Tweed© Blad van „PEIL !M MAAS" Mij is de wraak. Kerstmis in Brazilië FEUILLETON Niet geboren,4maar gekweekt. gc. Klein goed I Wat de ziektewet beoogt. Een offer! De Chinchilla-koorts. ZATERDAG 8 FEBRUARI (930 Een en vijftigste Jaargang No. 7 II. We zitten dus nog steeds met Piet te ezel en te paard en hebben apen, papagaaien en perikieten voor bij zien rennen en vliegen. Piet. Piet, kijk eens, gauw, gauw, een slang. Sla hem dood. Daar onder dat boschje moet hij zitten. Hij schoot vlak onder de kop van mijn ezel door. Ha, nu moest gij ons Pietje eens zien. Het woord „slang" werkt op Piet als een electrische vonk. Al zijn droomerigheid is ineens geweken, hij geeft zijn paard zoo geweldig de sporen, dat het arme dier omhoog springt en in een oogwenk staat hij naast mij. Piet, die vreedzame, geduldige, onverstoorbare Piet. Bekijk hem nu eens goed. Heel zijn gemengd In dianen en Afrikanenbloed begint te werken en te koken, zijn oogen flikkeren als twee gloeiende kolen. Een slang dooden, op een slang hakken en slaan totdat er geen stuk meer van overblijft is voor den Braziliaan in de binnenlanden het grootste genot wat er bestaat. Die leelijke, gluiperige, kruiperige, stiekeme slang, die reeds onze eerste moeder Eva in dien noodlottigen appel deed bijten, is ook een van de grootste vijanden van den Brazi liaan in de binnenlanden en heeft de vroegtijdige dood op zijn geweten van honderden en duizenden men- schen en dieren aldaar. Een enkel beetje en... drie dagen later is het krachtigste dier, is de sterkste man onverbiddelijk een lijk, indien men er niet aanstonds bij is, met het be roemde tegengift, iets wat over het algemeen in de binnenlanden zeer lastig verkrijgbaar is. Piet, pas op. Spring nog niet van je paard. Hebt ge je schoenen aan Ja, Pater, er is geen gevaar bij. Ik zal hem wel 'ns even een kopje kleiner maken en tegelijk springt hij van zijn edel ros. laat het stomme dier aan zijn lot over, loopt naar den eersten den besten boom, snijdt er een dikke tak af en begeeft zich dan behoedzaam en voorzichtig naar de plaats des onheils. Zie je hem Piet Ik geloof, dat hij daar onder dat boschje zit. Piet komt steeds nader, steeds behoedzamer, steeds voorzichtiger. Ja, Pater, ik geloof, dat ik hem zie die slangen hebben soms precies de kleur van de bladeren, ja, ik zie hem, hij beweegt. Zie je z'n kop. Piet Denk er om, dat je z'n kop raakt, anders ben je verloren. Ja, Pater en meteen doet Piet een sprong voorwaarts en geeft hem een flinke houw. Piet mist niet dik wijls zijn doel, hij heeft hem boven op zijn kop geraakt, de slang springt omhoog, kronkelt zich in duizend bochten, maar er helpt geen vader of moeder meer aan, hij is er zoo goed als geweest en al een heel eindje op weg naar den slangen- hemel of hel. Piet houwt hem nog een paar keer met zijn in der haast gefabri ceerde knuppel op zijn leelijke spichtige slangenkop en koelt verder zijn Indianenbloed af op de overige ribbenkast van dit kruipend wezen en blijft er krek zoo lang op tim meren, totdat er geen spier leven meer in zit, want Piet denktje kunt nooit weten. Als het laatste druppeltje leven er uit is, steekt Piet zijn slachtoffer triomfantelijk in de hoogte om het aan den „Padre" te laten zien, die intusschen heel wijse lijk boven op zijn ezeltje is blijven zitten en het niet raadzaam oordeelde Treffend verhaal. Naar liet Spaansch. 