Tweed© Blad van „PEEL El MAAS Grootvader en kleinzoon. Belastingverlaging. FEUILLETON Openbare vergadering Raad van Venray Naart gaat trouwen. Land- en Tuinbouw. ZATERDAG 12 OCTOBER 1929 Vijftigste Jaargang No. 41 99 Aan het Ministerie van Financiën heeft men in, de laatste jaren niet slecht geboerd, men heeft er heel wat millioentjes overgehouden, de laatste 5 jaren zelfs meer dan 240 millioen. Wanneer men bedenkt, dat het totaal der jaarlijksche staatuitgaven uit den gewonen dienst ongeveer 600 millioen bedraagt, ziet men, dat zelfs voor het Rijk 240 millioen een aardig sommetje is. Voor het dienstjaar 1930 is er al weer een overschot geraamd van 9 millioen uit den gewonen dienst. Gaat dat zoo door, dan begrijpt men, dat ze er in Den Haag warmpjes in komen te zitten. Niet te bewonderen is het, dat er hier en daar stemmen opgaan om tot belastingverlaging over te gaan. We leven nu eenmaal nog in een tijd, dat iedereen liefst zoo weinig mogelijk aan de Staat betaalt en het verlangen om een kleinen aanslag in de belasting is zelfs zoo groot, dat we een heel corps ambtenaren noodig hebben om den plichtverzakenden belastingbetaler duidelijk te maken, dat ook hij zijn wetmatig deel in de Staatslasten te dragen heeft. De door-snee belastingbetaler is dus onverantwoordelijk, denkt steeds te veel aan zijn eigen portemonnaie. Alleen is daarmede de vraag niet opgelost, of men thans niet tot een verlaging kan overgaan. Mogen we prof. Mr. Anton van Gijn (Economisch Statistischen Be richten) gelóoven, dan is Minister de Geer van de gedachte, dat het vraag stuk der belastingverlaging thans zeer urgent is, urgenter zelfs dan dat van extra-aflossing. Overtollige gelden kan men immers ook aanwenden voor schulddelging. De Staat staat steeds in het krijt en moet daarom veel rente betalen. Betaalt hij zijn schul den, dan wordt de rentelast natuurlijk minder, de belastingbetalers hebben volgende jaren minder te betalen, de zorgen der toekomstige ministers van Financiën worden verlicht. Maar al is dan ook Minister de Geer een warm voorstander der belastingverlaging, de rijksbegrooting voor 1930 heeft ons geleerd, dat „uit een en ander blijkt, dat van een verdere belastingverlaging in den eersten tijd bezwaarlijk sprake zal kunnen zijn." Met dat geraamde overschot van 9 millioen zit het zoo. In 1931 zal de nieuwe wet op de finantieele ver houding tusschen het Rijk en de gemeenten in werking treden, welke jaarlijks een groot offer zal vergen van 's Rijks schatkist. Het zal on mogelijk zijn, dit verlies op het budget van één jaar té lijdén. Het opmaken van de begrooiing voor 1931 zou dan tot zeer groote moeilijkheden aanleiding geven, wan neer niet reeds een jaar te voren eenige ruimte op de budgetbalans verkregen werd. De 9 millioen is dus een stootblok om den schok van 1931 te vangen. Wat van dat groote bedrag van 240 millioen betreft, daarover zegt de toelichting tot de rijksbegrooting, dat men niet blind moet zijn voor het feit, dat tientallen millioenen aan de debetzijde van de budgetbalans moesten geplaatst worden. Men moet op tegenslag rekenen, welke kan samenvallen met een tegenslag in de conjunctuur hier of in Indië. Het is dus weer zorg voor de toekomst, welk het Ministerie deed besluiten niet tot de belasting-verlaging over te gaan. Wanneer de deskundigen het allen eens waren, zou het ons passen om voor de zorgen voor de toekomst (Treffend historisch-romantisch verhaal uit de tijden van de Katholieken-vervolging in Enge land onder koningin Elizabeth). Vrij naar het Duitsch door B.B. Het zou mij niets verwonderen of die oude verrader is van te voren reeds naar Sankey-House