Tweede Blad van „FEIL El MAAS" Mij is de wraak Oude landbouw in Midden en N.-Limburg FEUILLETON Schetsen uit het Indianen-leven Prijsverlaging BERTELS„KUNSTK0RREr BERTELS'OPFOKVOEDER CO* ZATERDAG 26 APRIL 1930 Een en vijftigste Jaargang No. 18 door A. F. VAN BEURDEN. III. SLOT. Huis en heerlijkheid Blitters- wyck onder Mcerlo. Het huis Blitterswijck was eene oude bezitting in handen der ge lijknamige familie, die daar echter in de 16e eeuw plaats maakt voor de Van Lynden's. Het was eene heer lijkheid met 'hooge en lage gerech tigheid, met vergeving van de pas torie, met onderleenmannen en hoo- rigen, thinsen en cijnsen. Het slot ligt in de nabijheid van de Maas en de vierkante toren draagt nog het wapen der familie Van Lynden en Vygh. In de laat ste jaren was het een klooster. Huls en heerlijkheid Oeyen Vorst Het huis Oeyen, thans een heeren huis, ligt een kwartier Noordelijker dan Broekhuizenvorst, kort bij de Maas, tegenover den Hamert. In 1326 hield Godert Roffert, in 1439 Sophia van Weldenrade den hof te Oeyen, terwijl in 1433 Seger van Broeckhuysen de heerlijkheid met al hare toebehooren ter leen ont ving. Er behooren 70 morgen akker en verder nog bosch en broekland bij. Later kwam ze aan de Ven- losche van Breugels. De hof Angen Sande tusschen Vorst en Blitterswijck behoorde ook aan de Van Broeckhuysens. De tienden van Oirlo Venray. De Holtertiende te Oirlo behoor de aan de Regulieren te Roermond in Sanct Jeronimushuis Ao 1532. Het huis en heerlijkheid Geysteren. Het huis en de heerlijkheid Geys teren was tweeheerig, een helft van de van Broeckhuyzens, een helft aan de Van Eyth's. Zelfs is er een tijd geweest, dat het kasteel in twee helften bewoond werd, zooals na den brand voor eenige jaren nog duidelijk te zien was. Het is na den brand, die veel antiek's verwoestte, weer mooi hersteld. De hof te Kruckum onder Sevenum. De Van der Doncken te Seve num bezaten begin 1400 de wind te Sevenum of het recht van te malen. Verder den hof te Kruckhem aldaar met de tienden. In Sevenum lagen verschillende kasteelen, die geheel of gedeeltelijk afgebroken zijn als Schenkenburg, de Donk, enz enz. De hof te Tongerloo onder Sevenum. De Van Blitterswijcks bezaten anno 1447 te Sevenum den hof te Tongerloo, evenals den hof de Voirt onder Baerlo. De hof te Schanderle en tot Lom onder Arcen. De Hof tot Schandelo onder Velden en de Spijker te Lom met laten of hoorigen en sijnsen waren ook aanzienlijke goederen, die in 1394 bij Gerrit van Baersdonk te leen waren, dus bij sterven van den beleende moest een geschenk aan den Heer gegeven worden. Het goed te Scalle onder Arcen Anno 1394 werd Coenraad van Aeiraven, ook wel voorkomend als Alrawen met dit goed beleend. Waar den hof lag is mij niet be kend. Treffend verhaal. rNaar het Spaansch. 12. Tante Juana wierp zich op het bed. Welk een schouwspel! HemelHemel! Zij mij ge nadig! riep zij uit, en viel neder onder het mompelen vanCaïn, Caïn Ik behoef er niet bij te voegen, vervolgde mijn oom na een oogen- blik van stilzwijgen waaraan ik geen einde kon noch wilde maken, dat Marcos Ruiz gevangen genomen en ter dood veroordeeld werd. Alles had er toe medegewerkt, dat de arme'oude vrouw, deteedere moeder, die men bewusteloos naar haar huis gebracht had, eveneens doodelijk getroffen was. Het valt mij moeilijk, zelfs na een verloop van zoovele jaren, uit te weiden over deze treu rige herinneringen Niettegenstaande alles heeft de goede vrouw, alvorens te sterven, mij een brief geschreven, dien ik altijd bewaard heb, als de volkomen- ste afspiegeling van hare zachtmoedige en verhevene ziel, als het kort be grip van haar edel en ongelukkig Het huis Grebben onder Grubbenvorst. Grubbenvorst had een sterk kas teel aan de Maas, dat in de Spaan- sche oorlogen verwoest is en daar na het Gebroken Slot is geheeten. In 1311 bezat het Willem van Willem van Millen als heer, later