PEEL El MAAS"
Het Qeluk.
Het tiende gebod
Het is nog fraaier.
De opperste vrijgezel.
ZATERDAG 2 AUGUSTUS 1930
Een en vijftigste Jaargasg No. 32
99
De Burgemeester en Wethouders
van Venray doen te weten, dat
door den Raad dier gemeente in
zijne vergadering van 30 Juni 1930
is vastgesteld de volgende verorde
ning
Terordening tot verklaring,
welke verordeningen, tegen wier
overtreding straf is bedreigd, nog
gelden
1. Algemeene Politieverordening
voor de gemeente Venray, vastge
steld 18 Februari 1905, afgekondigd
12 Maart 1905, zooals deze nader
is aangevuld en gewijzigd bij beslui
ten van 9 November 1906 (afgekon
digd 25 November 1906), 15 Nov.
1917 (afgekondigd 5 December 1917),
18 Februari 1922 (afgekondigd 10
Maart 1922), 10 Maart 1925 (afge
kondigd 2 April 1925), 3 Februari
1927 (afgekondigd 17 Februari 1927)
en 30 Juli 1928 (afgekondigd 17
Augustus 1928)
2. Bouwverordening tot uitvoe
ring der Woningwet, vastgesteld 8
Juni 1905 (afgekondigd 2 Juli 1905),
zooals deze is aangevuld en gewij
zigd bij besluit van 27 Mei 1921
(afgekondigd 23 September 1921), 3
December 1925 (afgekondigd 2 Juni
1926) en 21 Juni 1929 (afgekondigd
10 September 1929)
3. Verordening op de Keuring
van Waren in de gemeente Venray,
vastgesteld 14 Juni 1921, afgekondigd
8 Juli 1921, gewijzigd bij besluit
van 23 Januari 1929, afgekondigd
24 Juli 1929
4. Verordening op den Keurings
dienst van Vee en Vleesch in de
gemeente Venray, vastgesteld 29
September 1922, afgekondigd 20
December 1922
5. Verordening op de Veemarkt,
vastgesteld 28 December 1922, afge
kondigd 23 Februari 1923, zooals
deze is gewijzigd bij besluit van 18
Februari 1926, afgekondigd 2 Juni
1926
6. Verordening voor het verstrek
ken van sterken drank op den open
baren weg. vastgesteld 3 December
1924, afgekondigd 29 December
1924
7. Verordening houdende verbod
van dansen en het bezoeken van
avondvermakelijkheden door jeugdige
perspren in voor het publiek toe
gankelijke inrichtingen, vastgesteld
8 Juni 1926, afgekondigd 16 Juni
1926
8. Verordening op Woonwagens
in de gemeente Venray, vastgesteld
30 Maart 1927, afgekondigd 22 April
1927
9. Verordening houdende verbod
van kienen en barakspel in voor
het publiek toegankelijke lokaliteiten
en plaatsen in de gemeente Venray,
vastgesteld 30 Maart 1927 en afge
kondigd 18 Mei 1927
10. Bijzondere verordening op de
maximum-snelheid voor motorrijtuigen
in de gemeente Venray, vastgesteld
30 April 1928, afgekondigd 4 Juni
1928;
11Motor- en Rijwielverordening
voor de gemeente Venray, vastge
steld 26 Juni 1928, afgekondigd 13
Juli 1928;
12. Verordening tot vaststelling
van rooilijnen, vastgesteld 4 Nov.
1925, afgekondigd 2 Juni 1926
13. Verordening tot vaststelling
van rooilijnen, vastgesteld 3 Febr.
1927, afgekondigd 16 April 1927
Zijnde deze verordening aan de
Gedeputeerde Staten van Limburg
volgens hun bericht van 18 Juli 1930,
4e. Afdeeling, La. 6950/13 D, in
afschrift medegedeeld.
En is hiervan afkondiging geschied
waar het behoort, den 24 Juli 1930.
De Burgemeester en Wethouders vnd.
get. O. VAN DE LOO,
De Secretaris
get. VAN HAAREN.
FEUILLETON
Achter het huis maakte hij
eene omtuining, en schiep zoo
een vierkanten hof, waarin hij
's nachts eenige geilen opsloot,
die zijn jongste zoon bij dag op
het gebergte liel wijden tegeno
ver het huis, slak hij een stam
van een olijfboom in den grond,
opdat de weinige reizigers, die
over den weg kwamen, hunne
dieren daar konden vastbindeh.