geweest om zijn zoon te waar schuwen, voordat hij hier kwam, Nu Bill, wat denk jij er van? Mijn meening is, antwoordde de met Bill aangesproken onder- landrechter, dat wij het heden nacht nog kunnen beproeven. De Mersey-brug hier in Warrington wordt streng bewaakt en Filders Ferry heb ik ook een boodschap gestuurd, hij kan dus onmogelijk over de rivier ontkomen zijn. De wegen naar Appleton en Farn- worth zijn eveneens sinds van middag bezet en ik sta er voor in, dat de paap bij het invallen van den avond nog in Sankey-House was. Als wij hem daar niet vinden, dan zeg ik met uw Lordschap, die oude vos heeft hem gewaar schuwd en dan, zoo waar ik Sheriff ben, zal hij er aan moeten van vader-Staat het hoofd te buigen, maar juist zijn het alle experts niet met elkaar eens. En zoo betoogt dan de algemeen ter zake deskundig geachte prof. Gijn, wiens naam ik u hierboven reeds noemde, dat eigenlijk best tot belastingverlaging kan worden overgegaan, mits na tuurlijk de noodige tact gebruikt wordt. Toen, aldus vertelt hij, minis ter de Geer maatregelen tegen de belastingvlucht voorstelde betoogde bijna de geheele rechterzijde, en een deel der linkerzijde, der Tweede Kamer: „Belastingvlucht kan alleen worden tegengegaan, door verlaging van de belastingen. Bij de meerder heid der kamer moet dus vroegere verlaging der belastingen wel de instemming vinden. Hoogere belas tingen bevorderen natuurlijk de belastingvlucht, maar bovenal is dit het geval, als degenen, die vluchten kunnen, gaan inzien, dat er telkens meer van hen geheven wordt om de toekomst te ondasten: voor hun nakomelingen zorgen ze liever zelf. Hier zit de kneep! Soliditeit is goed, maar te groote soliditeit kan in onsoliditeit overslaan. Belastingbetalend Nederlander wil zijn deel in de noodzakelijke lasten betalen, maar we weten te zijn vertolkers van zijne gevoelens wan neer we uitspreken, dat iedere onnoodige belastingheffing, ook die, voortspruitende uit te veel staatszorg moet worden vermeden. van den Op 4 October 1929. VoorzitterBurgemeester v. d. LooSecretaris Van Haaren. Afwezig wegens ziekte den heer Wijnhoven. De publieke tribune was ditmaal meer dan bezet, zelfs een tweetal dames deden van hun belangstelling in de te nemen beslissing door hunne tegenwoordigheid blijken. De Voorzitter opende de verga dering met gebed, en trok het num mer om vast te stellen bij welk lid de eventueele stemming zou beginnen. De heer Vermeulen zou op deze vergadering het eerst zijn stem uit brengen.- De Voorzitter brengt alsdan aan de orde punt een der agenda, en deelt mede. dat over dit voorstel in de vorige vergadering na uitvoerige beraadslagingen de stemmen staakten. De discussiën over dit voorstel zijn derhalve gesloten, doch indien de Raad dit wenscht wil de Voorzitter gaarne de discussiën heropenen. Een verzoek tot heropening der discussiën werd gedaan door den heer Oden- hoven, welk verzoek werd gesteund door de heeren Strijbosch en Millen. Hierop brengt de Voorzitter ter tafel het voorstel tot heropening der discussiën, hetwelk met 7 tegen 5 stemmen werd aangenomen. Tegen de heropening stemden de heeren Vermeulen, Nelissen, Goemans, van Dijck en Wethouder Pubben. De Voorzitter verzoekt de heeren hunne motiveering zoo kort mogelijk te willen maken en geeft het woord aan de heer Odenhoven. Die zegt geen lange redevoering te zullen houden. Spreker deelt mede, dat de arbeidende stand geheel op de hoogte is der kwestie. Hij zou het nu e;ns heel eenvoudig en kalmpjes zeggen en hoopt dat de Voorzitter hem het woord niet zal onttrekken. Hij spreekt er zijn verwondering over uit, dat het voorstel totaal on gewijzigd