kwam het aan de Van Weelinck- h ovens. De halve heerlijkheid van Grub benvorst en hare inkomsten en half Velden, een gedeelte van de op brengst van den tol te Venlo be hoorde er ook bij. Het goed Baersdonk onder Grubbenvorst. Het huis, de hofstede en de heer lijkheid Baersdonk werden afzonder lijk bezeten. De halve heerlijkheid van Grubbenvorst behoorde er bij in. Oorspronkelijk voerde de bezit ter zijn naam in wapen naar zijn bezitting, later ging het door ver erven omstreeks 1500 naar de Van Wylick's. Deze bestaan nog, af komstig uit Arcen, Velden en Broekhuysen, afstammende van een drost van Arcen. Het huis Caldenbroek onder Grubbenvorst. Caldenbroeck is nu een boerderij, maar het huis heeft nog stevige grondvesten, aan de krijgshaftige inrichting kan men goed zien, dat het vroeger eene andere bestemming gehad heeft. Het staat in 1414 be kend als hebbende grachten, een voorburcht, een heerenhof vóór 't huis gelegen, met een hoeve lands, op de grens van het dorp Grub benvorst beginnende. Het huis Broeckhuisen In 1402 bezat Willem van Broeck huysen de heerlijkheid, het hoog gerecht en het huis Broeckhuizen met renthen, thinsen, pachten, molens enz. In de 16e eeuw kwam het door vererving aan de van Rossums'. Het kasteel wordt thans als boerderij gebruikt, de grachten zijn bijna geheel gedempt. Een gedeelte heeft echter nog het uitzicht van heeren huis bewaard. Onder Broekhuizenvorst ligt nog het slot de Kolck, in onzen tijd nog van zijn kasteelachtig uitzicht ontdaan. De zeer milddadige Sophia de Montigny bewoonde het in de vorige eeuw en is in Vorst begra ven. De hof tot Boerlo onder Blerick. Bij Blerick lag het huys te Boerlo, in 1439 in leen bij Fridzwindis van Bree, huisvrouw Van Gerlach van Vossem met hofreiding, akkerland, bosch, broek en weide. Boerlo lag aan een beek en schoot overal aan de gemeentegronden. Brand van Bree moest zijne ver schuldigde leenhulde in 1493 op brengen, maar kon dat niet. Hij kreeg toen zes weken uitstel omzijn hergewerde", zoo noemde men die •som op te brengen. Het komt nog al eens voor, dat er uitstel van betaling verleend moest worden. Er was weinig gereed gelds in omloop en de adelijken zaten ook al eens krap,, Er waren ook doorgangers bij, die den boel op maakten. De visscherij voor de stad Venlo op de Maas. Gerrit Mensener bezat ze in 1402 in 1548 was ze aan het klooster In Gen Weijde. Het recht van veer en de veerstat behoorde van 1427 tot na 1583 aan de Mercators, eene aanzienlijke Venlosche regeeringsfa- milie. Het huis te Bree of Maasbree. De familie de Rover bezat in 1431 het huys te Breda met den dyck en leven. Neem hem en lees hem, maar breng hem mij morgen terug, want ik bewaar hem als eene reliquie en wil er niet van scheiden. Senor Don Justo! Deze brief, dien de koster, de Hemel beloone hem er voor voor mij schrijft, is voor u bestemd, voor u, dien ik altijd bereid gevonden heb, mij diensten te bewijzen, om u eene laatste gunst af te smeeken. Namelijk dat gij, voor de zes realen die ik u zend, eene Mis voor mij zult laten lezen in de kerk van den Heiland, den Helper der bedroefden, in de kerk van den Zaligmaker, op dat hij mij een goeden dood toesta. Ik wilde, dat zij op Vrijdag gezegd werd, de dag van zijn roemrijken dood, en ik hoop dat het op dien dag zal zijn, dat de Hemel mij tot zich roepen zal. Ik wil u ook, don Justo, danken, voor alles wat gij gedaan hebt, en u mijn laatste vaarwel toeroepen, het eerste, dat ik met genoegen uit spreek. Niettegenstaande al mijne pogin gen, don Justo. om niet door die zee van bloed en tranen, welke mijn leven vervuld heeft, verzwolgen te worden, ben ik toch medegesleept Die laatste slag heeft al mijn krach ten verlamd; de moord van mijne Luz heeft het graf voor mij geopend. Sedert den dood van mijn Antonio, heb ik nooit meer gelachen; maar ik leefde weenende en biddende. Arme Antonio 1 Sedert het