De paal was in de volgende
lente groen geworden en werd na
lange jaren, door de zorgen des
eigenaars een lommerijke olijf
boom, die den man een rijke oogst
van olijven schonk, welke hij
perste, en met de kaas van zijne
geiten de voornaamste artikels
van zijnen handel uitmaakten.
Yele heeren van Xeres, die ijve
rige jagers waren, namen hun
intrek in de kleine venta van Tio
Basilio, en betaalden hetgeen zij
daar verteerden vijfmaal boven
de waarde.
Ten tijde, dat ons verhaal be
gint, was de vrouw van den lo
gementhouder gestorven, en zijn
oudste zoon, voor wiensopvoeding
zijn peetoom, een Dominicaner
monnik, gezorgd had, had met
in den modernen tijd.
We moeten tot een andere orde
van productie komen, die niet de
hebzucht vryé baan geeft, maar
die tot het werkelijk welzyn van
heel de" samenleving strekt.
Het tiende gebod verbiedt 't ge
bruik van eigen rijkdom en eigen
maatschappelijke positie om den
kleinen en zwakkeren bezitter uit
zijn bezit te verdringen en tot arm
lastige te maken.
Het verbiedt niets ontziende uit
buiting van het voordeel, dat bezit
en machtspositie verschaffen, om ook
zonder de door de wet geoorloofde
en onzedelijke middelen gebruik te
maken meer en meer 'alle bezit te
centraliseeren.
Het tiende gebod bewaart het
evenwicht tusschen de bezit- en
machtsverhoudingen.
Het verbiedt de kapitalistische,
sociale en politieke tyranuie.
Terwijl 't Romeinsche recht de
uitbuiting van de zwakkeren door
de sterkeren, door middel van on
beteugelde concurrentie mogelijk
maakt, als maar de aangewende
middelen door de wet geoorloofd
zijn beschermt het tiende gebod
de zwakkeren voor de hebzucht der
sterkeren en bevordert daarmee de
sociale orde en welvaart.
Hoe komt het dan, aldus de Kan
delaar, dat desondanks zoo'n pas
sieve houding wordt aangenomen
tegenover de ontwikkeling van de
grootmacht in de industrie en de
daarmee gepaard gaande verarming
van steeds grootere volksdeelen
Hoe komt het, dat bijna niets
wordt gedaan tegen de snel groei
ende en zich altijd meer uitbreiden
de grootindustrie en groothandel
Bijna niets tegenover de altijd
groeiende opeenhoping van 't bezit
in de handen van enkele milliar-
dairs
't Schijnt bijna zelfsprekend, dat
altijd meer kolen en ijzer, petroleum-
bronnen, zilver- en goudmijnen,
spoorwegen en handelsvlooten, fa
brieken en warenhuizen over de
heele wereld in één en enkele han
den komen
't Is een uiting van de heden-
daagsche ongebreidelde hebzucht
't Is menschenwerk, geen godde
lijke instelling.
't Kan en moet veranderen
Van meer belang dan „tijdelijk"
goedkoop koopen en 't maken van
reuzenwinsten is het behoud van de
goede zeden en de rechtvaardigheid
het behoud van een gezond volks
leven.
Hier zeker geldt de regel: Er zijn
voordeelen, die we niet benutten
mogen, ook al worden ze ons aan
geboden.
Hector Lambrechts zegt in dit
verband: Waarlijk productief werk
verschaft geen multi-millioenen ver
mogens.
En zou het toch zoo zijn. dan
moet men zich weten te beperken.
Leven en laten leven, zegt 't gebod,
zonder welk gebod geen sociale
samenwerking mogelijk is.
Wie het niet over zich verkrijgen
kan, van een of ander voordeel af
stand te doen, is zedelijk lam en is
op weg 'n geestelijk kreupel te
worden.
Hoe meer gerationaliseerde groot
industrieën, hoe meer werkloozen.
Hoe grooter de werkeloozen-nood,
des te grooter de belastingen voor
allerlei sociale verzekeringen.
Rekent men de milliarden, die de
belastingbetalers ook de groot
industrie zelf en de groothandel
betalen bij den prijs van de artikelen,
dan zijn deze niet goedkoop meer,
maar afgezien nog van de schade,
die de bevolking en de beschaving
er bij hebben.