thans weer ter tafel komt. Dit spijt spreker ter zeerste en hij blijft vasthouden aan zijn vaste opinie, dat het hier gaat over een groote doorgaans weg, die reeds duizende jaren hier in Venray be staan heeft. Zeker spreker zou niet graag een instelling als het Gymna sium missen, daar is hij zelfs voor, maar hij wil ook geen grijntje invloed uitoefenen om collega's te doen stemmen als hij. Persoonlijk heeft spr. als caféhouder geen schade erbij, wanneer de weg wordt opge heven, maar dit zou hij wel willen achterstellen, wanneer er een uitweg gevonden kon worden. Krijgen we hier zoo'n stuk doodloopende weg, dan is spr. erg bang, dat het een soort „hetje" zal worden. Kan dit niet, dan moet de stemming maar worden afgewacht. De heeren Strijbosch en Vermeu len vroegen gelijktijdig het woord, waarop de Voorzitter aan den heer Vermeulen het woord verleende, zeer tot spijt van den heer Strijbosch, die zei het eerst het woord gevraagd te hebben, waarop de heer Vermeulen vol gratie aanbood het woord te voeren, nadat den heer Strijbosch gesproken heeft. De heer Strijbosch noemt de op te heffen weg een weg van groot belang, die buitengewoon veel bij draagt tot ontlasting der veel te smalle Hofstraat, terwijl de menschen er schade van ondervinden, wanneer van hun daarliggende tuinen als bouwplaats de waarde zal zijn afge nomen. De heer Vermeulen zegt, dat heel Venray het stichten van een Gym nasium ten zeerste zal toejuichen. Spr. vraagt zich af, wat is het zwaarste, het algemeen belang, dat om een stichting als het Gymnasium vraagt, of het persoonlijk belang van een paar tuinbezitters aan dat straatje. De weg wordt toch bovendien niet afgesloten, doch slechts over een geringe afstand verlegd, terwijl de Heuvelstraat aanmerkelijk zal ver breed worden. Verder vraagt spr. of, als de Raad dit voorstel niet aanneemt, er dan ook geen gevaar is, dat de Land- bouwhuishoudschool onder leiding van de Eerw. Zusters niet zou worden gebouwd en of het te stichten Gymnasium ook voor meisjes uit Venray toegankelijk is als extern. De Voorzitter antwoordt, dat tusschen deze twee scholen geen verband moet worden gelegd, terwijl hij op de tweede vraag bevestigend antwoord. De heer Odenhoven wil nog eens het woord voeren, maar de Voor zitter meent, dat bij den aanvang der vergadering duidelijk genoeg gezegd is, slechts een korte toelich ting den leden te kunnen toestaan, waarop hij de stemming over dit onderwerp aan de orde stelde Voor opheffing van den weg en aankoop van den grond der Eerw. Zusters, stemden de heeren Vermeulen, Nelissen, Goemans, Geurts, v. Dijck en de beide Wethouders Pubben en Houben, zoodat het voorstel met 7 tegen 5 stemmen is aangenomen. De heer Odenhoven vroeg onmid dellijk het woord en sprak „De slag is gevallen, het lot is beslist", en wij moeten ons bij de meerderheid neerleggen, spr. wilde dit ook gaarne doen, maar even nog wil hij terug komen op hetgeen dat de heer Ver meulen gezegd heeft, wat het zwaarste is moet het zwaarste wegen. Spr. kan niet dulden, dat hieruit zal worden geconcludeerd, dat iemand die tegen het voorstel stemt zijn plicht niet zou vervuld hebben, waarop de Voorzitter antwoordt, dat ieder moet stemmen, zooals hij zich gelooven in plaats van zijn zoon die leelijke mispaap 1 Maak u in alle geval meester van den knaap, zei de opperland- rechter. Van hem zult ge gemak kelijk genoeg te weten kunnen komen, waar die paap zich ver scholen heeft en misschien weet die jongen u nog veel meer te vertellen. Ik geef u twintig man, ge kunt ze zelf uitkiezen. Zorgt, dat ge tegen drie uur op het plein zijt, dan is de maan onde^ en de vloed, die tegen