1. Don Justo, mijn oom, die zich reeds sedert lang van de balie terug getrokken heeft, woont thans stil en afgezonderd in een huisje, dat hij dicht bij de voorstad Acco heeft laten bouwen, in een weinig be zocht gedeelte der stad. Dat huis, dat hij con amore heeft laten in richten, om er zijne dagen te eindigen, is, zooals hij zelf het noemt, een engelsch necessary, dat is te zeggen, dat het, in het klein en in geringen omvang, alle gemakken van eene Sevillasche woning bevat. De patio, van kleinen omvang, is met marmer geplaveid; de galerij met veel smaak versierd. In het midden ruischt een kleine fontein, die uit het voetstuk van eene pyramide ontspringt, ongeveer van de grootte van een suiker brood. Rondom staan bloempotten, zoo groot als chocoladekopjes, met vergeetmijnieljes, camelia's en reseda. Achter het huis bevindt zich een groote tuin, waarvan mijn om naar beneden te komen, aange zien hij nog geen zin had om het aardsche met het eeuwige te verwis selen. Ziethier, geachte lezer(es) eenige episoden uit een missionaris-reis in de binnenlanden van Brazilië, die wel is waar juist niet zoo precies op elkaar volgen zooals ze hier be schreven staan, maar die toch dik wijls, ja zeer dikwijls zoo gebeuren. Elke Braziliaansche missionaris of koster kan er van meepraten. Ziezoo Piet, dat hebt je hem fijn gelapt. Ik zou het je niet graag nadoen, want als je hem niet precies op z'n leelijke kop had geraakt, dan was je een kind des doods geweest. Piet lacht zijn klein, heel fijn min achtend lachjebelachelijk denkt Piet. O, Pater, dat is voor mij maar kinderwerk, ik heb er al zooveel den kop ingeslagen enz. Piet voelt zich zelf zoowaar door dit slangen drama heelemaal opgefrischt, vraagt of het geoorloofd is om naast me te rijden en begint alle mogelijke slangen en wilde dierenverhalen op te disschen, de een nog grieseliger en ijselijker dan de andere. Maar als Piet begint door te slaan dan doet men het best er niet al te veel geloof aan te slaan. Hoe ongelooflijker ik kijk, des te vuriger wordt Piet en evenals Sint Petrus bij de dienst maagd, beweert en zweert Piet bij hoog en laag, dat het allemaal echt gebeurd is. Piet, zijn we d'r haast Dit werkt als een koude waterstraal op Piets brein, dat gloeit van slangen histories. Piet laat er echter niets van merken, een Braziliaan is, zoolang hij goede vrienden met je is, zeer wellevend en fijnvoelend. Zonder een spier te vertrekken antwoordt Piet Ja, Pater, het is niet ver meer, nog een klein uurtje ongeveer. We hebben nog al kalm gereden, met al die bergen schiet men slecht op en overigens moet men met die hitte niet al te hard rijden, meent Piet. Zouden er veel menschen komen O, jé ja, zegt Piet, er komt een massa volk. Ze hebben hier in vier of vijf jaar geen Nachtmis meer gehad, U kunt er op rekenen, dat ze van drie, vier, vijf uren ver komen. Zoo, Piet, dat belooft wat voor de biechtstoel van avond. O ja, beweert Piet, U kunt dadelijk direct de biechtstoel wel ingaan tot van nacht twaalf uur. Piet, het leven van een mis sionaris hier in die binnenlanden valt nog niet mee, ik wou, dat jij een handje mee kon helpen. Zoo'n reisje te ezel in die hitte vijf a zes uur lang berg op berg af is nu juist geen rustkuur. Piet geeft me natuurlijk weer schoon gelijk, zegt dat het leven van een Pater hier allesbehalve aange naam is, dankt God, dat hij geen pater geworden is en denkt stiekum ik wou, dat ik maar wel pater ge worden was enz., wat die Braziliaan sche Piet er allemaal nog bij denkt, zou ik hier niet graag neerschrijven. We tjokken en boemen dus maar weer door, paard en ezel beginnen teekenen van vermoeienis te geven en loopen hoe langer hoe langzamer. Om de haverklap voelen ze de prikkeling