Tweede Blad van „FEIL El MAAS"
Mij is de wraak
Oude landbouw in
Midden en N.-Limburg
FEUILLETON
Schetsen uit het
Indianen-leven
Prijsverlaging
BERTELS„KUNSTK0RREr
BERTELS'OPFOKVOEDER CO*
ZATERDAG 26 APRIL 1930
Een en vijftigste Jaargang No. 18
door A. F. VAN BEURDEN.
III.
SLOT.
Huis en heerlijkheid Blitters-
wyck onder Mcerlo.
Het huis Blitterswijck was eene
oude bezitting in handen der ge
lijknamige familie, die daar echter in
de 16e eeuw plaats maakt voor de
Van Lynden's. Het was eene heer
lijkheid met 'hooge en lage gerech
tigheid, met vergeving van de pas
torie, met onderleenmannen en hoo-
rigen, thinsen en cijnsen.
Het slot ligt in de nabijheid van
de Maas en de vierkante toren
draagt nog het wapen der familie
Van Lynden en Vygh. In de laat
ste jaren was het een klooster.
Huls en heerlijkheid Oeyen
Vorst
Het huis Oeyen, thans een heeren
huis, ligt een kwartier Noordelijker
dan Broekhuizenvorst, kort bij de
Maas, tegenover den Hamert. In
1326 hield Godert Roffert, in 1439
Sophia van Weldenrade den hof te
Oeyen, terwijl in 1433 Seger van
Broeckhuysen de heerlijkheid met
al hare toebehooren ter leen ont
ving. Er behooren 70 morgen akker
en verder nog bosch en broekland
bij. Later kwam ze aan de Ven-
losche van Breugels.
De hof Angen Sande tusschen
Vorst en Blitterswijck behoorde ook
aan de Van Broeckhuysens.
De tienden van Oirlo
Venray.
De Holtertiende te Oirlo behoor
de aan de Regulieren te Roermond
in Sanct Jeronimushuis Ao 1532.
Het huis en heerlijkheid
Geysteren.
Het huis en de heerlijkheid Geys
teren was tweeheerig, een helft van
de van Broeckhuyzens, een helft aan
de Van Eyth's. Zelfs is er een tijd
geweest, dat het kasteel in twee
helften bewoond werd, zooals na
den brand voor eenige jaren nog
duidelijk te zien was. Het is na den
brand, die veel antiek's verwoestte,
weer mooi hersteld.
De hof te Kruckum onder
Sevenum.
De Van der Doncken te Seve
num bezaten begin 1400 de wind
te Sevenum of het recht van te
malen. Verder den hof te Kruckhem
aldaar met de tienden. In Sevenum
lagen verschillende kasteelen, die
geheel of gedeeltelijk afgebroken
zijn als Schenkenburg, de Donk,
enz enz.
De hof te Tongerloo onder
Sevenum.
De Van Blitterswijcks bezaten
anno 1447 te Sevenum den hof te
Tongerloo, evenals den hof de Voirt
onder Baerlo.
De hof te Schanderle en tot
Lom onder Arcen.
De Hof tot Schandelo onder
Velden en de Spijker te Lom met
laten of hoorigen en sijnsen waren
ook aanzienlijke goederen, die in
1394 bij Gerrit van Baersdonk te
leen waren, dus bij sterven van den
beleende moest een geschenk aan
den Heer gegeven worden.
Het goed te Scalle onder Arcen
Anno 1394 werd Coenraad van
Aeiraven, ook wel voorkomend als
Alrawen met dit goed beleend.
Waar den hof lag is mij niet be
kend.
Treffend verhaal.
rNaar het Spaansch.
12.
Tante Juana wierp zich op het
bed. Welk een schouwspel!
