichter te maken en hun te toonen, dat de armoede den mensch niet verlaagt, ja, hem zelfs welgevallig maakt in Gods oog. En wat doet Pater Hieronymus Hij bezoekt de onge- lukkigen in de achterbuurten, slijt halve dagen in de ellendigste krotten, op de armoedigste dakkamertjes. Hij bezoekt de zieken in de ziekenhuizen, de gevangenen in hunne cellen en vergezelt de ter dood veroordeelden naar het schavot. Onmogelijk de goede werken te tellen, welke hij, ondanks zijne armoede, verricht. Wie telt de tranen, door hem gedroogd, de armen, door hem bemoedigd en geholpen, de zielen, door hem gered Wij beiden, jij en ik, zijn niet waard, den goeden pater de riemen zijner sandalen te ontbinden. De Bisschop daarentegen is naar jou meening een adellijke, die de armen veracht. Men ziet wel, dat je hier niet tehuis bent. Anders moest je weten, dat de Bisschop de zoon is uit een kleine boerenfamilie. Voor zijne afkomst schaamt hij zich niet. Bij zijn pastoor heeft hij Latijn geleerd. Toen is hij in het gymna sium en in het Seminarie gekomen, priester, pastoor en om zijne ge leerdheid en zijn zielenijver bisschop geworden. Denk niet, dat dit alles hem. trotsch gemaakt heeft. Naast hem zat in het rijtuig eene oude vrouw. Dat is de moeder van den Bisschop. En wat kun je er nou tegen inbrengen, dat onze Bisschop rijdt Zie je niet in, dat door dezen boezenzoon, die door zijne verdien sten tot de hóógste kerkelijke waar digheid is opgeklommen, de boeren stand in aanzien stijgt? Bevreemdt en ergert het je, dac ministers en gezanten en dokters een rijtuig ge bruiken Ministers en gezanten moeten in hun optreden toonen, dat ze plaatsvervangers zijn van koringen en keizers, en hoe zou een genees heer te voet al zijne patiënten kun nen bezoeken Welnu de Bisschop is de minister van God, de gezant der Kerk. Het is derhalve niet meer dan passend, dat hij zijne waardig heid door een zekere uiterlijke praal aankondigt. De generaals hebben gouden epauletten, waarom zou de Bisschop niet een gouden kruis en een violetten toog hebben En waarom zouden ze niet rijden Ging de Bisschop te voet, dan kon hij dagelijks maar in ééne gemeente het H. Vormsel toedienen, terwijl hij nu in twee of drie parochiën komen en vormen kan. Ging de Bisschop te voet, dan had hij tij dens de cholera-epidemie niet zoo veel stervenden kunnen bijstaan, Flik Flik stond met den mond vol tanden. Doch toen tegen den avond de Bisschop weer voorbij reed. nam hij eerbiedig zijn pet af en toen hij den Kapucijn zag, ging hij naar hem toe en drukte hem hartelijk de hand. kalaardige halve sluimering, met hare bewegelijke oogleden, ter luiks begeerige blikken op de worsten, die als armen aan de tafel des rijken kwamen, om de kruimels van de tafel der hennen op te pikken. De zon verbreidde vroolijk- heid en eene stille nederigheid in het gemoed; de heerlijke hemel versterkte dien indruk, en de ge- heele natuur ademde zulk eene tevredenheid, dat men uit het diepst zijns harten roepen moest: God, hoe schoon is het leven, wan neer men het steeds op U, zijn aanvang en einde, terugvoert! Kom, vriend, zeide de makker van den herbergier, klaag niet! Gij zijt een kleinmoedig mensch, altijd vol gejammer. Neem een voorbeeld aan mij,niettegenstaande mijne armoede. Wanneer ik mij te bed begeef, neem ik mijn hoed af, leg hem aan den eenen kant en zeg: daar liggen de schulden, trek mijn buis uit, leg het op den anderen kant en zeg: daar mogen de smarten blijven, maak mijn kruis, en slaap als een patriarch. En gij, wien niets ont breekt van wat gij noodig hebt, zijt altijd even zuur en ontevreden. Wel foei Wat wilt gij Deze pijn in mijn heen heb ik heden voor het eerst als toegift voor de pastei genoten A&n oude huizen is altijd iets