van sporen in hun buik of de zweep met kracht neerkletsen op een zeker lichaamsdeel. Broeder ezel neemt dit echter, als hij geen zin meer heeft om te loopen, voor kennisgeving aan, slaat op z'n hoogst eens met zijn ezelenstaart en doet verder of er niets gebeurd is. Het paardje springt meestal bij zulk een prikkeling van sporen of neerkletsing van zweep even hoog op, doet juist alsof hij hard gaat loopen, maar een oom zijn paradijs en mijne tante hare arke Noakh's maakt. Prachtige wijnranken slingeren zich om den gevel. Mijne tante knoopt netten, en mijn oom voor ziet ze van geel koper, om de schoonste trossen er mede te be dekken, en ze voor de hevige aan vallen der woedende wespen te verdedigen. Van tijd tot tijd wor den groote jachtpartijen tegen hen ingericht, waaraan ik dikwijls ge dwongen werd deel te nemen. Mijn oom, de Nimrod voor de wespen, opent den stoet, met een rotting van verbazingwekkende lengte in de hand, mijn tante volgt hem met een brandende kaars, en een goeden voorraad hennip. Een bediende, een Galliciër en derhalve eene belachelijke figuur, vormt de achterhoede en draagt een enorme knods op de manier van die, welke men Herculus in handen geeft. Als men een tros ontmoet, die de eer van met een net overdekt te worden, niet deelachtig gewor den is, en die derhalve door een vijandelijk leger in bezit is ge nomen, steekt mijn oom aan de kaars een handvol hennip aan, dat aan het eind van zijne rotting vastgemaakt is, plotseling ziet men de tros geheel in een vuurgloed gewikkeld, en de grond ligt bedekt met lijken en stervenden. De bediende met zijne knods valt de stervenden aan, zooals minuut later is hij al weer in zijn oude pas. Dat sporen en slaan met de zweep vermoeid vooral den ruiter, die er niet gewoon aan is bijzonder. Maar langzamerhand komen we toch nader. Eindelijk hebben we de laatste bergtop beklommen en vandaar uit zien we heel diep onder ons aan den voet van den berg een vriende lijk dorpje liggen, het doel van onze reis. Hoera, Piet, we zijn er bijna. We zijn er bijna, zegt Piet. tenminste we behoeven niet meer te klimmen, nu gaat het steeds dalende, nog een klein half uurtje en we zijn er. En, ja lezer, gij zult het niet gelooven en men kan een ezel of een paard voor zoo dom uitschelden als men wil, maar het is vast en zeker, dat paard en ezel Piet even goed verstaan als elk ander mensch. Nauwelijks heeft Piet die onweer legbare woorden aan zijn lieflijke neerlippen laten ontvloeien of paard en ezel spitsen hun ooren, slaan met hun staart, beginnen te tippelen, te loopen, te rennen, ja zelfs zonder slag af stoot te galopeeren alsof ze zoo pas kersversch van stal kwamen. Nou, Piet, wat zeg je daar van Nou loopen ze als kievieten, is dat niet om uit je vel te springen? Je zou gezworven hebben, dat ze dood moe waren en nu is er geen houden meer aan Ik geloof waarem- pel, dat ze jou zoo even verstaan hebben. Piet lacht weer z'n liefelijkste lach, zegt, dat ze hem niet verstaan hebben, want, dat hij een mensch is en een ezel een dier en beweert vervolgens, dat ze nu zoo hard loopen omdat ze de huizen zien of omdat ze de wei ruiken. Het laatste eindje gaat dus vroolijk en rap en eindelijk na een reis van vijf en een half uur doen we onze „joyeuse entree" (blijde inkomste) in het dorp en tevens bij-kapel genaamd: Santa Rita. Piet, die blijde inkomste en de ontvangst zullen we de volgende keer wel vertellen. Ja. zegt Piet, dat zullen we de volgende keer maar vertellen. B. B. Wordt vervolgd. Socialisten en communisten wor den er niet