HemelHemel! Zij mij ge
nadig! riep zij uit, en viel neder
onder het mompelen vanCaïn,
Caïn
Ik behoef er niet bij te voegen,
vervolgde mijn oom na een oogen-
blik van stilzwijgen waaraan ik geen
einde kon noch wilde maken, dat
Marcos Ruiz gevangen genomen en
ter dood veroordeeld werd. Alles
had er toe medegewerkt, dat de
arme'oude vrouw, deteedere moeder,
die men bewusteloos naar haar huis
gebracht had, eveneens doodelijk
getroffen was. Het valt mij moeilijk,
zelfs na een verloop van zoovele
jaren, uit te weiden over deze treu
rige herinneringen
Niettegenstaande alles heeft de
goede vrouw, alvorens te sterven,
mij een brief geschreven, dien ik
altijd bewaard heb, als de volkomen-
ste afspiegeling van hare zachtmoedige
en verhevene ziel, als het kort be
grip van haar edel en ongelukkig
Het huis Grebben onder
Grubbenvorst.
Grubbenvorst had een sterk kas
teel aan de Maas, dat in de Spaan-
sche oorlogen verwoest is en daar
na het Gebroken Slot is geheeten.
In 1311 bezat het Willem van
Willem van Millen als heer, later
kwam het aan de Van Weelinck-
h ovens.
De halve heerlijkheid van Grub
benvorst en hare inkomsten en half
Velden, een gedeelte van de op
brengst van den tol te Venlo be
hoorde er ook bij.
Het goed Baersdonk onder
Grubbenvorst.
Het huis, de hofstede en de heer
lijkheid Baersdonk werden afzonder
lijk bezeten. De halve heerlijkheid
van Grubbenvorst behoorde er bij
in. Oorspronkelijk voerde de bezit
ter zijn naam in wapen naar zijn
bezitting, later ging het door ver
erven omstreeks 1500 naar de Van
Wylick's. Deze bestaan nog, af
komstig uit Arcen, Velden en
Broekhuysen, afstammende van een
drost van Arcen.
Het huis Caldenbroek onder
Grubbenvorst.
Caldenbroeck is nu een boerderij,
maar het huis heeft nog stevige
grondvesten, aan de krijgshaftige
inrichting kan men goed zien, dat
het vroeger eene andere bestemming
gehad heeft. Het staat in 1414 be
kend als hebbende grachten, een
voorburcht, een heerenhof vóór 't
huis gelegen, met een hoeve lands,
op de grens van het dorp Grub
benvorst beginnende.
Het huis Broeckhuisen
In 1402 bezat Willem van Broeck
huysen de heerlijkheid, het hoog
gerecht en het huis Broeckhuizen
met renthen, thinsen, pachten, molens
enz. In de 16e eeuw kwam het door
vererving aan de van Rossums'. Het
kasteel wordt thans als boerderij
gebruikt, de grachten zijn bijna
geheel gedempt. Een gedeelte heeft
echter nog het uitzicht van heeren
huis bewaard.
Onder Broekhuizenvorst ligt nog
het slot de Kolck, in onzen tijd
nog van zijn kasteelachtig uitzicht
ontdaan.
De zeer milddadige Sophia de
Montigny bewoonde het in de
vorige eeuw en is in Vorst begra
ven.
De hof tot Boerlo onder Blerick.
Bij Blerick lag het huys te Boerlo,
in 1439 in leen bij Fridzwindis van
Bree, huisvrouw Van Gerlach van
Vossem met hofreiding, akkerland,
bosch, broek en weide. Boerlo lag
aan een beek en schoot overal aan
de gemeentegronden.
Brand van Bree moest zijne ver
schuldigde leenhulde in 1493 op
brengen, maar kon dat niet. Hij
kreeg toen zes weken uitstel omzijn
hergewerde", zoo noemde men die
•som op te brengen.
Het komt nog al eens voor, dat
er uitstel van betaling verleend moest
worden. Er was weinig gereed gelds
in omloop en de adelijken zaten
ook al eens krap,, Er waren ook
doorgangers bij, die den boel op
maakten.
De visscherij voor de stad
Venlo op de Maas.
Gerrit Mensener bezat ze in 1402
in 1548 was ze aan het klooster
In Gen Weijde. Het recht van veer
en de veerstat behoorde van 1427
tot na 1583 aan de Mercators, eene
aanzienlijke Venlosche regeeringsfa-
milie.
Het huis te Bree of Maasbree.
