Tweede blad. Hoofdpijn Slapeloosheid YQO&DEELim Weekblad voor VENRAY, HORST en Omstreken. MANUFACTUREN) jAcrowqft (MANUFACTUREN (YOORDEEUGSTf fa Dringende oproep aan Katholiek Nederland. FEUILLETON Het geheim van Charing Cross. St. Oda en het klooster „Jerusalem" te Venray Zaterdag 24 Juli 1926 47e Jaargang No. 30 i BLIJKEN TOCH HET PEEL EN MAAS i BLIJKEN TOCH HET PRIJS DER ADVERTENTIEN 1—8 regtls 60 ct.. per regel 7»/» ct. bij abonnement ljger tarief. Uitgave van FIRMA VAN DEN MUNCKHOF - VENRAY Telefoon 51 ABONNEMENTSPRIJS p. kwartaal: voor Venray 65 ct., p. post 75 ct voor het buitenland bij vooruitbetaling f 1.30, af*. nummers 5 ct. Het is reeds eenige weken geleden dat ons de eerste berichten bereik ten over het schokkend gebeuren, die al verwoestende vreeselijke aard bevingen, die een groot gedeelte van ons mooie Sumatra teisterden. Werd ons eerst vaag en onvolledig in grove trekken de omvang van die ramp geseind, kort daarop kon den wij uit de dagbladen door de nauwkeurige verslagen vernemen, door welke ontzettende catastrophe de bevolking van Sumatra's West kust getroffen is. Al kunnen wij als bewoners van ons lage landje ons geen denkbeeld vormen van een dergelijke natuur ramp, ons niet indenken wat het zeggen wil, als de aarde onder onze voeten golft en schudt, het angstig idee wekkend alsof voor allen het laatste uur geslagen heeft, terwijl men om zich heen gebouwen en huizen in puin ziel vallen, onder zich bedelvend, doodend en ver minkend wie niet tijdig de kans zag het open veld te bereiken, toch kunnen wij daarom wel gevoelen, dat hier door onze medemenschen in die bange uren geleden, ja ont zettend geleden werd. Kort en zake lijk spreken de telegrammen van honderden dooden, van voor milli- oenen aangerichte schade, over dui zenden die dakloos neerzitten bij de puinhoopen van hetgeen zoo kort geleden nog hun lief tehuis was. Met angst in het hart, van alles beroofd, zou de bevolking van deze geteisterde streek haar treurig lol zoo moeien dragen, indien niet het motto „Hebt Uw naaste lief, gelijk U zelve", nog diep gegrift was in het hart van velen hunner mede- menschen, indien niet de zoo hoog geroemde milddadigheid, die vooral bij onze landgenooten steeds bij dergelijke gelegenheden zoo schitte rend aan den dag komt, het zoo zwaar te dragen leed wist te ver zachten. Welk een treffende blijken vau saamhoorigheid en medegevoel wer den, nog zoo kort geleden, door ons niet getoond bij de jongste rampen, die ons eigen landje zoo ppvolgend teisterden (stormramp en watersnood). Hoe spontaan en mild werd toen gegeven, hoe heerlijk kwamen toen de groote deugden van ons volk weder tot uiting, mede gevoel, medelijden en offervaardig heid streden om den voorrang. Maar ook toen mochten wij het genoegen smaken te ondervinden, dat ook duizenden harten voor ons klopten in onze gewesten over de zee, in ons schoone Insulinde, dat zelfde gebied, dat nu gedeeltelijk zelf zoo zwaar geteisterd werd. Welke royale giften maakten toen het Smeroefonds en anderen, direct na het bekend worden der ramp aan ons over en hoe dankbaar werden die aanvaard. Hoe kwam toen weer tot zijn recht die hechte band die moederland en koloniën bindt, hoe aangenaam was het weer te kunnen constateeren, dat er een Groot Ne derland bestaat. Thans aan ons de beurt den wis sel te honoreerén, die getrokken wordt op ons gevoel van saamhoo righeid en broederschap bij deze zoo diep aangrijpende gelegenheid. De Indische Club van Katholieken, gevestigd te 's Gravenhage, waarin zoovele indisch-gastenen oud-lndisch- gasten, die Indië, doordat zij het zoo van nabij hebben leeren kennen, lief kregen, gevoelt zich thans verplicht en gedrongen een dringende oproep en bede te moeten richten tot geheel Katholiek Nederland om nu ook met milde hand Ie geven, het zoo droe vige lot te helpen verzachten van zooveel duizenden onzer landge nooten in onze overzeesche gewes ten. Daar wij er van overtuigd zijn, dat, in dergelijke omstandigheden nimmer vergeefs een beroep werd gedaan op onze Katholieke offervaardigheid, wenden wij ons dan ook tot geheel Katholiek Nederland met de meest klemmende bede een gave naar ver mogen, groot of klein, te willen zenden aan het Comité tot steunver lening van de ramp Sumatra's Westkust gevestigd te 's Oravenhage, de Carpentierstraat 153 (penning meester -■ P. J. F. J. Schnebbelie, gironummer No. 37772). Alle giften zullen steeds nauwkeu rig in de Katholieke pers worden vermeld. Dat ook Katholiek Nederland thans weder zal schitteren door een spon tane uiting van milddadigheid is onze innigste overtuiging. Het Bestuur der Indische Club van Katholiek tevens Comité tot Steunverleening van de ramp van Sumatra's Westkust Ir. L. J. H. FEBER, oud-Lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. P.J. F. J. SCHNEBBELIE; Directeur