Tweed© Blad van „PEIL !M MAAS"
Mij is de wraak.
Kerstmis in Brazilië
FEUILLETON
Niet geboren,4maar
gekweekt.
gc.
Klein goed I
Wat de ziektewet
beoogt.
Een offer!
De Chinchilla-koorts.
ZATERDAG 8 FEBRUARI (930
Een en vijftigste Jaargang No. 7
II.
We zitten dus nog steeds met
Piet te ezel en te paard en hebben
apen, papagaaien en perikieten voor
bij zien rennen en vliegen.
Piet. Piet, kijk eens, gauw,
gauw, een slang. Sla hem dood.
Daar onder dat boschje moet hij
zitten. Hij schoot vlak onder de kop
van mijn ezel door.
Ha, nu moest gij ons Pietje eens
zien. Het woord „slang" werkt op
Piet als een electrische vonk. Al
zijn droomerigheid is ineens geweken,
hij geeft zijn paard zoo geweldig de
sporen, dat het arme dier omhoog
springt en in een oogwenk staat hij
naast mij.
Piet, die vreedzame, geduldige,
onverstoorbare Piet. Bekijk hem nu
eens goed. Heel zijn gemengd In
dianen en Afrikanenbloed begint te
werken en te koken, zijn oogen
flikkeren als twee gloeiende kolen.
Een slang dooden, op een slang
hakken en slaan totdat er geen stuk
meer van overblijft is voor den
Braziliaan in de binnenlanden het
grootste genot wat er bestaat.
Die leelijke, gluiperige, kruiperige,
stiekeme slang, die reeds onze eerste
moeder Eva in dien noodlottigen
appel deed bijten, is ook een van
de grootste vijanden van den Brazi
liaan in de binnenlanden en heeft de
vroegtijdige dood op zijn geweten
van honderden en duizenden men-
schen en dieren aldaar. Een enkel
beetje en... drie dagen later is het
krachtigste dier, is de sterkste man
onverbiddelijk een lijk, indien men
er niet aanstonds bij is, met het be
roemde tegengift, iets wat over het
algemeen in de binnenlanden zeer
lastig verkrijgbaar is.
Piet, pas op. Spring nog niet
van je paard. Hebt ge je schoenen
aan
Ja, Pater, er is geen gevaar bij.
Ik zal hem wel 'ns even een kopje
kleiner maken en tegelijk springt hij
van zijn edel ros. laat het stomme
dier aan zijn lot over, loopt naar
den eersten den besten boom, snijdt
er een dikke tak af en begeeft zich
dan behoedzaam en voorzichtig naar
de plaats des onheils.
Zie je hem Piet Ik geloof,
dat hij daar onder dat boschje zit.
Piet komt steeds nader, steeds
behoedzamer, steeds voorzichtiger.
Ja, Pater, ik geloof, dat ik hem
zie die slangen hebben soms precies
de kleur van de bladeren, ja, ik zie
hem, hij beweegt.
Zie je z'n kop. Piet Denk er
om, dat je z'n kop raakt, anders
ben je verloren.
Ja, Pater en meteen doet Piet
een sprong voorwaarts en geeft hem
een flinke houw. Piet mist niet dik
wijls zijn doel, hij heeft hem boven
op zijn kop geraakt, de slang springt
omhoog, kronkelt zich in duizend
bochten, maar er helpt geen vader
of moeder meer aan, hij is er zoo
goed als geweest en al een heel
eindje op weg naar den slangen-
hemel of hel.
Piet houwt hem nog een paar
keer met zijn in der haast gefabri
ceerde knuppel op zijn leelijke
spichtige slangenkop en koelt verder
zijn Indianenbloed af op de overige
ribbenkast van dit kruipend wezen
en blijft er krek zoo lang op tim
meren, totdat er geen spier leven
meer in zit, want Piet denktje
kunt nooit weten. Als het laatste
druppeltje leven er uit is, steekt Piet
zijn slachtoffer triomfantelijk in de
hoogte om het aan den „Padre" te
laten zien, die intusschen heel wijse
lijk boven op zijn ezeltje is blijven
zitten en het niet raadzaam oordeelde
Treffend verhaal.
Naar liet Spaansch.
1.