De familie de Rover bezat in 1431
het huys te Breda met den dyck en
leven. Neem hem en lees hem, maar
breng hem mij morgen terug, want
ik bewaar hem als eene reliquie en
wil er niet van scheiden.
Senor Don Justo!
Deze brief, dien de koster, de
Hemel beloone hem er voor voor
mij schrijft, is voor u bestemd, voor
u, dien ik altijd bereid gevonden
heb, mij diensten te bewijzen, om u
eene laatste gunst af te smeeken.
Namelijk dat gij, voor de zes realen
die ik u zend, eene Mis voor mij
zult laten lezen in de kerk van den
Heiland, den Helper der bedroefden,
in de kerk van den Zaligmaker, op
dat hij mij een goeden dood toesta.
Ik wilde, dat zij op Vrijdag gezegd
werd, de dag van zijn roemrijken
dood, en ik hoop dat het op dien
dag zal zijn, dat de Hemel mij tot
zich roepen zal.
Ik wil u ook, don Justo, danken,
voor alles wat gij gedaan hebt, en
u mijn laatste vaarwel toeroepen,
het eerste, dat ik met genoegen uit
spreek.
Niettegenstaande al mijne pogin
gen, don Justo. om niet door die
zee van bloed en tranen, welke mijn
leven vervuld heeft, verzwolgen te
worden, ben ik toch medegesleept
Die laatste slag heeft al mijn krach
ten verlamd; de moord van mijne
Luz heeft het graf voor mij geopend.
Sedert den dood van mijn Antonio,
heb ik nooit meer gelachen; maar
ik leefde weenende en biddende.
Arme Antonio 1 Sedert het gezicht
het broek daarom gelegen met den
brugkamp, het duifhuis, de heuvel,
de tienden, het goed op den Ech-
terdijk en een deel beumannen tot
het huis behoorende.
Onder Bree lagen nog het huis
Westring der van Loms en het huis
Arcen aan het onvoltooide kanaal.
De bosch en het huis te Baerlo.
Henrick Dywer van Myrie de
Jonge, staat in 1407 voor het huis
te boek, later de van Montforts en
de van Eylis. Het was een voor
naam goed met zware torens, in de
singels gelegen. Het is nog in wezen.
De hof de Hoffacker te Baerlo.
Dit goed was in 1424 eigendom
van de wed. Rutger van Bree. Op
merkelijk is het, dat de families, die
genoemd worden als eigenaars der
groote groote goederen in de streek,
bijna geen enkele meer bestaat.
Aldus ziet men, dat de groote
goederen, beheerscht door het leen-'
stelsel, in Noord- en Midden-Lim
burg veel voorkwamen.
Zij hebben tot aan de Fransche
revolutie veel invloed op de levens
wijze en op de economische toe
standen gehad.
Thans zijn de toestanden door
de betere wetten, het betere ver
keer, de sterke ontwikkeling van
eigen boerderijen, zeer veel veran
derd en verbeterd, ook door het
samenwerken der boeren zelf.
in Noord-Brazilië.
(Uit het dagboek van een Duitsch
Onderzoekings-reiziger.)
Ziekte, dood, begrafenis, bruiloft bij
de Siusi Indianen.
De daarop volgende nacht is ver
schrikkelijk. De arme zieke rochelt
en kermt luid, zijn ademhaling gaat
zoo snel en fluitend, dat men zou
meenen. dat het elk oogenblik met
hem gedaan is. Heel de bevolking
is in angstige spanning.
Van tijd tot tijd brengt de oude
vrouw, zijn schoonmoeder, hem naar
buiten. Opeens zakt hij in elkaar en
luid jammerend roept zij om hulp
naar de mannen.
Tegen drie uur des nachts heeft
weer een nieuwe kuur plaats.
Duidelijk hoor ik het klappende
zuigen en heftig beblazen van den
tooverarts. Na elke behandeling loopt
hij het huis uit naar het bosch en
hurkt daar neer, zooals ik bij de
maneschijn goed kan waarnemen. Hij
stoot zulke verschrikkelijke geluiden
uit alsof hij uiteenberst en beblaast
een zeker voorwerp in zijn hand,
dat hij even daarna weer op zij legt.