gezicht het broek daarom gelegen met den brugkamp, het duifhuis, de heuvel, de tienden, het goed op den Ech- terdijk en een deel beumannen tot het huis behoorende. Onder Bree lagen nog het huis Westring der van Loms en het huis Arcen aan het onvoltooide kanaal. De bosch en het huis te Baerlo. Henrick Dywer van Myrie de Jonge, staat in 1407 voor het huis te boek, later de van Montforts en de van Eylis. Het was een voor naam goed met zware torens, in de singels gelegen. Het is nog in wezen. De hof de Hoffacker te Baerlo. Dit goed was in 1424 eigendom van de wed. Rutger van Bree. Op merkelijk is het, dat de families, die genoemd worden als eigenaars der groote groote goederen in de streek, bijna geen enkele meer bestaat. Aldus ziet men, dat de groote goederen, beheerscht door het leen-' stelsel, in Noord- en Midden-Lim burg veel voorkwamen. Zij hebben tot aan de Fransche revolutie veel invloed op de levens wijze en op de economische toe standen gehad. Thans zijn de toestanden door de betere wetten, het betere ver keer, de sterke ontwikkeling van eigen boerderijen, zeer veel veran derd en verbeterd, ook door het samenwerken der boeren zelf. in Noord-Brazilië. (Uit het dagboek van een Duitsch Onderzoekings-reiziger.) Ziekte, dood, begrafenis, bruiloft bij de Siusi Indianen. De daarop volgende nacht is ver schrikkelijk. De arme zieke rochelt en kermt luid, zijn ademhaling gaat zoo snel en fluitend, dat men zou meenen. dat het elk oogenblik met hem gedaan is. Heel de bevolking is in angstige spanning. Van tijd tot tijd brengt de oude vrouw, zijn schoonmoeder, hem naar buiten. Opeens zakt hij in elkaar en luid jammerend roept zij om hulp naar de mannen. Tegen drie uur des nachts heeft weer een nieuwe kuur plaats. Duidelijk hoor ik het klappende zuigen en heftig beblazen van den tooverarts. Na elke behandeling loopt hij het huis uit naar het bosch en hurkt daar neer, zooals ik bij de maneschijn goed kan waarnemen. Hij stoot zulke verschrikkelijke geluiden uit alsof hij uiteenberst en beblaast een zeker voorwerp in zijn hand, dat hij even daarna weer op zij legt. Kort daarop verneemt men een melodische, door snikken onderbro ken treurzang van een jonge vrouw, welke de^ morgens om zeven uur nog eens herhaald wordt. De zieke ligt bewusteloos half luid te fanta- seeren in zijn hangmat. Men heeft hem opgegeven. Dien zelfden nacht nog had Mandu reeds boden naar de naburige Malokas gestuurd om vrienden en verwanten uit te noo- digen bij de begrafenis. Tegen tien uur ga ik 'n bezoek brengen bij den zieke. Hij is opge staan, houdt een groot stuk suiker riet in de hand en wil wegloopen, om een onzichtbaren vijand te vermoorden, dien hij in zijn hevig delirium ziet. Met zijn droge lippen probeert hij een dans-melodie te fluiten, hetgeen de verschrikkelijke ernst van het oogenblik nog ver en de krachten hem hadden begeven, en dat hij niet meer op de jacht kon gaan, was hij neerslachtig geworden, als een vrije vogel in een kooi op gesloten hij is zachtjes uitgegaan even als het licht van den dag, wanneer de nacht nadert. Indien de Heer, in Zijne eindelooze barmhartig heid, mijne arme woonplaats niet bezocht had, zou niemand geweten hebben, dat een christen voor den goddelijken rechterstoel ging ver schijnen. Alvorens te sterven zeide hij tot mij: Juana, gij ziet, hetgeen reeds gebeurd is, en gij zult zien, hetgeen nog gebeuren zal met die twee mannen, die ik heb willen ver wijderen, zoodra zij onze dochters genaderd haddenDat zal u leeren, mijne vrouw, dat in den wil van een vader, zelfs als hij minder verstand heeft, dan zij, die hem gehoorzaam heid verschuldigd zijn, de ingeving des Hemels en de heiliging van het Opperwezen gelegen is. Ik begon te snikken. Ween niet, Juana, vervolgde hij, maar bid. Ook ik zal daar boven in den Hemel voor u bidden. Het ge bed is de band, die de levenden en de dooden verbindt. En