Don Justo, mijn oom, die zich
reeds sedert lang van de balie terug
getrokken heeft, woont thans stil
en afgezonderd in een huisje, dat
hij dicht bij de voorstad Acco heeft
laten bouwen, in een weinig be
zocht gedeelte der stad. Dat huis,
dat hij con amore heeft laten in
richten, om er zijne dagen te
eindigen, is, zooals hij zelf het
noemt, een engelsch necessary,
dat is te zeggen, dat het, in het
klein en in geringen omvang, alle
gemakken van eene Sevillasche
woning bevat.
De patio, van kleinen omvang,
is met marmer geplaveid; de
galerij met veel smaak versierd.
In het midden ruischt een kleine
fontein, die uit het voetstuk van
eene pyramide ontspringt, ongeveer
van de grootte van een suiker
brood. Rondom staan bloempotten,
zoo groot als chocoladekopjes, met
vergeetmijnieljes, camelia's en
reseda.
Achter het huis bevindt zich
een groote tuin, waarvan mijn
om naar beneden te komen, aange
zien hij nog geen zin had om het
aardsche met het eeuwige te verwis
selen.
Ziethier, geachte lezer(es) eenige
episoden uit een missionaris-reis in
de binnenlanden van Brazilië, die
wel is waar juist niet zoo precies
op elkaar volgen zooals ze hier be
schreven staan, maar die toch dik
wijls, ja zeer dikwijls zoo gebeuren.
Elke Braziliaansche missionaris of
koster kan er van meepraten.
Ziezoo Piet, dat hebt je hem
fijn gelapt. Ik zou het je niet graag
nadoen, want als je hem niet precies
op z'n leelijke kop had geraakt, dan
was je een kind des doods geweest.
Piet lacht zijn klein, heel fijn min
achtend lachjebelachelijk denkt
Piet.
O, Pater, dat is voor mij maar
kinderwerk, ik heb er al zooveel
den kop ingeslagen enz. Piet voelt
zich zelf zoowaar door dit slangen
drama heelemaal opgefrischt, vraagt
of het geoorloofd is om naast me
te rijden en begint alle mogelijke
slangen en wilde dierenverhalen op
te disschen, de een nog grieseliger
en ijselijker dan de andere. Maar als
Piet begint door te slaan dan doet
men het best er niet al te veel geloof
aan te slaan. Hoe ongelooflijker ik
kijk, des te vuriger wordt Piet en
evenals Sint Petrus bij de dienst
maagd, beweert en zweert Piet bij
hoog en laag, dat het allemaal echt
gebeurd is.
Piet, zijn we d'r haast Dit
werkt als een koude waterstraal op
Piets brein, dat gloeit van slangen
histories. Piet laat er echter niets
van merken, een Braziliaan is, zoolang
hij goede vrienden met je is, zeer
wellevend en fijnvoelend. Zonder
een spier te vertrekken antwoordt
Piet
Ja, Pater, het is niet ver meer,
nog een klein uurtje ongeveer. We
hebben nog al kalm gereden, met al
die bergen schiet men slecht op en
overigens moet men met die hitte
niet al te hard rijden, meent Piet.
Zouden er veel menschen
komen
O, jé ja, zegt Piet, er komt
een massa volk. Ze hebben hier in
vier of vijf jaar geen Nachtmis meer
gehad, U kunt er op rekenen, dat
ze van drie, vier, vijf uren ver
komen.
Zoo, Piet, dat belooft wat
voor de biechtstoel van avond.
O ja, beweert Piet, U kunt
dadelijk direct de biechtstoel wel
ingaan tot van nacht twaalf uur.
Piet, het leven van een mis
sionaris hier in die binnenlanden valt
nog niet mee, ik wou, dat jij een
handje mee kon helpen. Zoo'n reisje
te ezel in die hitte vijf a zes uur
lang berg op berg af is nu juist
geen rustkuur.
Piet geeft me natuurlijk weer
schoon gelijk, zegt dat het leven van
een Pater hier allesbehalve aange
naam is, dankt God, dat hij geen
pater geworden is en denkt stiekum
ik wou, dat ik maar wel pater ge
worden was enz., wat die Braziliaan
sche Piet er allemaal nog bij denkt,
zou ik hier niet graag neerschrijven.
We tjokken en boemen dus maar
weer door, paard en ezel beginnen
teekenen van vermoeienis te geven
en loopen hoe langer hoe langzamer.