Kort daarop verneemt men een
melodische, door snikken onderbro
ken treurzang van een jonge vrouw,
welke de^ morgens om zeven uur
nog eens herhaald wordt. De zieke
ligt bewusteloos half luid te fanta-
seeren in zijn hangmat. Men heeft
hem opgegeven. Dien zelfden nacht
nog had Mandu reeds boden naar
de naburige Malokas gestuurd om
vrienden en verwanten uit te noo-
digen bij de begrafenis.
Tegen tien uur ga ik 'n bezoek
brengen bij den zieke. Hij is opge
staan, houdt een groot stuk suiker
riet in de hand en wil wegloopen,
om een onzichtbaren vijand te
vermoorden, dien hij in zijn hevig
delirium ziet. Met zijn droge lippen
probeert hij een dans-melodie te
fluiten, hetgeen de verschrikkelijke
ernst van het oogenblik nog ver
en de krachten hem hadden begeven,
en dat hij niet meer op de jacht kon
gaan, was hij neerslachtig geworden,
als een vrije vogel in een kooi op
gesloten hij is zachtjes uitgegaan
even als het licht van den dag,
wanneer de nacht nadert. Indien de
Heer, in Zijne eindelooze barmhartig
heid, mijne arme woonplaats niet
bezocht had, zou niemand geweten
hebben, dat een christen voor den
goddelijken rechterstoel ging ver
schijnen. Alvorens te sterven zeide
hij tot mij: Juana, gij ziet, hetgeen
reeds gebeurd is, en gij zult zien,
hetgeen nog gebeuren zal met die
twee mannen, die ik heb willen ver
wijderen, zoodra zij onze dochters
genaderd haddenDat zal u leeren,
mijne vrouw, dat in den wil van een
vader, zelfs als hij minder verstand
heeft, dan zij, die hem gehoorzaam
heid verschuldigd zijn, de ingeving
des Hemels en de heiliging van het
Opperwezen gelegen is.
Ik begon te snikken.
Ween niet, Juana, vervolgde hij,
maar bid. Ook ik zal daar boven in
den Hemel voor u bidden. Het ge
bed is de band, die de levenden en
de dooden verbindt.
En vervolgens, na zoo tot mij
gesproken te hebben, sliep hij in om
niet meer te ontwaken tot aan den
jongsten dag.
Ik ben dus de laatste en alleen
overgeblevene. Ik heb niemand der
mijnen, die mij ter aarde bestellen
zal,.. Eene vreemde hand zal de aarde
op mij werpen, die mijn lichaam
meerdert. Wederom hoort men een
klaagzang, nu in het huis van het
Opperhoofd, tusschen een vrouw
van de plaats en een Huhuteni van
Atiaru, een naaste verwante van den
stervende.
Des namiddags maken zich drie
toovenaars, de vader van Mandu,
zijn broeder Gregorio en de Huhuteni
achter het sterfhuis gereed voor een
groote bezwering. Hun gezicht heb
ben ze afschuwelijk rood beschilderd
en houden in hun rechterhand de
tooveriatel, welke zij onophoudelijk
over een platte mand, welke heel
het hebben en houden van den
stervende bevat, zwaaien. Daarbij
zingen zij met zachte stem een een
tonig wijsje, dat eigenlijk slechts uit
drie tonen en weinige woorden be
staat, welke telkens wederkeeren.
Zoo drijven zij dicht rondom de
mand op den grond hurkend, de
zieke geest uit de korfmand. Soms
springen zij ineens op, schudden hef
tig naar alle kanten met hun toover-
stokken om den geest te verdrijven
en verder onheil af te weren. Dit
duurt nog ongeveer een uur. Dan
begeven zij zich naar het ziekbed,
dat nu door traliewerk uit palmlatten
is afgesloten en beproeven een laat
ste kuur. Spoedig echter keeren zij
terug achter het huis en herhalen
daar weer dezelfde scène van voor
heen; nu duurt het echter veel kor
ter en dan gaan zij in de rivier de
beschildering van hun gezicht af-
wasschen.