We moeten tot een andere orde
van productie komen, tot een, die
niet de hebzucht vrije baan geeft,
maar die tot het werkelijk welzijn
van heel de samenleving strekt.
Daartoe meewerken is plicht van
ieder katholiek
den besten uitslag in de Theologie
gestudeerd en was als kapelaan
van een regiment naar Lima
gekomen.
Zoo gebeurde het, dat Tio
Basilio alleen en eenzaam, leefde,
slechts des nachts had hij het
gezelschap van zijn jongstenzoon,
een bedeesd, zwijgend wezen, dat
sedert den dood van zijne moeder
geheel en al verstompt en ver
standeloos was geworden, want
evenals de lichamelijk zwakke
naturen langer nnetde moedermelk
moeten gevoed worden, /oo zijn
er ook zedelijk zwakke naturen,
die gedurende langeren tijd de
zorg en het onderricht van dezen
hunnen aardschen schutsengel
noodig hebben.
Het menschdom heeft twee
idealen, de Maagd en de Moeder,
en God vereenigde beide, om het
heerlijke wezen voort, te brengen,
door welks bemiddeling de Zoon
ter wereld kwam.
Het was een schoone Decern
bermorgenvoor de deur van de
herberg zalen op eene ruw be
werkte steenen bank Tio Basilio,
nu reeds een gebrekkige, afgeleefde
grijsaard, en zijn vriend en met
gezel Tio Bernardo, een nog fris-
sche, sterke, flinke en opgeruimde
natuur. Op eenigen afstand lag
tegenover hen aan een kleinen
palmenstruik geleund, een jongen
van middelmatige gestalte en
slanken groei, als jager met een
rok van grof doek, korte broeken
Onder dit opschrift driestart het
„Huisgezin" als volgt naar aanleiding
van het Duitsch-Finsche boterverdrag:
Fraai was het al niet, dat Finlands
toestemming tot - een verhooging van
het invoerrecht (met nagenoeg 100
percent) werd gekocht met een ge
waarborgde verhooging van zijn
boterinvoer met ook ongeveer 100
percent.
Doch wat blijkt nu?
Dat die verhoogde Finsche boter
invoer een fictie zal blijven en ook
als zoodanig bedoeld is.
Voor elke honderd kilo boter van
het overeengekomen kwantum, die
Duitschland niet afneemt, betaalt het
aan Finland 30 Mark.
Dit land zal dus practisch ander
half millioen ontvangen voor zijn
toestemming om het verdragcijferten
nadeele van Nederland en Denemar
ken te verhoogen en daarmee aan
de zuivelindustrie dier landen een
zwaren slag toe te brengen.
De Finsche boterinvoer blijft wat
hij was en de Finsche regeering steekt
een bom duiten op.
Ieder voor zich en God voor ons
allen, is een mooie leus, maar zulk
een transactie, welke op op slinksche
wijs onzen boteruitvoer een deuk
major toedient, gaat tegen alle
rechtsbesef in.
En men mag ook wel even de
vraag aan de orde stellen, wat er
zöö van de „meestbegunstigings-
clausule", die in ons boterverdrag
met Duitschland voorkomt, overblijft.
Of die niet op grove wijze wordt
ontdoken.
We worden, zooals het contract
luidt, op gelijken voet behandeld.
In de practijk gebeurt dit niet,
vermits een onderhandsche afspraak
Finland het voorrecht teekent van
een grooter invoer kwantum, of
reeëler, een afkoopsom van anderhalf
millioen mark.
Wordt aldus met de meestbegun-
stiging niet de hand gelicht
Wat zal onze regeering doen
Zij zal, natuurlijk, diplomatieke
vertoogen tot de regeering te Berlijn
te richten maar de N. R. Ct. heeft
al te verstaan gegeven, dat diplo
matieke vertoogen „zonder meer"
niets uithalen, zonder er bij te voe
gen, wat ze verder ondernomen
wenscht te zien.
De Algemeene Nederlandsche
Zuivelbond, zich volkomen bewust
van het groote gevaar dat onze
zuivelindustrie bedreigt, is reeds in
actie.
Hij wenscht al de aangesloten
zuivelfabrieken, en dat zijn er hon
derden, te brengen tot een boycot
van Duitsche goederen.