Om de haverklap voelen ze de
prikkeling van sporen in hun buik
of de zweep met kracht neerkletsen
op een zeker lichaamsdeel. Broeder
ezel neemt dit echter, als hij geen
zin meer heeft om te loopen, voor
kennisgeving aan, slaat op z'n hoogst
eens met zijn ezelenstaart en doet
verder of er niets gebeurd is. Het
paardje springt meestal bij zulk een
prikkeling van sporen of neerkletsing
van zweep even hoog op, doet juist
alsof hij hard gaat loopen, maar een
oom zijn paradijs en mijne tante
hare arke Noakh's maakt.
Prachtige wijnranken slingeren
zich om den gevel. Mijne tante
knoopt netten, en mijn oom voor
ziet ze van geel koper, om de
schoonste trossen er mede te be
dekken, en ze voor de hevige aan
vallen der woedende wespen te
verdedigen. Van tijd tot tijd wor
den groote jachtpartijen tegen hen
ingericht, waaraan ik dikwijls ge
dwongen werd deel te nemen.
Mijn oom, de Nimrod voor de
wespen, opent den stoet, met een
rotting van verbazingwekkende
lengte in de hand, mijn tante volgt
hem met een brandende kaars, en
een goeden voorraad hennip.
Een bediende, een Galliciër en
derhalve eene belachelijke figuur,
vormt de achterhoede en draagt
een enorme knods op de manier
van die, welke men Herculus in
handen geeft.
Als men een tros ontmoet, die
de eer van met een net overdekt
te worden, niet deelachtig gewor
den is, en die derhalve door een
vijandelijk leger in bezit is ge
nomen, steekt mijn oom aan de
kaars een handvol hennip aan,
dat aan het eind van zijne rotting
vastgemaakt is, plotseling ziet men
de tros geheel in een vuurgloed
gewikkeld, en de grond ligt bedekt
met lijken en stervenden.
De bediende met zijne knods
valt de stervenden aan, zooals
minuut later is hij al weer in zijn
oude pas. Dat sporen en slaan met
de zweep vermoeid vooral den ruiter,
die er niet gewoon aan is bijzonder.
Maar langzamerhand komen we toch
nader.
Eindelijk hebben we de laatste
bergtop beklommen en vandaar uit
zien we heel diep onder ons aan
den voet van den berg een vriende
lijk dorpje liggen, het doel van onze
reis.
Hoera, Piet, we zijn er bijna.
We zijn er bijna, zegt Piet.
tenminste we behoeven niet meer te
klimmen, nu gaat het steeds dalende,
nog een klein half uurtje en we zijn
er. En, ja lezer, gij zult het niet
gelooven en men kan een ezel of
een paard voor zoo dom uitschelden
als men wil, maar het is vast en
zeker, dat paard en ezel Piet even
goed verstaan als elk ander mensch.
Nauwelijks heeft Piet die onweer
legbare woorden aan zijn lieflijke
neerlippen laten ontvloeien of paard
en ezel spitsen hun ooren, slaan met
hun staart, beginnen te tippelen, te
loopen, te rennen, ja zelfs zonder
slag af stoot te galopeeren alsof ze
zoo pas kersversch van stal kwamen.
Nou, Piet, wat zeg je daar
van Nou loopen ze als kievieten,
is dat niet om uit je vel te springen?
Je zou gezworven hebben, dat ze
dood moe waren en nu is er geen
houden meer aan Ik geloof waarem-
pel, dat ze jou zoo even verstaan
hebben.
Piet lacht weer z'n liefelijkste
lach, zegt, dat ze hem niet verstaan
hebben, want, dat hij een mensch is
en een ezel een dier en beweert
vervolgens, dat ze nu zoo hard
loopen omdat ze de huizen zien of
omdat ze de wei ruiken.
Het laatste eindje gaat dus vroolijk
en rap en eindelijk na een reis van
vijf en een half uur doen we onze
„joyeuse entree" (blijde inkomste) in
het dorp en tevens bij-kapel genaamd:
Santa Rita.
Piet, die blijde inkomste en de
ontvangst zullen we de volgende
keer wel vertellen.
Ja. zegt Piet, dat zullen we de
volgende keer maar vertellen.
B. B. Wordt vervolgd.
Socialisten en communisten wor
den er niet geboren maar gekweekt.