Den volgende nacht verloopt, zoo
mogelijk, nog onrustiger dan de
voorgaande. Het weer is allerdroevigst,
juist geschikt om te sterven
Langzaam ruischt de regen neer
In een van de huizen zingen weder
om eenige vrouwen treurzangen en
klaagliederen en het steenen, zuchten
en half luid fantaseeren van den
stervende vormt een huiverige be
geleiding.
Mandu vertelt mij, dat een zeker
vergif, hetwelk de zieke hier of
stroomopwaarts moet hebben opge
daan, zijn dood zou veroorzaken.
Maar Gregorio heeft het gif uitge
blazen en laat het mij zien. Zoover
ik na kan gaan lijken het gewone
onschuldige geele hondenharen in
een lapje gewikkeld. Schmidt is al
bang, dat ze een paar van zijn blonde
haren afgeknipt hebben. De hoofd
man laat mij ook de draad zien,
welke die onzichtbare vijand gebruikt
heeft om het giftbundeltje samen te
binden. Hoe dit tamelijk groot stuk
in het lijf van den zieke gekomen is,
weet hij zelf ook niet te verklaren,
het is er in getooverd.
Mandu heeft het lapje met vergif
in een groot blad gewikkeld en dit
pakje buiten verborgen onder de
dakbekleeding van zijn huis. Als hij
het weer op z'n plaats wil terug
brengen, waarschuwt hem zijn vrouw
en geeft hem de raad het pakje in
de rivier te werpen, hetgeen hij
echter niet doet.
Evenals een tooverarts blaas ik
over mijn hand, welke in aanraking
is geweest met het vergif om alle
schadelijke invloeden verre te hou
den, Mandu doet evenzoo. Toen
er een kind juist op de plaats ging
staan, waar wij het heillooze zaakje
onderzocht hadden, begonnen de
vrouwen vol ontzetting te schreeuwen
en rukten het kind weg.
Des morgens om acht uur heffen
Mandu's vader en neef een luide
treurzang aan, vlak naast de hang
mat van den stervende, die rochelend
daar nederligt. Eerst wijzen zij
heftig naar de aarde, schudden dan
de wapenen welke zij in de hand
hebben, een boog met pijlen en een
lange lans met breede, ijzeren spits,
dreigend naar een zekere richting en
siaan eindelijk neerhurkend en het
gezicht met de handen bedekkend in
verteren zal Ik zal den hemel bid
den voor hen, die mij zooveel leed
berokkend hebben, maar nimmer zal
ik mijne weldoeners vergeten, en
vooral u niet, don Justo, want dank
baar te zijn is nog aangenamer dan
te vergeven.
Leef lange jaren, don Justo. Het
leven is goed, en toch zoude ik het
niet op nieuw willen beginnen. De
dood met een priester aan het hoofd
einde van het bed en een crucifix in
de hand heeft niets verschrikkelijks,
geloof mij, en vooral als al degenen,
die men bemint, heengegaan zijn,
wenscht men niet, achter te blijven.
Zeg aan de senora, dat ik voor
haar bid, en vraag haar, ook mij in
hare gebeden aan de Maagd der
koningen te gedenken, voor wie ik
altijd zooveel eerbied had, en die
mij dikwijls met een blik. tranen
ontlokt heeft. Heilige Moeder, ook
zij is alleen gebleven!
Gij ziet, don Justo, dat ik eene
snapster ben. zooals mijn Antonio
zeide en dat ik nog praat met reeds
een voet in het graf.
De koster heeft geen papier meer.
Denk somtijds aan de arme oude
vrouw en bid voor haar.
Tante Juana
VII.
Misschien was het beter dat deze
geschiedenis een einde nam met den
brief van tante Juana. Het is niet de
schuld van mij noch van mijn oom,
dat zij zich nog verder uitstrekt. Hij
Vraagt prijs aan Uw leverancier, waar niet ver
krijgbaar proef 50 Ko. direct af fabriek f 8.50
en met onderstaanden voederbak f 9.75 postwissel.