geboren maar gekweekt. En de kweekers... dat zijn zij, die misbruik maken van hun geld, maar meer nog zij, die misbruik maken van hun.... macht. Ze weten dat ze tenslotte toch het laatste woord hebben. En van dat laatste woord maken ze dan.... misbruik. Ze willen hun zin (en dat is dikwijls 'n gril) doorzettenEn de zedelijke mensch, die durft te vragen naar het... waarom wordt afge snauwd. en als hij dan nog niet zwijgt, wél..,, dan komt het machts- gebruik van het laatste woord„.dan wordt hij op staanden voet ontslagen. Hij kan... gaan. Nou ja... hij krijgt nog voor zooveel dagen of weken uitbetaald, omdat de wet hem tenminste in zooverre beschermt. Maar daarmee uit! Hij kan., gaan. En? En z'n gezin? En.... waar en wanneer zal hij weer werk heb ben En... als hem ook nog een goed getuigschrift geweigerd wordt... al heeft hij het dan jaren bij zoo'n patroon uitgehouden Dat alles kan den machtsmisbrui ker niks schelen. Die smult van zijn heldendaad.... ontslag op staanden voet.... En als hij eerlijk -moest antwoor- Simson de Philistijnen of de heilige Jago de Mooren. Het bloedbad is verschrikkelijk, en de zegevierende helden gaan naar huis, om öp hunne lauweren te rusten. Mijn oom dineert ten twee ure, en neemt zijn middagslaapje tot vier ure. Ten vijf ure ga ik hem bezoeken, en blijf er tot het uur van de wandeling; ik laat hem zoo veel mogelijk spreken. Geluk kig maakt de begeerte om te ver halen, zoo eigen aan de grijsaards, de gewoonte van zijn geest bezig te houden, en de spraakzaamheid, die den advokaat kenschetst, dat hij nooit de levendige belangstel ling te leur stelt, waarmede ik hem ondervraag. Zijn geheugen is zoo getrouw en zoo nauwkeurig, zijn verhaaltrant is zóó levendig, dat ik, terwijl ik hem hoor, al de aanlokkf lijkheden vergeet, die mij naar buiten roepen. Onlangs viel het gesprek op geluk en ongeluk. Men zou niet kunnen ge looven, zeide mijn oom tot mij, met welk eene stijfhoofdige woede het ongeluk zich aan sommige families vasthecht, en ze van ge slacht tot geslacht vervolgt. Is het eenige misstap van een 'der voor ouders, die aldus op zijne nakome lingen blijft kleven Is het voor beschikking of noodlot? Maar, den,... waarom? Waarom... ontslag? Dan zou het eenig antwoord zijn Omdat ik geen tegenspraak duldt Omdat ik.... baas ben. 'n Ellendige machtsmisbruiker zijt 'n Chauffeur, die zich niet beheerscht is 'n gevaar voor den weg. 'n Patroon die zich zelve geen meester is..'., is een gevaar voor de maatschappij. En als hij katholiek is.... nog 'n schande voor z'n godsdienst erbij o—o Sociaal voelende patroons. De fabrieken van Gebr. de Beu kelaar te Antwerpen (de cichorei- fabrieken) hebben voor hun werk volk de volgende bepalingen: lederen keer, dat de familie ver groot wordt, ontvangt de werkman 500 francs. Als toemaat op het loon bestaat de kindertoeslag vanaf het 3de kind nl, 50 francs elke maand; het 4de kind telkens 60 francs en het 5de nog 70 francs maandelijks enz., zoo dat de werkman buiten zijn loon nog 350 francs maandelijks trekt, als hij 7 kinderen heeft. Bij de plechtige Communie van z'n kinderen worden hem 300 fr. uitbetaald. Verder geniet hij soldatensteun, steun bij huwelijk (300 fr.) pensioen voor den ouden dag of bestendige werkonbekwaamheid, steun bij over lijden en weezensteun. Verder wordt in geval van werk loosheid het vaste loon gedurende den ganschen dnur der werkeloos heid uitgekeerd. Ook is er een spaarkas met cre- dietinstelling, jaarlijksche toelagen uit de gemaakte winsten en uitbe taling van verlofdagen. 