En de kweekers... dat zijn zij, die
misbruik maken van hun geld, maar
meer nog zij, die misbruik maken
van hun.... macht.
Ze weten dat ze tenslotte toch
het laatste woord hebben.
En van dat laatste woord maken
ze dan.... misbruik.
Ze willen hun zin (en dat is
dikwijls 'n gril) doorzettenEn de
zedelijke mensch, die durft te vragen
naar het... waarom wordt afge
snauwd. en als hij dan nog niet
zwijgt, wél..,, dan komt het machts-
gebruik van het laatste woord„.dan
wordt hij op staanden voet ontslagen.
Hij kan... gaan.
Nou ja... hij krijgt nog voor
zooveel dagen of weken uitbetaald,
omdat de wet hem tenminste in
zooverre beschermt.
Maar daarmee uit! Hij kan., gaan.
En? En z'n gezin? En.... waar
en wanneer zal hij weer werk heb
ben En... als hem ook nog een
goed getuigschrift geweigerd wordt...
al heeft hij het dan jaren bij zoo'n
patroon uitgehouden
Dat alles kan den machtsmisbrui
ker niks schelen.
Die smult van zijn heldendaad....
ontslag op staanden voet....
En als hij eerlijk -moest antwoor-
Simson de Philistijnen of de heilige
Jago de Mooren. Het bloedbad is
verschrikkelijk, en de zegevierende
helden gaan naar huis, om öp
hunne lauweren te rusten.
Mijn oom dineert ten twee ure,
en neemt zijn middagslaapje tot
vier ure. Ten vijf ure ga ik hem
bezoeken, en blijf er tot het uur
van de wandeling; ik laat hem
zoo veel mogelijk spreken. Geluk
kig maakt de begeerte om te ver
halen, zoo eigen aan de grijsaards,
de gewoonte van zijn geest bezig
te houden, en de spraakzaamheid,
die den advokaat kenschetst, dat
hij nooit de levendige belangstel
ling te leur stelt, waarmede ik
hem ondervraag. Zijn geheugen
is zoo getrouw en zoo nauwkeurig,
zijn verhaaltrant is zóó levendig,
dat ik, terwijl ik hem hoor, al de
aanlokkf lijkheden vergeet, die mij
naar buiten roepen.
Onlangs viel het gesprek op
geluk en ongeluk.
Men zou niet kunnen ge
looven, zeide mijn oom tot mij,
met welk eene stijfhoofdige woede
het ongeluk zich aan sommige
families vasthecht, en ze van ge
slacht tot geslacht vervolgt. Is het
eenige misstap van een 'der voor
ouders, die aldus op zijne nakome
lingen blijft kleven Is het voor
beschikking of noodlot? Maar,
den,... waarom? Waarom... ontslag?
Dan zou het eenig antwoord zijn
Omdat ik geen tegenspraak duldt
Omdat ik.... baas ben.
'n Ellendige machtsmisbruiker zijt
'n Chauffeur, die zich niet beheerscht
is 'n gevaar voor den weg.
'n Patroon die zich zelve geen
meester is..'., is een gevaar voor de
maatschappij.
En als hij katholiek is.... nog 'n
schande voor z'n godsdienst erbij
o—o
Sociaal voelende
patroons.
De fabrieken van Gebr. de Beu
kelaar te Antwerpen (de cichorei-
fabrieken) hebben voor hun werk
volk de volgende bepalingen:
lederen keer, dat de familie ver
groot wordt, ontvangt de werkman
500 francs.
Als toemaat op het loon bestaat
de kindertoeslag vanaf het 3de kind
nl, 50 francs elke maand; het 4de
kind telkens 60 francs en het 5de
nog 70 francs maandelijks enz., zoo
dat de werkman buiten zijn loon
nog 350 francs maandelijks trekt,
als hij 7 kinderen heeft.
Bij de plechtige Communie van
z'n kinderen worden hem 300 fr.
uitbetaald.
Verder geniet hij soldatensteun,
steun bij huwelijk (300 fr.) pensioen
voor den ouden dag of bestendige
werkonbekwaamheid, steun bij over
lijden en weezensteun.
Verder wordt in geval van werk
loosheid het vaste loon gedurende
den ganschen dnur der werkeloos
heid uitgekeerd.
Ook is er een spaarkas met cre-
dietinstelling, jaarlijksche toelagen
uit de gemaakte winsten en uitbe
taling van verlofdagen.