vervolgens, na zoo tot mij gesproken te hebben, sliep hij in om niet meer te ontwaken tot aan den jongsten dag. Ik ben dus de laatste en alleen overgeblevene. Ik heb niemand der mijnen, die mij ter aarde bestellen zal,.. Eene vreemde hand zal de aarde op mij werpen, die mijn lichaam meerdert. Wederom hoort men een klaagzang, nu in het huis van het Opperhoofd, tusschen een vrouw van de plaats en een Huhuteni van Atiaru, een naaste verwante van den stervende. Des namiddags maken zich drie toovenaars, de vader van Mandu, zijn broeder Gregorio en de Huhuteni achter het sterfhuis gereed voor een groote bezwering. Hun gezicht heb ben ze afschuwelijk rood beschilderd en houden in hun rechterhand de tooveriatel, welke zij onophoudelijk over een platte mand, welke heel het hebben en houden van den stervende bevat, zwaaien. Daarbij zingen zij met zachte stem een een tonig wijsje, dat eigenlijk slechts uit drie tonen en weinige woorden be staat, welke telkens wederkeeren. Zoo drijven zij dicht rondom de mand op den grond hurkend, de zieke geest uit de korfmand. Soms springen zij ineens op, schudden hef tig naar alle kanten met hun toover- stokken om den geest te verdrijven en verder onheil af te weren. Dit duurt nog ongeveer een uur. Dan begeven zij zich naar het ziekbed, dat nu door traliewerk uit palmlatten is afgesloten en beproeven een laat ste kuur. Spoedig echter keeren zij terug achter het huis en herhalen daar weer dezelfde scène van voor heen; nu duurt het echter veel kor ter en dan gaan zij in de rivier de beschildering van hun gezicht af- wasschen. Den volgende nacht verloopt, zoo mogelijk, nog onrustiger dan de voorgaande. Het weer is allerdroevigst, juist geschikt om te sterven Langzaam ruischt de regen neer In een van de huizen zingen weder om eenige vrouwen treurzangen en klaagliederen en het steenen, zuchten en half luid fantaseeren van den stervende vormt een huiverige be geleiding. Mandu vertelt mij, dat een zeker vergif, hetwelk de zieke hier of stroomopwaarts moet hebben opge daan, zijn dood zou veroorzaken. Maar Gregorio heeft het gif uitge blazen en laat het mij zien. Zoover ik na kan gaan lijken het gewone onschuldige geele hondenharen in een lapje gewikkeld. Schmidt is al bang, dat ze een paar van zijn blonde haren afgeknipt hebben. De hoofd man laat mij ook de draad zien, welke die onzichtbare vijand gebruikt heeft om het giftbundeltje samen te binden. Hoe dit tamelijk groot stuk in het lijf van den zieke gekomen is, weet hij zelf ook niet te verklaren, het is er in getooverd. Mandu heeft het lapje met vergif in een groot blad gewikkeld en dit pakje buiten verborgen onder de dakbekleeding van zijn huis. Als hij het weer op z'n plaats wil terug brengen, waarschuwt hem zijn vrouw en geeft hem de raad het pakje in de rivier te werpen, hetgeen hij echter niet doet. Evenals een tooverarts blaas ik over mijn hand, welke in aanraking is geweest met het vergif om alle schadelijke invloeden verre te hou den, Mandu doet evenzoo. Toen er een kind juist op de plaats ging staan, waar wij het heillooze zaakje onderzocht hadden, begonnen de vrouwen vol ontzetting te schreeuwen en rukten het kind weg. Des morgens om acht uur heffen Mandu's vader en neef een luide treurzang aan, vlak naast de hang mat van den stervende, die rochelend daar nederligt. Eerst wijzen zij heftig naar de aarde, schudden dan de wapenen welke zij in de hand hebben, een boog met pijlen en een lange lans met breede, ijzeren spits, dreigend naar een zekere richting en siaan eindelijk neerhurkend en het gezicht met de handen bedekkend in verteren zal Ik zal den hemel bid den voor hen, die mij zooveel leed berokkend hebben, maar nimmer zal ik mijne weldoeners vergeten, en vooral u niet, don Justo, want dank baar te zijn is nog aangenamer dan te vergeven. Leef lange jaren, don Justo. Het leven is goed, en toch zoude ik