1. Zooals men gelooft, leeft men; Zooals men leeft, sterft men; Zooals men sterft, blijft men. 2. Waar de man naar de herberg loopt, Bakt de vrouw met tranen haar brood. 3. Jaarlijks worden in Nederland 19000 20000 onherroepelijke ver oordeelingen uitgesproken in straf zaken, waarvan de Arrondissements- Rechtbanken in eersten aanleg ken nis nemeu, (Provinciale en plaatsel. belasting-overtredingen niet inbegre- pen.) Hiervan zijn 8000 indirecte drank- gevallen, dus welke onder invloed van drank plaats hebben of waar toe drankmisbruik leidt, 4. De plotselinge dood. Men spreekt nog al eens van plotselinge sterfgevallen. Een pastoor deelt hieromtrent in het maandschrift der H.H. Harten de volgende cijfers mee. Ik heb, zegt hij, eens'nagegaan, hoeveel sterfgevallen in mijn pa rochie zijn voorgekomen. Ik ben nu hier 26 jaar pastoor en heb in mijn kleine parochie ruim 370 lijken be- aard. En hoevelen denkt ge, dat van deze overledenen (ik spreek niet van kleine kinderen) plotseling zijn gestorven Door plotseling sterven, op welke wijze dan ook, versta ik: binnen 24 uur gezond en dood. Nu hoeveel De persoon, aan wien de vraag hesteld werd, dacht even na.... wel 30, 40 uit welk oogpunt men het trachtte uit te leggen, de zaak bestaat er niet minder om. Van mijne eerste jeugd af, heb ik eene familie ge kend, waarop dat onbegrijpelijk zegel van het ongeluk gedrukt was; ik ben getuige en dikwijls handelend persoon geweest in dat lange drama, en ik bewafcr er een zoo smartelijk herdenken, een zoo hartverscheurenden indruk van, dat ik zooveel mogelijk vermijd, er aan te denken. Ik was nog zeer jong, ik telde nog nauwelijks twintig jaren, toen mijn vader, die zeer veel van jagen hield, mij met zich naar Dos Hermanas nam, een klein dorp, dat, zoo als gij weet, hier twee mijlen van verwijderd is. Wij hielden stil aan de hoeve van een onzer vrienden en hij zond mij dadelijk heen, om een jager van beroep te waarschuwen, die hen altijd vergezelde en die de jacht bestuurde. Ik kende dezen man zeer goed, want hij kwam dikwijls te Sevilla bij ons aan huis, met zijne vrouw, die mijne moeder zeer be minde. Oom Antonio Ortega was een klein, droog mannetje. Hij sprak weinig, hij handelde langzaam, maar hij was onvermoeid, en legde acht mijlen op een dag af, zonder er iets van te merken. Er was in hem eene soort van zedelijke en lichamelijke verlamming, die een Verdubbel 't getal 70, 80 Met 't laatste geval, 'n jacht- (of liever; stroopersongeluk) juist 173 in 26 jaar. Bijna de helft De ziekteverzekering gaat op 1 Maart a.s. in werking. Ze beoogt de verzekering aan arbeiders van een geldelijke uitkeering bij ziekte en het maken van bepalingenj,omtrent de voorziening tegen ziekte van arbeiders. Ook thans heeft een arbeider in geval van ziekte zekere rechten krachtens de wet op het arbeids contract; immers krachtens art. 1638c van het Burgerlijk Wetboek behoudt de arbeider zijn aanspraak op het naar tijdruimte vastgesteld loon voor een betrekkelijk korten tijd, wanneer hij tengevolge van ziekte of ongeval verhinderd is geweest zijn arbeid te verrichten, terwijl volgens art. 1638ij de werkgever verplicht is, ingeval van ziekte of ongeval voor een bij hem inwonenden arbeider, zoolang de(dienstbetrekking duurt, doch uiter lijk gedurende zes weken, voor diens behoorlijke verpleging en genees kundige behandeling zorg te dragen, waarvan hij weer de beide laatste weken op den arbeider kan verhalen. De nieuwe Ziektewet laat deze bepalingen geheel onaangetast. Een werkgever kan ook de dienstbetrek king beëindigen