1.
Zooals men gelooft, leeft men;
Zooals men leeft, sterft men;
Zooals men sterft, blijft men.
2.
Waar de man naar de herberg loopt,
Bakt de vrouw met tranen haar brood.
3.
Jaarlijks worden in Nederland
19000 20000 onherroepelijke ver
oordeelingen uitgesproken in straf
zaken, waarvan de Arrondissements-
Rechtbanken in eersten aanleg ken
nis nemeu, (Provinciale en plaatsel.
belasting-overtredingen niet inbegre-
pen.)
Hiervan zijn 8000 indirecte drank-
gevallen, dus welke onder invloed
van drank plaats hebben of waar
toe drankmisbruik leidt,
4.
De plotselinge dood.
Men spreekt nog al eens van
plotselinge sterfgevallen.
Een pastoor deelt hieromtrent in
het maandschrift der H.H. Harten
de volgende cijfers mee.
Ik heb, zegt hij, eens'nagegaan,
hoeveel sterfgevallen in mijn pa
rochie zijn voorgekomen. Ik ben nu
hier 26 jaar pastoor en heb in mijn
kleine parochie ruim 370 lijken be-
aard. En hoevelen denkt ge, dat
van deze overledenen (ik spreek niet
van kleine kinderen) plotseling zijn
gestorven Door plotseling sterven,
op welke wijze dan ook, versta ik:
binnen 24 uur gezond en dood. Nu
hoeveel
De persoon, aan wien de vraag
hesteld werd, dacht even na.... wel
30, 40
uit welk oogpunt men het trachtte
uit te leggen, de zaak bestaat er
niet minder om. Van mijne eerste
jeugd af, heb ik eene familie ge
kend, waarop dat onbegrijpelijk
zegel van het ongeluk gedrukt
was; ik ben getuige en dikwijls
handelend persoon geweest in dat
lange drama, en ik bewafcr er een
zoo smartelijk herdenken, een zoo
hartverscheurenden indruk van,
dat ik zooveel mogelijk vermijd,
er aan te denken.
Ik was nog zeer jong, ik telde
nog nauwelijks twintig jaren, toen
mijn vader, die zeer veel van
jagen hield, mij met zich naar
Dos Hermanas nam, een klein
dorp, dat, zoo als gij weet, hier
twee mijlen van verwijderd is.
Wij hielden stil aan de hoeve van
een onzer vrienden en hij zond
mij dadelijk heen, om een jager
van beroep te waarschuwen, die
hen altijd vergezelde en die de
jacht bestuurde.
Ik kende dezen man zeer
goed, want hij kwam dikwijls te
Sevilla bij ons aan huis, met zijne
vrouw, die mijne moeder zeer be
minde.
Oom Antonio Ortega was een
klein, droog mannetje. Hij sprak
weinig, hij handelde langzaam,
maar hij was onvermoeid, en legde
acht mijlen op een dag af, zonder
er iets van te merken. Er was in
hem eene soort van zedelijke en
lichamelijke verlamming, die een
Verdubbel 't getal
70, 80
Met 't laatste geval, 'n jacht-
(of liever; stroopersongeluk) juist 173
in 26 jaar.
Bijna de helft
De ziekteverzekering gaat op 1
Maart a.s. in werking. Ze beoogt de
verzekering aan arbeiders van een
geldelijke uitkeering bij ziekte en het
maken van bepalingenj,omtrent de
voorziening tegen ziekte van arbeiders.
Ook thans heeft een arbeider in
geval van ziekte zekere rechten
krachtens de wet op het arbeids
contract; immers krachtens art. 1638c
van het Burgerlijk Wetboek behoudt
de arbeider zijn aanspraak op het
naar tijdruimte vastgesteld loon voor
een betrekkelijk korten tijd, wanneer
hij tengevolge van ziekte of ongeval
verhinderd is geweest zijn arbeid te
verrichten, terwijl volgens art. 1638ij
de werkgever verplicht is, ingeval
van ziekte of ongeval voor een bij
hem inwonenden arbeider, zoolang
de(dienstbetrekking duurt, doch uiter
lijk gedurende zes weken, voor diens
behoorlijke verpleging en genees
kundige behandeling zorg te dragen,
waarvan hij weer de beide laatste
weken op den arbeider kan verhalen.