half drie op zijn hoogst is, maakt elk ont komen over de rivier onmogelijk. Drie kronen voor dengene, die den paap te pakken krijgt! Zoo waren de gerechtsdienaars bezig met plannen maken. In Sankey-House echter was de zoete sluimer der onschuld met zijn gulden droomen zacht en vreed zaam op den kleinen John neer gedaald. Hij droomde, dat hij zich in de wijde ruimte van een katho lieke Domkerk bevond en zag toen de verheven godsdienstplechtig heden van de kerk in hun volle glans, zooals hij ze uit de beschrij ving van zijn oom geleerd had. In goud gekleede priesters om ringden het altaar, wierookwolken stegen omhoog, orgeltonen ruisch- ten en bruisten en klonken langs de hemelhooge gewelven. Hoe gaarne had ook hij bij die dienende knapen op het koor gestaan, maar het was hem alsof hij werd vast gehouden en van zijn plaats niet weg kon. Toen zag hij plotseling zijn moeder en oom naar hem toekomen, zij namen hem bij zijn hand en voerden hem zachtjes naar het altaar. Niet zoo rustig en kalm lag Lady Worlhington op haar legerstede. Lange uren lag zij slapeloos, zij hoorde de winterstorm huilen en gieren-om de gevels van het huis, zij bleef luisteren naar het rukken en stooten van den wind tegen de oude in lood gevatte vensters, zij bad en dacht aan haar kind, aan haar ongelukkige schoonvader en aan de treurige lijden, die zij moest beleven. Eerst laat na middernacht sloot zij haar oogleden en een onrustige, door zware droomen beangstigde slaap maakte zich langzamerhand van haar meester, De nachtelijke overval. Het sloeg twee uur in den nacht, toen de onderlandrechter met zijn mannen in alle stilte door de Farnworther poort reed. Dichte sneeuwvlokken woeien de mannen in het gezicht; de maan was onder gegaan en de nacht stikdonker. Alle duivels, Sheriff, waar moeten we in's hemelsnaam naar toe bij dit hondenweer in die Egyptische duisternis vroeg een der dienaren verstoord. Stilte, al wie heden nacht nog een woord spreekt, voor dat ik het teeken geef, die gaat vier en twintig uur brommen in de kast, antwoordde de aanvoerder. Het weer is juist zooals het in geweten verplicht voelt. Als de heer Odenhoven nogmaals het woord wil voeren, merkt de Voorzitter op, dat (iet nu welletjes is geweest en stelt dan aan de orde punt 2 der agenda 2. Aanvrage om subsidie van R. K. Vereeniging het Groene Kruis, afd. Venrayb. Afdeeling Tuberculosebestrijdingc. Instand houding consultatieburean ter bestrij ding van zuigelingensterfte. Z.h.s. besloot de Raad aan het Groene Kruis f 150aan de T.B.C. bestrijding f 300 Consultatiebureau f 300 en Volksbelang f 500 subsidie te verleenen. Verder deelde de Voor zitter mede, dat er na het opmaken der agenda nog is ingekomen een verzoek v.h. R.K. Kerkbestuur te Oirlo, om gelden te willen disponibel te stellen voor den bijbouw van een nieuw schoollokaal. Dit voorstel dient alleen formaliter te worden genomen, teneinde voormeld kerkbe stuur in staat te stellen te kiezen uit twee plannen, a. het bijbouwen van i geheel nieuwe meisjesschool ofwel het bijbouwen van een nieuw schoollokaal aan de bestaande school. Z.h.s. keurde de Raad dit verzoek goed, waarna de Voorzitter de ver gadering sloot met gebed. Vader, zei Naart, en hij klopte zijn pijp op den punt van z'n klomp uit, en bleef naar den punt er van zien, Vader, 'k zou willen trouwen... We zullen zien, Naart. Want daar zijn eerst nog 'n heele hoop dingen voor noodig. Ja? Om te beginnen: Alleen gaat dat niet. Ge moet getwee zijn. Verstaan zei Naart. 