Die fabrieken zijn voor een goed
deel vaste afnemers van Duitsche
artikelen in haar bedrijf benoodigd,
de trouwe afnemers zou men mogen
zeggen, daar ook onze Nederland
sche industrie ze met haar producten,
wat duurder, maar van betere con
structie, kan gerieven.
Als Duitschland onzen invoer
nekt. is het natuurlijk dat wij terug
slaan Philips heeft pas aan de
zuivelindustrie het voorbeeld gegeven.
En de wijze waarop Duitschland
met Finland als medeplichtige, tegen
ons optreedt, maakt het verzet te
redelijker.
Maar al komt er dit verzet, een
verzet dat in al de kringen van ons
volk ongetwijfeld instemming vinden
zal, wij herhalen de vraag wat zal
onze regeering doen
Het is geen gewoon geval, en de
ongehoorde wijze waarop de
meestbegunstigingsclausule door de
afspraak tusschen Duitschland en
Finland te schande wordt gemaakt,
vereischt een steviger optreden dan
we tot nu toe van onze diplomaten
gewend zijn, en vereischt ook dat
er op dit optreden, indien 't zonder
resultaat zal blijven, iets zal volgen.
een mantel gekleed, die als een
jagerskap over het hoofd geworpen
wordt en in welks zakken men
brood en gevogelte bewaart.
Ofschoon zijne gelaatstrekken
regelmatig waren, had zijn bleek
gezicht, iets hards, en zijn niet
zeer openhartige blik bezat, of
schoon hij scherpzinnigheid ver
ried, toch niets van de aan de jeugd
eigene opgeruimdheid.
Naast hem bevond zich zijn ge
weer en lokvogel, in eene spitse
kooi, die met een groenen doek
bedekt was. Er heerschte diepe
stilte, slechts afgebroken door het
waaien van een zwakken wind,
die, daar hij nog de sterke en de
onbewegelijke gewassen, noch het
kreupelhout van de weide aan het
ruischen brengen kon, zich zeiven
met een zacht gemurmel in slaap
wiegde. Alleen de hennen, die
rustig en tevreden rondom de
herberg wandelden, voelden dë
kracht van den wind op hare
sierlijke staarten, welke zij t aar
zich toe haalden, en waarover zij
struikelden. De haan verhief van
tijd tot lijd zijn gekroond hoofd
en zich trots opblazende, kraaide
hij, zoodal men het wijd en zijd
hoorde, als wilde hij daarmede de
reizigers op zijn heer aandachtig
maken. De kat, de eerste uitvind
ster van het gemak, had zich
wijselijk in den hoek van hethuis
bedaard nedergelegd, die door de
zon beschenen en voor den wind
beveiligd was, en wierp in hare
Voor automobilisten.
WENKEN.
Wanneer gij wilt uitrijden, denk
dan aan het cijfer vier. En consta
teer of gij in voldoende mate hebt:
benzine, olie, water en lucht. Zijn
deze vier „elementen" in orde, dan
buut ge vertrekken.
Wanneer achter u een claxon
loeit, ga dan niet harder rijden,
denkend: hij komt er niet langs
't domste boertje, dat over eenige P.K
meer beschikt, kan u inhalen, met
een druk op zijn gaspedaal. Rijd
even iets langzamer en wijk goed
naar rechts.
Wanneer die oude dame nog net
evèn voor uw wagen wil passeeren,
toeter dan niet, maar rem Door
bet toeteren schrikt de juffrouw en
dan kan er een ongeluk gebeuren.
Wanneer ge een hoek moet om
draaien, denk dan altijd: daar komt
een wagen Het beste is, deze
woorden hardop te zeggen. Ook
kan men het zingen, dan vergeet
men nooit langzamer te rijden en
rechts te houden.
Wanneer ge van rechts komt, en
de vijf-tons-Iastwagen komt van
links, laat hem gerust eerst passee
ren. Zelfs wanneer ge theoretisch
voorrang zoudt hebben, dan is het
beter de ontmoeting met dien last
wagen te vermijden, want uw wa
gen gaat er aan.
Probeer nu en dan, wanneer ge
in volle vaart zijt, handig te rem
men, ook wanneer hiervoor geen
aanleiding bestaat. Het dient als een
generale repetitie, voor het geval,
dat het wêl en plotseling noodig
mocht zijn.
Wanneer ge denkt: ik kan er nog
net langs, herinner u dan den wagen
dien ge onlangs in de sloot hebt
zien liggen en trap op de rem. Het
is veel eenvoudiger, een minuut
later te arriveeren, dan een maand
in een hospitaal te verliezen.