De nieuwe Ziektewet laat deze
bepalingen geheel onaangetast. Een
werkgever kan ook de dienstbetrek
king beëindigen als tot dusver, hoe
wel dat niet van invloed is op de
uitkeering van het hierna te bespre
ken ziekengeld, waar deze niet door
een werkgever geschiedt.
De ziektewet bepaalt, dat een
arbeider verzekerd moet zijn voor
een uitkeering bij ongeschiktheid tot
hét verrichten van zijn arbeid wegens
ziekte. Deze wet regelt dus een ver
zekering en legt niet aan den werk
gever de verplichting op om ingeval
van ziekte van den arbeider diens
loon geheel of gedeeltelijk te blijven
uitbetalen. De uitkeering geschiedt
door dengene, bij wien de verzekering
loopt.
Uit het karakter van een verzeke
ring vloeit natuurlijk voort, dat er
premie betaald moet worden en de
premie steeds verschuldigd is, ook
al vindt nimmer ziekte plaats. De
premie voor de brandassurantie moet
toch ook jaarlijksch betaald worden,
al heeft er ook geen brand plaats.
De ziektewet kent alleen een uit
keering in geld, het zoogenaamde
zie"kengeld en regelt niet daarenboven
nog de geneeskundige behandeling
en verzorging in geval van ziekte.
Het ziekengeld is dus een ver
goeding voor gemis van loon en de
kosten der ziekte te zamen. De wet
beoogt alleen ziekte, niet ongevallen
en ziekte als gevolg van ongevallen
in verband met de dienstbetrekking
aan den arbeider overkomen, indien
hij krachtens een wettelijke regeling
tegen geldelijke gevolgen van zoo
danig ongeval verzekerd is.
De bepalingen der Ongevallenwet,
Industrieele of Land- en Tuinbouw-
ongevallenwet blijven dus geheel
gelden.
Met ziekte wordt zwangerschap
gedurende 6 weken vóór de beval
ling van een gehuwde vrouw gelijk
gesteld.
Van de katholieke ouders, wier
kind roeping gevoelt voor het mis
sieleven, vraagt God 'n zwaar offer.
„Hoe kunt ge ons dit verdriet
aandoen zal dan menige vader
treffend contrast vormde met de
spraakzaamheid, de drift en de
levendigheid van zijne vrouw.
Tante Juana was klein en tenger,
zij had het hart van een tortel
duif met het oordeel en de gees
tigheid van een student, altijd
vroolijk en opgeruimd, altijd ge
reed te schertsen, was zij door
allen bemind en gezocht. Zij waren
beiden de eerlijkste menschen ter
wereld, geëerd, edelmoedig, met
edele en christelijke gevoelens.
Gedurende lange jaren, dat ik hen
onophoudelijk gadesloeg, hebben
zij deze deugden nooit nagelaten...
Maar laten wij verder gaan; gij
zult ze uit het vervolg van mijn
verhaal leeren kennen.
Toen ik aan het huis van
oom Antonio kwam, vond ik op
den drempel van de deur een jong
meisje. Zij was in eene mantille
van oranjekleurig laken gewikkeld,
die voorzien was van een klein
zwart fluweelen lint, zoo als de
vrouwen het toen droegen, in plaats
van de shawls, die zij nu dragen.
Deze mantille bedekte haar zoo
danig, dat men slechts haar voor
hoofd en hare oogen zag, die zoo
zwart waren als hel fluweel van
bare mantille; zij leunde tegen
den klopper van de deur; hare
voeten, klein en lief geschoeid,
waren over elkander gekruist, en
de een raakte met de punt nauwe
lijks den grond aan. Zij hield hare
armen onder de mantille, om ze
of moeder zeggen.
En het kind antwoordt: „Weet
ge dan niet, dat ik behoor te zijn
in hetgeen mijns Vaders is. dat ik
den wil van God moet volbrengen,
in Wiens dienst ik sta
Zult gij dan uw toestemming
weigeren Neen, gij zult het offer
hoe zwaar ook, brengen. God zal
het u danken.
Uw zoon, uw dochter zullen het
u danken. Denk toch niet. dat ze u
niet liefhebben. Ze beminnen u
meer dan zich zelf. maar nog inniger
beminnen ze God'en de zielen.