het niet op nieuw willen beginnen. De dood met een priester aan het hoofd einde van het bed en een crucifix in de hand heeft niets verschrikkelijks, geloof mij, en vooral als al degenen, die men bemint, heengegaan zijn, wenscht men niet, achter te blijven. Zeg aan de senora, dat ik voor haar bid, en vraag haar, ook mij in hare gebeden aan de Maagd der koningen te gedenken, voor wie ik altijd zooveel eerbied had, en die mij dikwijls met een blik. tranen ontlokt heeft. Heilige Moeder, ook zij is alleen gebleven! Gij ziet, don Justo, dat ik eene snapster ben. zooals mijn Antonio zeide en dat ik nog praat met reeds een voet in het graf. De koster heeft geen papier meer. Denk somtijds aan de arme oude vrouw en bid voor haar. Tante Juana VII. Misschien was het beter dat deze geschiedenis een einde nam met den brief van tante Juana. Het is niet de schuld van mij noch van mijn oom, dat zij zich nog verder uitstrekt. Hij Vraagt prijs aan Uw leverancier, waar niet ver krijgbaar proef 50 Ko. direct af fabriek f 8.50 en met onderstaanden voederbak f 9.75 postwissel. Volledig dagranlsoen voor kuikens van 1-30 dagen oud, daarna uitsluitend „Kunstkorrel", ver kruimeld. Vakmenschen getuigen de groei is ongeëvenaard. Prijs 5 Ko. f2.40, 10 Ko. f3.90, 25 Ko. f7.90. 50 Ko. f 14.50: in iederen zak be vindt zich onderstaand kuiken droogvoederbakje. Wij maken speciaal opmerkzaam dat de „Kunst korrel" niet enkel is een bloote samenvoeging van ochtendvoer en graan, maar een uitgebalanceerd vitaminrijk voeder van grooter waarde, waarvan het pluimvee 20% minder noodig heeft en 30% méér en grooter eieren legt van den allerfijn— sten smaak, daar de „Kunstkorrel" alleen ideale grondstoffen en geen vischmeel bevat. Zoo gebruikten t^v. de kippen gedurende den 10en Nat. Legwedstrijd Rijksinstituut Beekbergen 51.4 gram Standaard Ochtendvoer plus 63.3 gram graan: dus te samen 114.7 gr. per kip, per dag. De eierproductie was gemiddeld: Barnevelders 145.5 en W. Leghorns 198.3 per kip, per jaar. Daarentegen gebruiken de kippen gevoederd met uitsluitend „Kunstkorrel" gem. slechts 95 gram per dag en legden gem,: Barnevelders 227.3 en W. Leghorns 264 eieren per kip, per jaar. Dus bij 20% minder voedergebruik 81.8 eieren méér bij Barnevelders en 65.7 eieren méér bij W. Leghorns of een meerwinst van gemiddeld f 4.80 per kip, per jaar. Khaki Campbell eenden legden gemiddeld 335.6 eieren per eend, per jaar en in 472 op eenvolgende dagen gem. 425 eieren per eend, bij een verbruik van gemiddeld 130 gram „Kunstkorrel" per dag. „Jengel met C.O. opgevoed, die record-wonderen doet". Vraagt gratis Brockore! Let op ons Loodje, er zijn veel namaaksels Octrooi reeds verkregen in Belqiè.Canada.Enqeland. FrankrQk.ltalië. Hongarije. PolenSpanje. Zu id -Afri ka. een rhytmisch klaaggeschrei over. Even na den middag ik ben juist van de jacht thuis gekomen en maak een praatje met Mandu, ontstaat er plotseling een luid lawaai, geschreeuw en geween. De hoofdman roept: „Hij is dood grijpt mijn geweer, dat geladennaast mij staat, en geeft op het dorpsplein een schot in een boom Ik loop snel naar het treurhuis. Een wilde scène. Eenige mannen en vrouwen hurken huilend en klagend dicht bij het sterfbed anderen staan recht op en wijzen met opgewonden gebaren naar den doode, terwijl zij onophoudelijk roepenWaarom zijt gij gestorven Waarom zijt gij van ons heengegaan Zij stooten drei gende woorden uit tegen den onzicht baren vijand, die den dood veroor zaakt heeft, hurken dan eveneens neder en vermengen hun jammerge luiden met het klaaggeschreeuw der anderen. Langzamerhand komen allen toe- geloopen, mannen, kinderen, vrouwen met zuigelingen. De volwassenen komen naderbij op de rij af, ieder v/acht tot hij iemand vindt, die de ceremonie meemaakt. Heftige woor den en gebaren, neerhurken en klaag gezang als tevoren steeds twee aan twee, man en man, vrouw en