te herstellen. En was het dat nog maar alleen! Wat plaagt u dan nog meer, Er is een tijd geweest, dat men iemand voor de galg kon sparen, door te beloven, dat men er mee trouwen zou. Vooral de voorspraak van een vrouw zwakke, doch daarom niet minder treffende afstraling van de middeleeewsche vereering van het schoone geslacht was bij de dienaren der gerechtigheid in de 15e en 16e eeuw van ingrijpende beteekenis. Een veroordeelde, die in zulk een medelijden deelachtig werd, was natuurlijk de genade waard Van haar begenadigingsrecht moeten de dames een ruim gebruik hebben gemaakt talloöze malen vinden wij in de historische folian ten en de oudste volksliederen gezinspeeld op de gewoonte om op deze wijze in den reeds geheven arm der gerechtigheid te vallen. En mogen wij niet veilig aannemen, dat menige spitsboef, gedwongen om met zijn voorspreekster in het hu welijk te treden, door haar tact en liefde een geheel ander mensch is geworden Vele lezers zullen hun voorouders die vijf eeuwen geleden leefden wel benijden je roofde en moordde en als je dan gevangen genomen werd, kwam je niet alleen aanstonds weer vrij, maar kreeg je nog een vrouw, ja, een die voor je opgekomen was, op den koop toe. Dat deze opvatting echter, zelfs niet in dien tijd, algemeen gedeeld kameraad Wie slechts één oog heeft, er altijd bang voor. Weet gij misschien niet, dat er voor de militie geloot moet worden, dat zij de jongelieden opgeroepen hebben, en mijn José ook loten moet? - Hoe zou het ook anders gaan? Aan dat been moeten wij allen knagenNauwelijks trok mijn Juan den soldatenkiel uit of mijn Manel werd s ldaat, en ik verdroeg het met geduld. Laat hem gaan, vriend, dat zal hem opmonteren. Als gij hem altijd zoo onder de geilen laat, wordt de jongen half een dier. Ik was soldaat en ik zeg u dat het mij niet berouwt, want daardoor eerst werd ik geheel en al een man Ik was dienaar van een officier, en had een»heer, die ik niet weet wat hij meer was dapper of goed. Ik beminde hem alsof hij mijn jongere broeder geweest was. Ik had duizend levens voor hem gegeven. Ik kan u dat alles zoo niet zeggen. Ziet gij dit lidteeken op mijn voorhoofd? Dat heb ik aan een Franschman ir, den slag van Medellin te danken, daar hij mij trof in plaats van mijn luitenant, dien hij wilde neder- houwen. Daarvoor werd hij neder- gesabeld. Hij liet mij echter dezen schrap tot een aandenken. Uw zoon moet opgemonterd worden, vriend hij is geheel en al in elkander gekrompen en deugt nergens toe. Mijnheer, het is een ongeluk kig kind. Hij heeft niet het ver sland van zijn ouderen broeder: maar hij heeft bloed als melk, kameraad. Hij gevoelt dieper, dan hij het uitdrukken kan. Dan is hij net a'.s de ezels, die houden ook alles bij zich. In dien gij hem echter niet als sol daat wilt laten uittrekken, neem dan een plaatsvervanger. Waar moet ik daartoe aan het geld komen, mijn goede man? Waarvandaan gij aan geld moet komen? Vanwaar gij het erborgen hebt, goede vriend. Want gij moet toch uwe duiten wel bij elkander hebbenuwe geiten brengen u goede renten op en uw zaakje geeft ook nog al goed geld. Gij moogt het nog zoo zeer loochenen, maar gij zijt zoo dor als een hoop zand, slechts verkwis tend met uwe traagheid en niets schenkend dan een: goedendag. Gij steekt altijd vol grappen, maar geeft geen raad. Er is hier niet te schertsen, vriend. Wat moet ik doen, lieve Hemel, wat moet ik doen? Ademhalen, opdal ge niet «tikt. Ik zal geheel alleen zijn! Dat zou zeer dom van u zijn, kameraad; verkoop uw herberg en ga naar het dorp. Dat kan ik niet doen. Hier heb ik geleefd, nu is mijn leven bijna ten einde geloopen en ik pas nergens meer in dan hier, en hier wil ik blijven, totdat ik

Peel en Maas | 1930 | | pagina 7