„Vader sprak de scheidende
Comboni tot zijn diepbedroefden va
der, „ge weet hoe ik u bemin. Doch
had ik vijftig zulke vaders, alle
vijftig zou ik ze opofferen voor
Afrika."
Danken zullen u ook de zielen,
welke uw kind redt.
In 't koude Alaska sprak eens
een grijsaard tot den missionaris
„O, hoe gaarne zou ik uw ouden
vader zien. En waarom Ik zou
hem willen danken, dat hij u tot
ons liet komen."
En gij moeder, wat zult gij doen
Wellicht doet de gedachte alléén
aan scheiding van uw kind uw tra
nen storten.
O, volg toch het voorbeeld der
moeder van Mgr. Taché, die tot
haar scheidenden zoon sprak „Mijn
Alexander, al valt me het offer
zwaar, ga heen en wordt een goed
missionaris."
Ongelukkig einde.
Enkele jaren geleden is er groote
belangstelling gewekt voor de fok
kerij van Chinchilla-konijnen, waar
door schatten te verdienen zouden
zijn.
Maar de temperatuur onder de
Chinchilla-lijders begint op bedenke
lijke wijze te stijgen. Er zijn al
protestvergaderingen gehouden en ik
vrees, met alle respect voor het
nobele officium, dat de heeren advo
caten al met de zaak aan het trek
ken zijn en zullen bevorderen, dat
er recht geschiede, al weten zij nog
niet zoo heel precies, wat recht is.
In ieder geval is het mis met de
Chinchilla-fokkerij, die verleden jaar
met zooveel enthousiasme is ingezet
en die zoowel plattelandsbewoners
als stedeling van zijn laatste spaar-
duiten heeft afgeholpen of in schul
den heeft gebracht. De waarschuwin
gen hebben niet gebaat en als er
morgen aan den dag een ander weer
met een ander behoorlijk aangekleed
plan voor den dag kemt, zal de les
van de Chinch illafokkerij wellicht
even weinig helpen als al de mis
lukte speculatiepogingen uit het ver
leden geholpen hebben.
Het is niet aan ons de oorzaken
op te sporen en te beoordeelen, die
tot de mislukking hebben geleid. Het
schijnt, dat de mislukking vrijwel
algemeen is. De twee voornaamste
oorzaken er van zijn deze, dat vele
van de jonge konijntjes na korter of
langer tijd ook bij de beste verzor
ging sterven en de tweede, dat het
met den verkoop van de groot ge
brachte exemplaren aan de pels
industrie, die de moederbeesten
leverde voor f 36 per stuk, ook
niet zoo heel vlot gaat.
Toen ik indertijd op de gevaren
van deze onderneming de aandacht
vestigde heb ik gewezen op de ge
schiedenis van John Law, die het
eerste bankpapier maakte, maar het
deed zoozeer in tegenstrijd met de
wetten, die de uitgifte vein papieren
geld beheerschen, dat al zijn papier
spoedig waardeloos werd en het te
Parijs op de openbare straat in onge-
te bedekken. Deze houding gaf
haar een allerliefst voorkomen
van moed en fierheid, een voor
komen, dat bij de Spaansche
vrouwen vrij algemeen is.
Toen ik naderde, bleef zij in
dezelfde houding, zij sprak geen
woord, alleen wierp zij mij uit
hare zwarte oogen een zoo trot-
schen blik toe, dat eene koningin
haar die had kunnen benijden.
Uw vader? zeide ik tot haar?
Hij is niet hier.
Waar is hij?
Ik weet het niet.
Ik heb hem te spreken.
Zoek hem.
Maar waar moet ik hem
zoeken
Weet ik dat?... en wie weet!
Weet, zeide ik tot haar, ver
toornd over hare droogheid, dat
ik hem niets kom vragen...
Hij is niet hier, noch voor
hen, die iets brengen, noch voor
hen, die iets vragen.
Ik keerde haar den rug toe, en
wilde mij verwijderen, toen hare
moeder aankwam. Juana had niets
van de trotsche manieren harer
dochter. Ik heb nooit eene vrouw
gekend, die beminnelijker van
natuur, voorkomender en begeeri-
ger was zich nuttig le maken en
te behagen.
Wees welkom, don Justitto.
riep zij mij toe, zoodra ik haar
kon bemerken, is uw vader aan
gekomen Gaat gij morgen jagen