als tot dusver, hoe wel dat niet van invloed is op de uitkeering van het hierna te bespre ken ziekengeld, waar deze niet door een werkgever geschiedt. De ziektewet bepaalt, dat een arbeider verzekerd moet zijn voor een uitkeering bij ongeschiktheid tot hét verrichten van zijn arbeid wegens ziekte. Deze wet regelt dus een ver zekering en legt niet aan den werk gever de verplichting op om ingeval van ziekte van den arbeider diens loon geheel of gedeeltelijk te blijven uitbetalen. De uitkeering geschiedt door dengene, bij wien de verzekering loopt. Uit het karakter van een verzeke ring vloeit natuurlijk voort, dat er premie betaald moet worden en de premie steeds verschuldigd is, ook al vindt nimmer ziekte plaats. De premie voor de brandassurantie moet toch ook jaarlijksch betaald worden, al heeft er ook geen brand plaats. De ziektewet kent alleen een uit keering in geld, het zoogenaamde zie"kengeld en regelt niet daarenboven nog de geneeskundige behandeling en verzorging in geval van ziekte. Het ziekengeld is dus een ver goeding voor gemis van loon en de kosten der ziekte te zamen. De wet beoogt alleen ziekte, niet ongevallen en ziekte als gevolg van ongevallen in verband met de dienstbetrekking aan den arbeider overkomen, indien hij krachtens een wettelijke regeling tegen geldelijke gevolgen van zoo danig ongeval verzekerd is. De bepalingen der Ongevallenwet, Industrieele of Land- en Tuinbouw- ongevallenwet blijven dus geheel gelden. Met ziekte wordt zwangerschap gedurende 6 weken vóór de beval ling van een gehuwde vrouw gelijk gesteld. Van de katholieke ouders, wier kind roeping gevoelt voor het mis sieleven, vraagt God 'n zwaar offer. „Hoe kunt ge ons dit verdriet aandoen zal dan menige vader treffend contrast vormde met de spraakzaamheid, de drift en de levendigheid van zijne vrouw. Tante Juana was klein en tenger, zij had het hart van een tortel duif met het oordeel en de gees tigheid van een student, altijd vroolijk en opgeruimd, altijd ge reed te schertsen, was zij door allen bemind en gezocht. Zij waren beiden de eerlijkste menschen ter wereld, geëerd, edelmoedig, met edele en christelijke gevoelens. Gedurende lange jaren, dat ik hen onophoudelijk gadesloeg, hebben zij deze deugden nooit nagelaten... Maar laten wij verder gaan; gij zult ze uit het vervolg van mijn verhaal leeren kennen. Toen ik aan het huis van oom Antonio kwam, vond ik op den drempel van de deur een jong meisje. Zij was in eene mantille van oranjekleurig laken gewikkeld, die voorzien was van een klein zwart fluweelen lint, zoo als de vrouwen het toen droegen, in plaats van de shawls, die zij nu dragen. Deze mantille bedekte haar zoo danig, dat men slechts haar voor hoofd en hare oogen zag, die zoo zwart waren als hel fluweel van bare mantille; zij leunde tegen den klopper van de deur; hare voeten, klein en lief geschoeid, waren over elkander gekruist, en de een raakte met de punt nauwe lijks den grond aan. Zij hield hare armen onder de mantille, om ze of moeder zeggen. En het kind antwoordt: „Weet ge dan niet, dat ik behoor te zijn in hetgeen mijns Vaders is. dat ik den wil van God moet volbrengen, in Wiens dienst ik sta Zult gij dan uw toestemming weigeren Neen, gij zult het offer hoe zwaar ook, brengen. God zal het u danken. Uw zoon, uw dochter zullen het u danken. Denk toch niet. dat ze u niet liefhebben. Ze beminnen u meer dan zich zelf. maar nog inniger beminnen ze God'en de zielen. „Vader sprak de scheidende Comboni tot zijn diepbedroefden va der, „ge weet hoe ik u bemin. Doch had