Bluf, als gij toch bluffen moet,
overal op uw voorzichtigheid bij
het rijden. Elk goed chauffeur zal
u daarom meer respecteeren. Bluf
op hard rijden maakt u in zijn
oogen belachelijk.
Wanneer de verkooper a gezegd
heeft, dat uw wagen negentig kan
halen, rijd dan nooit meer dan
zeventig. Want ge zoudt in de
verleiding kunnen komen, honderd
te probeeren, maar daarvoor is de
wagen zeker ongeschikt.
Peuter niet aan den magneto.
Electriciteit is een lastig vak, en
zelfs zij, die er hun beroep van
maken, zijn niet altijd bij machte,
magneto-ongemak te herstellen.
Dus, gij leek, niet aankomen en
zoeken, tot ge een handigen be
roepsman hebt gevonden.
Wanneer de Bisschoppen
rijden en de Kapucijnen
barrevoets loopen.
De schoenlapper Flik heeft de
hebbelijkheid, om over alles wat hij
ziet en hoort te redeneeren en te
kritiseeren. Niemand kan hem dan
ook lijden. En naar 't schijnt heeft
hij geen erger vijand dan zich zelf,
want hij moppert en pruttelt den
ganschen dag.
En toch heeft hij één vriend. Het
is zijn buurman, de fruithandelaar
Holtman. juist een tegenhanger van
Flik. Waaruit wederom blijkt, hoe
waar het is, dat twee tegenoverge
stelde karakters elkander aantrekken.
Op zekeren dag leunde de fruit
handelaar over het geopende venster,
waarachter Flik zijn schoenen flikte,
toen een Kapucijn voorbijging.
„Kijk, die gaat zelfs barrevoets",
bromde Flik „hij kon ten minste
schoenen dragen".
Met schoof een rijtuig voorbij,
niet nieuw, niet rijk, maar alles zeer
eenvoudig. Flik zag in de koets een
man in violet gewaad het was de
Bisschop, die naar een verafgelegen
plaats ging vormen.
,,Ik zou wel eens willen weten,"
gromde Flik, „waartoe zulke lui er
een rijtuig op nahouden, ze konden
ook wel te voet gaan evenals wij,
arme tobbers."
„En ik zou wel eens willen weten",
zoo sprak Holtman kalm, wie het
je naar den zin kan maken. De
Kapucijn vindt geen genade in je
oog, daar hij geen schoenen draagt.
En de Bisschop wekt je ergernis,
daar hij niet te voet gaat. Weet je
wel, Flik, wat dat voor mannen zijn,
die jij zoo hard beoordeelt
„Wie ze zijn De kapucijn is
natuurlijk een boerenjongen, die te
lui was om te werken als zijn vader
en broers en daarom monnik werd,
en de bisschop zal wel een van die
groote adellijke heeren zijn, die be
smetting vreezen, als ze met gewone
lui in aanraking komen."
„Mis, Flikmis Ik ken toevallig
de levensgeschiedenis van deze beide
mannen. Ik zal ze je vertellen, Pater
Hieronymus, de Kapucijn, is de zoon
van een millionair. Een zijner broers
is generaal, een ander schoonzoon
van een Hertog. Hij zelf had een
schitterende loopbaan voor zich,
toen de goede God hem het denk
beeld ingaf vermogen, stand en genot
prijs te geven en zich te wijden aan
den dienst der armen. Zijn heele
fortuin schonk hij aan inrichtingen
van weldadigheid, zonder ook maar
hei geringste voor zich te houden.
Hij werd armer dan de armsten,
steekt zich in een grove pij, verge
noegt zich met den schraalsten kost,
slaapt op een stoozak, die jou te
hard zou zijn, en mist zelfs, wat ook
heel arme menschen hebben, een
ordentelijk schoeisel. Zulke ontbe
ringen leggen zich de Kapucijnen
vrijwillig op, om door hun voor
beeld den armen de armoede lichter
te maken en hun te toonen, dat de
armoede den mensch niet verlaagt,
ja, hem zelfs welgevallig maakt in
Gods oog. En wat doet Pater
Hieronymus Hij bezoekt de onge-
lukkigen in de achterbuurten, slijt
halve dagen in de ellendigste krotten,
op de armoedigste dakkamertjes. Hij
bezoekt de zieken in de ziekenhuizen,
de gevangenen in hunne cellen en
vergezelt de ter dood veroordeelden
naar het schavot. Onmogelijk de
goede werken te tellen, welke hij,
ondanks zijne armoede, verricht. Wie
telt de tranen, door hem gedroogd,
de armen, door hem bemoedigd en
geholpen, de zielen, door hem gered
Wij beiden, jij en ik, zijn niet
waard, den goeden pater de riemen
zijner sandalen te ontbinden.