's Zondags, na den noen, haalde Naart den bles uit den stal, stak hem 'n paar rozen op den kop, tus schen de twee ooren, sprong te peerd en reed uit, de wegen over. Tegen den avond kwam hij terug in vollen draf dat de hoefijzers over de kasseien kletterden. En, Naart had z'n hoed op één oor staan; en 'n blinkende hanenveer stak op zijnen hoed. Vader, riep hij, nog eer hij van het peerd afsprong. Vader, we zijn getwee: Mientje, van ginderachter... Vader, mag ik nu trouwen? Nog niet, Naart. Want nu moet ge eerst uw oogen goed open trekken. Ja? Ja. Nu moet ge eerst nog weten, of gij mekaar geeme ziet. Dat wel, Vader, dat wel. Want als we mekaar tegenkomen, dan gaat ze aan het blozen als een roos... En ik word dan rood tot achter mijn ooren. Dat is al zoo iets, Naart. Maar dat zegt nog niet genoeg. En Naart zette zijnen' hoed op, en ging. Tegen den avond kwam hij terug en lachte. 't Is in orde. Vader. We zien mekaar geeme! Zoo? Ja. Ik kwam daar aangegaan. En zij kwam ginder ook aan, door de wei aan den overkant van de beek, En geen één van ons twee die om ging, over de brug. Maar allebei namen wij onzen loop, naar mekaar toe, en sprongen allebei de beek over. En ik stond toen op de wei, en zij stond op den weg... En weer de beek tusschen ons in. En als een weerlicht draaide zij om, en sprong terug... En sprong midden in het water... En als ik haar eruit trok, schokte zij van 't lachen. En wat zei ze toen Naart, dat is uw schuld? Neen, Vader, dat zei ze precies niet. Maar wel Naart, dat is mijn eigen schuld En wat zeidet gij Mientje, dat is mijn schuld. Ge ziet mekaar geerne, Naart! Vader, mag ik nu trouwen Nog niet, Naart. Ge moet eerst weten, of ze werken kan, en zonder te mopperen met lust En 's morgens vroeg, lang vóór de hanen kraaiden, was Naart zijn bed uit, en weg... En op de werf van de hoeve klom hij in den kastanjeboom en zat daar af te wachten wat gebeuren ging. En pas was de haan aan 't kraaien gegaan, of daar vloog 'n venster open en dan de achterdeur, en dan de groote staldeur. En daarbinnen werd met emmers gerammeld en stoopen uitgespoeld, en met water in een bak gekletst. En kwam Mientje buiten met 'n zwaren korf aan elke hand, en zong ze dat 't klonk door de takken van den kastanjeboom „Tieneken van Heule, ons maartje, „Kan werken gelijk een paardje." 't Zal gaan, monkelde Naart in zijn eigen... Is me dat werken, vóór dag en dauw... En met lust En hij sprong van tusschen de takken uit. Vader, mag ik nu trouwen Nog niet Naart. Ge moet eerst zien hoe het van binnen bij haar gesteld is. Heel diep. Met de ziel. Verstaan, zei Naart. En 's Zaterdags, na den noen, liet Naart den ploeg in de voor steken, bracht den bles op stal, zette zijnen hoed op en ging. Mientje was de vensterruiten langs den straatkant aan het afgieten, dat het water kletste en liep. Mientje, mag ik morgen vroeg bij ulie komen koffiedrinken Zonder komplimenten... Dat valt te bezien, Naart. Als ge eerst naar de Mis geweest zijt, en te biechten en te communie... Dat gaat zóó bij ons, eiken Zondag. En dan, ja, dan zal ik 't vragen. Maar anders niet, hoor! Waarom moest ik dat leste ook nog weten, Vader Wel. Naart, hoe lang denkt ge. met Mientje samen te leven We vieren zeker ons gouden bruiloft. En daarna zullen we nog zien. Maar daarna Als ge allebei van hier op de wereld weg zijt Wat dan vroeg Naart Dan moet ge daarboven nog samen zijn. Naart, gij en Mientje. En de kinderen, die Ons Heer u geven zal, die ook moeten daar bij u komen rond u beiden. Daarom wordt er getrouwd. Mag ik dan nu trouwen. Vader Trouw nu maar op, Naart zijn moet, als het nog een half uur zoo door sneeuwt, kan geen haas ons meer ontsnappen zonder dat wij zijn spoor terugvinden. Onbemerkt kwam de gewapende bende steeds nader bij het vreed zame Sankey