ik vijftig zulke vaders, alle vijftig zou ik ze opofferen voor Afrika." Danken zullen u ook de zielen, welke uw kind redt. In 't koude Alaska sprak eens een grijsaard tot den missionaris „O, hoe gaarne zou ik uw ouden vader zien. En waarom Ik zou hem willen danken, dat hij u tot ons liet komen." En gij moeder, wat zult gij doen Wellicht doet de gedachte alléén aan scheiding van uw kind uw tra nen storten. O, volg toch het voorbeeld der moeder van Mgr. Taché, die tot haar scheidenden zoon sprak „Mijn Alexander, al valt me het offer zwaar, ga heen en wordt een goed missionaris." Ongelukkig einde. Enkele jaren geleden is er groote belangstelling gewekt voor de fok kerij van Chinchilla-konijnen, waar door schatten te verdienen zouden zijn. Maar de temperatuur onder de Chinchilla-lijders begint op bedenke lijke wijze te stijgen. Er zijn al protestvergaderingen gehouden en ik vrees, met alle respect voor het nobele officium, dat de heeren advo caten al met de zaak aan het trek ken zijn en zullen bevorderen, dat er recht geschiede, al weten zij nog niet zoo heel precies, wat recht is. In ieder geval is het mis met de Chinchilla-fokkerij, die verleden jaar met zooveel enthousiasme is ingezet en die zoowel plattelandsbewoners als stedeling van zijn laatste spaar- duiten heeft afgeholpen of in schul den heeft gebracht. De waarschuwin gen hebben niet gebaat en als er morgen aan den dag een ander weer met een ander behoorlijk aangekleed plan voor den dag kemt, zal de les van de Chinch illafokkerij wellicht even weinig helpen als al de mis lukte speculatiepogingen uit het ver leden geholpen hebben. Het is niet aan ons de oorzaken op te sporen en te beoordeelen, die tot de mislukking hebben geleid. Het schijnt, dat de mislukking vrijwel algemeen is. De twee voornaamste oorzaken er van zijn deze, dat vele van de jonge konijntjes na korter of langer tijd ook bij de beste verzor ging sterven en de tweede, dat het met den verkoop van de groot ge brachte exemplaren aan de pels industrie, die de moederbeesten leverde voor f 36 per stuk, ook niet zoo heel vlot gaat. Toen ik indertijd op de gevaren van deze onderneming de aandacht vestigde heb ik gewezen op de ge schiedenis van John Law, die het eerste bankpapier maakte, maar het deed zoozeer in tegenstrijd met de wetten, die de uitgifte vein papieren geld beheerschen, dat al zijn papier spoedig waardeloos werd en het te Parijs op de openbare straat in onge- te bedekken. Deze houding gaf haar een allerliefst voorkomen van moed en fierheid, een voor komen, dat bij de Spaansche vrouwen vrij algemeen is. Toen ik naderde, bleef zij in dezelfde houding, zij sprak geen woord, alleen wierp zij mij uit hare zwarte oogen een zoo trot- schen blik toe, dat eene koningin haar die had kunnen benijden. Uw vader? zeide ik tot haar? Hij is niet hier. Waar is hij? Ik weet het niet. Ik heb hem te spreken. Zoek hem. Maar waar moet ik hem zoeken Weet ik dat?... en wie weet! Weet, zeide ik tot haar, ver toornd over hare droogheid, dat ik hem niets kom vragen... Hij is niet hier, noch voor hen, die iets brengen, noch voor hen, die iets vragen. Ik keerde haar den rug toe, en wilde mij verwijderen, toen hare moeder aankwam. Juana had niets van de trotsche manieren harer dochter. Ik heb nooit eene vrouw gekend, die beminnelijker van natuur, voorkomender en begeeri- ger was zich nuttig le maken en te behagen. Wees welkom, don Justitto. riep zij mij toe, zoodra ik haar kon bemerken, is uw vader aan gekomen Gaat gij morgen jagen

Peel en Maas | 1930 | | pagina 5