De Bisschop daarentegen is naar
jou meening een adellijke, die de
armen veracht. Men ziet wel, dat
je hier niet tehuis bent. Anders moest
je weten, dat de Bisschop de zoon
is uit een kleine boerenfamilie. Voor
zijne afkomst schaamt hij zich niet.
Bij zijn pastoor heeft hij Latijn
geleerd. Toen is hij in het gymna
sium en in het Seminarie gekomen,
priester, pastoor en om zijne ge
leerdheid en zijn zielenijver bisschop
geworden. Denk niet, dat dit alles
hem. trotsch gemaakt heeft. Naast
hem zat in het rijtuig eene oude
vrouw. Dat is de moeder van den
Bisschop. En wat kun je er nou
tegen inbrengen, dat onze Bisschop
rijdt Zie je niet in, dat door dezen
boezenzoon, die door zijne verdien
sten tot de hóógste kerkelijke waar
digheid is opgeklommen, de boeren
stand in aanzien stijgt? Bevreemdt
en ergert het je, dac ministers en
gezanten en dokters een rijtuig ge
bruiken Ministers en gezanten
moeten in hun optreden toonen, dat
ze plaatsvervangers zijn van koringen
en keizers, en hoe zou een genees
heer te voet al zijne patiënten kun
nen bezoeken Welnu de Bisschop
is de minister van God, de gezant
der Kerk. Het is derhalve niet meer
dan passend, dat hij zijne waardig
heid door een zekere uiterlijke praal
aankondigt. De generaals hebben
gouden epauletten, waarom zou de
Bisschop niet een gouden kruis en
een violetten toog hebben En
waarom zouden ze niet rijden
Ging de Bisschop te voet, dan kon
hij dagelijks maar in ééne gemeente
het H. Vormsel toedienen, terwijl
hij nu in twee of drie parochiën
komen en vormen kan. Ging de
Bisschop te voet, dan had hij tij
dens de cholera-epidemie niet zoo
veel stervenden kunnen bijstaan,
Flik
Flik stond met den mond vol
tanden. Doch toen tegen den avond
de Bisschop weer voorbij reed. nam
hij eerbiedig zijn pet af en toen hij
den Kapucijn zag, ging hij naar
hem toe en drukte hem hartelijk de
hand.
kalaardige halve sluimering, met
hare bewegelijke oogleden, ter
luiks begeerige blikken op de
worsten, die als armen aan de tafel
des rijken kwamen, om de kruimels
van de tafel der hennen op te
pikken. De zon verbreidde vroolijk-
heid en eene stille nederigheid in
het gemoed; de heerlijke hemel
versterkte dien indruk, en de ge-
heele natuur ademde zulk eene
tevredenheid, dat men uit het
diepst zijns harten roepen moest:
God, hoe schoon is het leven, wan
neer men het steeds op U, zijn
aanvang en einde, terugvoert!
Kom, vriend, zeide de makker
van den herbergier, klaag niet!
Gij zijt een kleinmoedig mensch,
altijd vol gejammer. Neem een
voorbeeld aan mij,niettegenstaande
mijne armoede. Wanneer ik mij
te bed begeef, neem ik mijn hoed
af, leg hem aan den eenen kant
en zeg: daar liggen de schulden,
trek mijn buis uit, leg het op
den anderen kant en zeg: daar
mogen de smarten blijven, maak
mijn kruis, en slaap als een
patriarch. En gij, wien niets ont
breekt van wat gij noodig hebt,
zijt altijd even zuur en ontevreden.
Wel foei
Wat wilt gij Deze pijn in
mijn heen heb ik heden voor het
eerst als toegift voor de pastei
genoten A&n oude huizen is altijd
iets te herstellen. En was het dat
nog maar alleen!