House. Eindelijk waren zij er en omringden het van alle kanten. Voor geen enkel venster zag men licht, de bewoners waren blijkbaar in diepe slaap verzonken. De onderlandrechter deed nogmaals de ronde en scherpte allen nog eens goed in, dat zij rustig en waakzaam moesten blij ven. Als ge het op den stadstoren drie uur hoort slaan, wacht dan mijn teeken af, zeide hij en nam met ongeveer de helft van zijn mannen plaats onder een breed- fakkige eik vlak tegenover den hoofdingang. De wind was bijna geheel gaan liggen, zachte winlerrust lag op de aarde, het was zoo stil, dat men bijna het suizen der tusschen de takken neervallende sneeuw kon hooren. Daar sloeg het drie uur op den toren van YVarrington. De mannen liepen naar het open plein voor het hoogen ijzeren hek, hetwelk zij met een ketting vonden afge sloten, maar dit was voor hen geen beletsel. Weldra klonk de scherpe, schrille, piepende toon van een op en neer gaande vijl door de nacht en eenige minuten later viel de ketting rinkelend op de steenen plavuizen van de vloer. Terstond daarop dreunden ruwe, Omzetting van land-in tuinbouw, Over dit* zeer belangrijk onderwerp sprak op het Nederlandsch land- huishoudkundig congres in 't begin van September te Meppel gehouden de heer Schuttevaër, rijkstuinbouw- consulent te Zutphen. Bij al degenen, die in land- en tuinbouwkringen van advies moeten dienen, komt men de laatste jaren al harde slagen op de zwaren eiken houten deur van het huis en deden de bewoners ontwaken. Lady Worthington was de eenige persoon, die bij deze on verwachte overval haar rustige kalmte en bezinning bewaarde. Toen eenige minuten later haar kamenierster sidderend en bevend aan de deur van haar slaapkamer klopte, kwam zij haar reeds ge heel aangekleed en volkomen zich zelf meester, tegemoet. Zij wist namelijk, dat degene wien het nachtelijk bezoek gold voorloopig in veiligheid was. Gevolgd door haar kamenierster liep zij de gang door en opende het venster juist boven den hoofd ingang. Stormmutsen en pieken en lansen flikkerden haar tegen bij het rossige fakkellicht, maar de dame liet zich niet van haar stuk brengen, onverschrokken vroeg zij Overvalt men dan tegen woordig in Engeland aldus het huis van een rustige edelvrouw? Wie zijt gij en wat verlangt gij Men wil u eens toonen welke maatregelen men hier ter lande neemt tegen papistische hoogver raders, hernam de stem van be neden. In naam der wet, opent de deur, anders slaan we hem in stukken. Dit is in het geheel niet noodig, zei de dame, laat mij nw papieren en het bevel van den opperlandrechter zien, als alles in orde is zullen mijn dienaars de deur voor u open aoen. meer inlichtingen vragen betreffende de vraag, of men den landbouwers tuinbouw als nevenbedrijf aanraden mag. En op deze vraag is het zeer moeilijk met een ja of neen te be antwoorden. De omstandigheden en de betreffende persoon, spreken hier een woordje mee. Zeker is 't dat de laatste jaren de boerderij geen winst aflevert, die het aanlokkelijk maakt voor jonge menschen, ook in dit bedrijf te gaan. Daarbij komt, dat blijkens de statistieken het land al meer verdeeld wordt en het aantal boerenbedrijven beneden de 20 H.A sterk toeneemt. M. A. w. het aantal kleinere boeren neemt toe en juist bij deze menschen komt de vraag naar boven, hoe het bestaan drage lijker te maken, door een hoogere winst te behalen. Dat dan gedacht wordt aan het tuinbouwvak is volstrekt geen wonder. Immers oefenen een zeer groot aantal tuinders hun bedrijf uit op een oppervlakte dan niet meer dan 2 H. A. Daarvan kan een tuin dersgezin leven, wanneer de verschillende voorwaarden, waaronder het bedrijf bestaan