vrouw. De vrouwen, de meesten met wild om het gezicht loshangende haren, zoekt volstrekt geen effect te maken, noch een regel te volgenhij ver haalt mij hetgeen gebeurd is, om mij te betichten, hoe het ongeluk, als eene erfenis, hardnekkig in sommige familiën voortduurt. Als ik eene novelle schreef, zou ik haar naar mijn willekeur en naar mijn smaak eindigen thans geef ik slechts, wat mij gegeven is, en zoo als het mij gegeven is. Ik was eenige dagen afwezig van Sevilla. Toen ik teruggekeerd was, en mijn oom weder bezocht, hervatte hij van zelf den draad van dat treurige verhaal. Voor ongeveer vier jaren zag ik bij mij oom Anda-Mucho binnen treden. Oom Anda-Mucho was een berg bewoner van Aracena; hij was zes tig jaren, groot, sterk, opgeruimd en van een goed uiterlijk. Het soort van leven, dat hij leidde, had hem zijn bijnaam verschaft, hij was muilezel- verkooper en zaakwaarnemerhij had goede muilezels, die hij gebruikte om naar Sevilla allerlei voortbren- selen der bergen te brengen, en om al den voorraad der winkels van Aracena te leveren. Sedert een groot aantal jaren, bracht hij ons, in het begin van den winter, onzen voor raad van hammen en saucyzen in den zomer en in de herfst, had hij ook de gewoonte peren en perziken te brengen. Ik was dus volstrekt niet verwonderd, hem te zien, maar hetgeen mij verraste, was, dat hij ditmaal vergezeld kwam door een hurken achter elkander. De achter ste legt haar rechterhand op de schouder van haar vriendin voor haar en met de andere hand bedekt zij het gezicht. De mannen naast elkander, met een arm om den hals van zijn vriend geslagen. Bijna allen weenen stroomen van tranen, slechts eenige mannen, vooral de toovenaars, knijpen hun oogen krampachtig te samen om eenige krokodillentranen te voorschijn te roepen. Steeds weer dezelfde cere monie wanneer er nieuwe treurende aankomen. Als er één genoeg geklaagd heeft, dan veegt hij zijn tranen af, snuit eens krachtig zijn neus en gedraagt zich verder weer alsof er niets ge beurd was. Plotseling nog veel harder, hefti ger geschreeuw bij het doodsbed. Met wild in het rond vliegende haren stormt een oude vrouw, de oudste van de stam, naar voren, achtervolgd door den vader van Mandu, de oude tooverarts, die wild op haar inslaat. Hij grijpt een stok en doet juist alsof hij haar wil dood slaan. Onder luid geschreeuw sleuren zij elkander heen en weer woedend roept de oude„jouw verwanten hebben hem gedood, hebben hem vergiftigd. Je bent slecht. Waarom is hij gestorven, die toch veel jonger is als gij? Hij kon nog zoo veel werken en zorgde zoo goed voor allerliefst jong meisje van ongeveer zeventien jaar. Hare gelaatstrekken waren zoo fijn en zoo teeder, haar vel zoo blank en zoo frisch, dat men haar voor een kind zou gehouden hebben, indien hare zwarte, diepeen fiere oogen ons niet de vrouw ont dekt hadden, de Spaansche vrouw, die zich voor eene koningin houdt, niet, omdat zij schoon, jong en ver standig is, maar omdat zij vrouw is. Wat is dat, zeide ik tot hem oom Anda-Mucho, uwe muilezels hebben heden een lichteren last, dan uw gewonen voorraad, schooner dan uwe peren, en fijner dan uwe per ziken. Ja. antwoordde de bergbewoner, en die mij meer te doen geeft, dan alle andere lasten met elkander. Weet, don Justo, dat deze kleine mijn petekind is. Hare ouders wonen te Aracenazij zijn zeer wel gesteld, en hebben geen ander kind dan haar, daarom weten zij ook niet, wac zij doen moeten om haar te bederven. Haar vader bemint haar afgodisch, daarom doet zij ook alles wat zij wil met iedereen, daaronder begrepen haar peetoom, dien zij achter zich medesleept, waar het haar belieft te gaan. Zij heeft begeerd naar Utrera te gaan, bij een tante, eene zuster van hare moeder, om het feest van de Heilige Maagd der Vertroosting te vieren, en daarheen heb ik haar moeten brengen. Wordt vervolgd.

Peel en Maas | 1930 | | pagina 7