Volledig dagranlsoen voor kuikens van 1-30 dagen
oud, daarna uitsluitend „Kunstkorrel", ver
kruimeld. Vakmenschen getuigen de groei is
ongeëvenaard. Prijs 5 Ko. f2.40, 10 Ko. f3.90,
25 Ko. f7.90. 50 Ko. f 14.50: in iederen zak be
vindt zich onderstaand kuiken droogvoederbakje.
Wij maken speciaal opmerkzaam dat de „Kunst
korrel" niet enkel is een bloote samenvoeging van
ochtendvoer en graan, maar een uitgebalanceerd
vitaminrijk voeder van grooter waarde, waarvan
het pluimvee 20% minder noodig heeft en 30%
méér en grooter eieren legt van den allerfijn—
sten smaak, daar de „Kunstkorrel" alleen ideale
grondstoffen en geen vischmeel bevat.
Zoo gebruikten t^v. de kippen gedurende den
10en Nat. Legwedstrijd Rijksinstituut Beekbergen
51.4 gram Standaard Ochtendvoer plus 63.3 gram
graan: dus te samen 114.7 gr. per kip, per dag.
De eierproductie was gemiddeld: Barnevelders
145.5 en W. Leghorns 198.3 per kip, per jaar.
Daarentegen gebruiken de kippen gevoederd met
uitsluitend „Kunstkorrel" gem. slechts 95 gram
per dag en legden gem,: Barnevelders 227.3 en
W. Leghorns 264 eieren per kip, per jaar.
Dus bij 20% minder voedergebruik 81.8 eieren
méér bij Barnevelders en 65.7 eieren méér bij
W. Leghorns of een meerwinst van gemiddeld
f 4.80 per kip, per jaar.
Khaki Campbell eenden legden gemiddeld
335.6 eieren per eend, per jaar en in 472 op
eenvolgende dagen gem. 425 eieren per eend,
bij een verbruik van gemiddeld 130 gram
„Kunstkorrel" per dag.
„Jengel met C.O. opgevoed,
die record-wonderen doet".
Vraagt gratis Brockore!
Let op ons Loodje, er zijn veel namaaksels
Octrooi reeds verkregen in Belqiè.Canada.Enqeland.
FrankrQk.ltalië. Hongarije. PolenSpanje. Zu id -Afri ka.
een rhytmisch klaaggeschrei over.
Even na den middag ik ben
juist van de jacht thuis gekomen en
maak een praatje met Mandu,
ontstaat er plotseling een luid
lawaai, geschreeuw en geween. De
hoofdman roept: „Hij is dood
grijpt mijn geweer, dat geladennaast
mij staat, en geeft op het dorpsplein
een schot in een boom
Ik loop snel naar het treurhuis.
Een wilde scène. Eenige mannen en
vrouwen hurken huilend en klagend
dicht bij het sterfbed anderen staan
recht op en wijzen met opgewonden
gebaren naar den doode, terwijl zij
onophoudelijk roepenWaarom zijt
gij gestorven Waarom zijt gij van
ons heengegaan Zij stooten drei
gende woorden uit tegen den onzicht
baren vijand, die den dood veroor
zaakt heeft, hurken dan eveneens
neder en vermengen hun jammerge
luiden met het klaaggeschreeuw der
anderen.
Langzamerhand komen allen toe-
geloopen, mannen, kinderen, vrouwen
met zuigelingen. De volwassenen
komen naderbij op de rij af, ieder
v/acht tot hij iemand vindt, die de
ceremonie meemaakt. Heftige woor
den en gebaren, neerhurken en klaag
gezang als tevoren steeds twee aan
twee, man en man, vrouw en vrouw.
De vrouwen, de meesten met wild
om het gezicht loshangende haren,
zoekt volstrekt geen effect te maken,
noch een regel te volgenhij ver
haalt mij hetgeen gebeurd is, om mij
te betichten, hoe het ongeluk, als
eene erfenis, hardnekkig in sommige
familiën voortduurt. Als ik eene
novelle schreef, zou ik haar naar
mijn willekeur en naar mijn smaak
eindigen thans geef ik slechts, wat
mij gegeven is, en zoo als het mij
gegeven is.