kan, aanwezig zijn. Deze zijn voornamelijk: afzet der productiën op een nabijgelegen veiling, toestand van den bodem, waterstand, vakkennis en bezit van voldoende bedrijfskapitaal. Een belangrijke zaak is vooral de zaak kennis. Men moet niet meenen het tuindersbedrijf uit een boekje of uit een krantenartikel te kunnen leeren. Ook dient men degelijk te weten, dat wie geestelijk of lichamelijk nergens meer voor deugt, nog altijd wel tuinder kan worden, een meening die vooral in de steden nog al eens aangetroffen wordt! Neen, wie het tuindersvak kiest, dient energie en vakkennis te ontwikkelen en zijn eigen op te voeren. Goede voorlich ting zal hij evenmin kunnen missen. Dat dit niet veronachtzaamd mag worden dringt te meer, omdat een andere belangrijke vraag zich voor doet, n.l. of er bij de toenemende tuinbouw, ons land niet voor een overproductie komt te staan, en of dus de omzetting van land- in tuin bouw maar ongelemiteerd voort mag gaan. De heer Valstar, heeft op de Algemeene vergadering van de Veilingsvereenigingen een waarschu wende stem in dit opzicht laten hooren en gewezen op de gevaren die dreigen, indien zooals thans op sommige plaatsen gebeurt, plattelands- burgemeesters de tuinbouw bij de landbouwers gaan propageeren. Dat ze dit doen behoeft niet te verwon deren, wie met de boeren meeleeft, en de slechte jaren heeft meegemaakt. En is er dan dan ook wel wat tegen in te brengen, dat een boer, die geen of weinig winst maakt van zijn land een klein stuk in tuinbougewassen legt,waar hij hoogstens toch ook maar niets of weinig kan verdienen maar waarop toch allicht meer te winnen is, dan op zijn landbouwge wassen? Daar komt nog bij, dat de boer op veel geringere lasten zit dan te tuinder en dat hij gemakke lijker over stalmest kan beschikken. Dat alles neemt echter niet weg, dat het niet te verdedigen is, de tuinbouw aan de boeren voor te stellen als het een en het al. Eerst wanneer de nood dwingt een andere richting in te slaan, zal het te verdedigen zijn, de tuinbouw voor de landbouw in de plaats te stellen. Dan is dus de tuinbouw een uitweg voor den landbouwer. Hetzelfde kan zich voor doen bij jonge boerenzoons, die zelf willen beginnen, en voor wie het verkrijgen van een eigen boerderij onmogelijk is. Wanneer ze zich van te voren voldoende vakkennis hebben eigen gemaakt, kunnen ook zij het in de tuinbouwrichting probeeren. De heer Schuttevaër raadde aan met contractteelten van boonen, wortels en doperwten en andijvie te beginnen. Die leveren weinig moei lijkheden open geëischt wordt slechts dat een goede kwaliteit geleverd wordt. Het is bevreemdend, dat de ooftcultuur, dus den aanleg van een boomgaard, de laatste jaren door zooveel landbouwers uit het oog verloren is. Wanneer dan de ver pakking en de sorteering van het fruit de noodige aandacht en zorg werd geschonken, dan zou dit bedrijf Aan dit verlangen werd voldaan en Lady Worthington beval haar knecht de deur te ontgrendelen. Op de steenen trap wachtte zij den Sheriff op. Onder luid geschreeuw en geroep drongen de mannen naar binnen en bezette de benedenruimte van het huis. Toen ging de Sheriff, rinkelend met zijn sporen als om de dame vrees aan te jagen en vergezeld met eenige van zijn mannen de trap op naar boven en zeide op barsche toon tegen de vrouw des huizesBrengt ons naar de jachtkamer. De kamenierster kromp ineen van schrik, een smartelijke trek kwam om den mond der dame, zij vermoedde wie de gerechts dienaars zoo goed op de hoogte had gebracht. Volgt mij, zeide zij kalm en opende aan het einde van den gang het verlangde ver trek. Wordt vervolgd.

Peel en Maas | 1929 | | pagina 7