Wat plaagt u dan nog meer,
Er is een tijd geweest, dat men
iemand voor de galg kon sparen,
door te beloven, dat men er mee
trouwen zou. Vooral de voorspraak
van een vrouw zwakke, doch
daarom niet minder treffende afstraling
van de middeleeewsche vereering
van het schoone geslacht was
bij de dienaren der gerechtigheid in
de 15e en 16e eeuw van ingrijpende
beteekenis.
Een veroordeelde, die in zulk een
medelijden deelachtig werd, was
natuurlijk de genade waard
Van haar begenadigingsrecht
moeten de dames een ruim gebruik
hebben gemaakt talloöze malen
vinden wij in de historische folian
ten en de oudste volksliederen
gezinspeeld op de gewoonte om op
deze wijze in den reeds geheven
arm der gerechtigheid te vallen. En
mogen wij niet veilig aannemen, dat
menige spitsboef, gedwongen om
met zijn voorspreekster in het hu
welijk te treden, door haar tact en
liefde een geheel ander mensch is
geworden
Vele lezers zullen hun voorouders
die vijf eeuwen geleden leefden wel
benijden je roofde en moordde en
als je dan gevangen genomen werd,
kwam je niet alleen aanstonds weer
vrij, maar kreeg je nog een vrouw,
ja, een die voor je opgekomen was,
op den koop toe.
Dat deze opvatting echter, zelfs
niet in dien tijd, algemeen gedeeld
kameraad
Wie slechts één oog heeft,
er altijd bang voor. Weet gij
misschien niet, dat er voor de
militie geloot moet worden, dat zij
de jongelieden opgeroepen hebben,
en mijn José ook loten moet?
- Hoe zou het ook anders gaan?
Aan dat been moeten wij allen
knagenNauwelijks trok mijn
Juan den soldatenkiel uit of mijn
Manel werd s ldaat, en ik verdroeg
het met geduld. Laat hem gaan,
vriend, dat zal hem opmonteren.
Als gij hem altijd zoo onder de
geilen laat, wordt de jongen half
een dier. Ik was soldaat en ik zeg
u dat het mij niet berouwt, want
daardoor eerst werd ik geheel en
al een man Ik was dienaar van
een officier, en had een»heer, die
ik niet weet wat hij meer was
dapper of goed. Ik beminde hem
alsof hij mijn jongere broeder
geweest was. Ik had duizend
levens voor hem gegeven. Ik kan
u dat alles zoo niet zeggen. Ziet
gij dit lidteeken op mijn voorhoofd?
Dat heb ik aan een Franschman
ir, den slag van Medellin te danken,
daar hij mij trof in plaats van mijn
luitenant, dien hij wilde neder-
houwen. Daarvoor werd hij neder-
gesabeld. Hij liet mij echter dezen
schrap tot een aandenken. Uw
zoon moet opgemonterd worden,
vriend hij is geheel en al in
elkander gekrompen en deugt
nergens toe.
Mijnheer, het is een ongeluk
kig kind. Hij heeft niet het ver
sland van zijn ouderen broeder:
maar hij heeft bloed als melk,
kameraad. Hij gevoelt dieper, dan
hij het uitdrukken kan.
Dan is hij net a'.s de ezels,
die houden ook alles bij zich. In
dien gij hem echter niet als sol
daat wilt laten uittrekken, neem
dan een plaatsvervanger.
Waar moet ik daartoe aan
het geld komen, mijn goede man?
Waarvandaan gij aan geld
moet komen? Vanwaar gij het
erborgen hebt, goede vriend.
Want gij moet toch uwe duiten
wel bij elkander hebbenuwe
geiten brengen u goede renten op
en uw zaakje geeft ook nog al goed
geld. Gij moogt het nog zoo zeer
loochenen, maar gij zijt zoo dor
als een hoop zand, slechts verkwis
tend met uwe traagheid en niets
schenkend dan een: goedendag.
Gij steekt altijd vol grappen,
maar geeft geen raad. Er is hier
niet te schertsen, vriend. Wat
moet ik doen, lieve Hemel, wat
moet ik doen?
Ademhalen, opdal ge niet
«tikt.
Ik zal geheel alleen zijn!
Dat zou zeer dom van u zijn,
kameraad; verkoop uw herberg
en ga naar het dorp.
Dat kan ik niet doen. Hier
heb ik geleefd, nu is mijn leven
bijna ten einde geloopen en ik
pas nergens meer in dan hier,
en hier wil ik blijven, totdat ik