Ik was eenige dagen afwezig van
Sevilla. Toen ik teruggekeerd was,
en mijn oom weder bezocht, hervatte
hij van zelf den draad van dat
treurige verhaal.
Voor ongeveer vier jaren zag ik
bij mij oom Anda-Mucho binnen
treden.
Oom Anda-Mucho was een berg
bewoner van Aracena; hij was zes
tig jaren, groot, sterk, opgeruimd en
van een goed uiterlijk. Het soort van
leven, dat hij leidde, had hem zijn
bijnaam verschaft, hij was muilezel-
verkooper en zaakwaarnemerhij
had goede muilezels, die hij gebruikte
om naar Sevilla allerlei voortbren-
selen der bergen te brengen, en om
al den voorraad der winkels van
Aracena te leveren. Sedert een groot
aantal jaren, bracht hij ons, in het
begin van den winter, onzen voor
raad van hammen en saucyzen in
den zomer en in de herfst, had hij
ook de gewoonte peren en perziken
te brengen. Ik was dus volstrekt
niet verwonderd, hem te zien, maar
hetgeen mij verraste, was, dat hij
ditmaal vergezeld kwam door een
hurken achter elkander. De achter
ste legt haar rechterhand op de
schouder van haar vriendin voor
haar en met de andere hand bedekt
zij het gezicht. De mannen naast
elkander, met een arm om den hals
van zijn vriend geslagen.
Bijna allen weenen stroomen van
tranen, slechts eenige mannen, vooral
de toovenaars, knijpen hun oogen
krampachtig te samen om eenige
krokodillentranen te voorschijn te
roepen. Steeds weer dezelfde cere
monie wanneer er nieuwe treurende
aankomen.
Als er één genoeg geklaagd heeft,
dan veegt hij zijn tranen af, snuit
eens krachtig zijn neus en gedraagt
zich verder weer alsof er niets ge
beurd was.
Plotseling nog veel harder, hefti
ger geschreeuw bij het doodsbed.
Met wild in het rond vliegende
haren stormt een oude vrouw, de
oudste van de stam, naar voren,
achtervolgd door den vader van
Mandu, de oude tooverarts, die wild
op haar inslaat. Hij grijpt een stok
en doet juist alsof hij haar wil dood
slaan.
Onder luid geschreeuw sleuren zij
elkander heen en weer woedend
roept de oude„jouw verwanten
hebben hem gedood, hebben hem
vergiftigd. Je bent slecht. Waarom
is hij gestorven, die toch veel jonger
is als gij? Hij kon nog zoo veel
werken en zorgde zoo goed voor
allerliefst jong meisje van ongeveer
zeventien jaar. Hare gelaatstrekken
waren zoo fijn en zoo teeder, haar
vel zoo blank en zoo frisch, dat men
haar voor een kind zou gehouden
hebben, indien hare zwarte, diepeen
fiere oogen ons niet de vrouw ont
dekt hadden, de Spaansche vrouw,
die zich voor eene koningin houdt,
niet, omdat zij schoon, jong en ver
standig is, maar omdat zij vrouw is.
Wat is dat, zeide ik tot hem
oom Anda-Mucho, uwe muilezels
hebben heden een lichteren last, dan
uw gewonen voorraad, schooner dan
uwe peren, en fijner dan uwe per
ziken.
Ja. antwoordde de bergbewoner,
en die mij meer te doen geeft, dan
alle andere lasten met elkander.
Weet, don Justo, dat deze
kleine mijn petekind is. Hare ouders
wonen te Aracenazij zijn zeer wel
gesteld, en hebben geen ander kind
dan haar, daarom weten zij ook niet,
wac zij doen moeten om haar te
bederven. Haar vader bemint haar
afgodisch, daarom doet zij ook alles
wat zij wil met iedereen, daaronder
begrepen haar peetoom, dien zij
achter zich medesleept, waar het
haar belieft te gaan. Zij heeft begeerd
naar Utrera te gaan, bij een tante,
eene zuster van hare moeder, om
het feest van de Heilige Maagd der
Vertroosting te vieren, en daarheen
heb ik haar moeten brengen.
Wordt vervolgd.