van het „Katholiek Indisch Bureau" der Indische Missievereeniging. E. L. VERMEULEN, President der Weeskamer (met verlof). bedaart spoedig door gebruik van een paar Myuliardt's Hoofdpij ntablctten. Buisje 60 ct. 16. VIII. Oude relaties. Voor de lunch geëindigd was ging Hetherwick nog eens telefoneeren en het gevolg daarvan was, dat Matherfield op het perron te Victoria stond, toen de trein te twee uur twintig binnenrolde. Het verwonderde hem geenszins Hetherwick en Rhona samen te zien, wel, scheen hij het er echter op aan te leggen, Hetherwick alleen te spreken. Toen Hetherwick dit bemerkte, nam hij afscheid van Rhona, met de opmer king, dat hij haar des avonds in het hotel van Maller zou komen opzoeken. Een paar minuten later zat hij met Matherfield in een taxi, welke zoo snel mogelijk langs den Buckingham Palace Road reed. Wel, zeide Hetherwick. De man Ik geloof niet, dat er veel twijfel aan is, dat deze man dezelfde is, dien gij met Hannaford gezien hebt, ant woordde Matherfield. Hij beantwoordt in elk geval volkomen aan uw be schrijving. Maar ik zal u zeggen, hoe de zaak in elkaar zit. Gisterenavond kwam een man, Appleyard geheeten, bij mij. Hij heeft 'n zaak in chemica liën in de Horseferry Road, Westmin- Vervolg en slot. Minder vreedzaam was het rectoraat van zijn opvolger, den Nijmegenaar Gheryt van Gelder, eveneens een Kruis broeder van St Agalha. Zijn bestuur viel in de eerste jaren van den tach- tigjarigen oorlog, toen «Jerusalem" veel van de doortrekkende Hollandsche en Spaarische troepen te lijden had. Het register, door den pater aange- 'egd, getuigt van de knevelarijen en afpersingen, waaraan het klooster, in 1572 vooral, van de zijde der Holland sche soldenieis blootstond. Hel kwam zoover, dat het geheele convent uitweek naar Goch, om daar betere lijden af te wachten. Ook de inkwartieringen der volgende jaren deden «Jerusalem" geen goed. Het gebrek werd steeds nijpender en de schuldenlast was in 1583 tot zulk een hoogte gestegen, dat aan aflossen bijna niet meer te denken viel. De pater, die ook voor de tijdelijke belan gen der zusters moest zorgen, stond radeloos. Vergeefs smeekte hij de schuldeischers om uitstel. «Wilt ghij gheen geit geven," riep er een uit hun midden, «soe loept voer duysent duyfel en maeckt u ewech myt uwen gepacken, wat hebben wy myt u te doen, wy hebben u lang ge- noegh onderhalden" Als hij sprak, schrijft pater Gheryt «dat ick voer den duyfel sold lopen, heb ick mij mytten Leiken des heilighen Gruys gesegent, seggende: Godt behuy mij voer soe danigen gast." i) Al kon onze ijverige rector de schuld niet geheel delgen, zoo heeft zijn kloek optreden «Jerusalem" toch voor den dreigenden ondergang behoed. Na het voorval hierboven verhaald, duurde zijn verblijf te Venray niet ang meer. Of dit kwam, wijl hij hel bestuur moe was, dan wel omdat de desolaten toestand van zijn eigen kloos ter zijn hulp vorderde, weten wij niet, maar omstreeks 1587 «maeckte" hij zich inderdaad «ewech" en ging naar St. Agalha terug, waar hij van laatst genoemd jaar tot aan zijn dood, 14 Juli 1597, als procurator werkzaam was. Na hem ontmoeten wij een zekeren pater Gisbertus Deckers, t) Het is ons niet gelukt, te ontdekken, vanwaar hij kwam en hoelang zijn bestuur duurde De vierde Kruisheer, Willem Heins bergh, geprofest te St. Agalha en van 1568 tot 1575 prior te Emmerik, werd van hieruit tot Magister Generaal ge kozen, deed afstand m 1586, begaf zich naar Dusseldoipen was vervolgens lot aan zijn dood, 11 Febr. 1603, rector van de Kanunnikessen te Venray. Hij werd bij zijn voorgangers in de kloos terkerk begraven. Van zijn opvolger en naamgenoot Jan Helnsbergh, weten wij niet veel meer dan dal hij Kiuisbroeder was en tot aan zijn dood in 1626 er vertoefde Hij zag het klooster gedurende het twaalfjarig bestaan weer eenigszins tot verademing komen, maar met den geldnood, gevolg der zware oorlogscon tributies en inkwartieringen, was het nog lang niet gedaan, zoodat ook het bestuur van dezen pater geheel in tijdelijke beslommeringen opging. Met den tienden rector, Paulus Rei neri (1626—1648) hebben wij reeds kennis gemaakt en weten nu ook, hoe zijn komst in Venray te verklaren is. Ook hij heeft stormachtige dagen be leefd, vooral in de jaren 1636 en '37, toen overal de plakkaten weer in wer king traden, maar over 't algemeen is zijn bestuur toch vreedzaam te noemen zoodat hij zich meer dan zijn vier on ter, een man van gevorderden leeftijd, die vooraf opmerkte, dat hij heel weinig lijd had om kranten te lezen, anders was hij wel eerder bij ons gekomen Maar gisteren zag hij toevallig eens een Zondagsblad in en hij las het relaas van de Hannaford-zaak. Daarbij herinnerde hij zich iets, dat mogelijk met deze aangelegenheid in verband staat. Eenigen lijd geleden had hij een advertentie voor een bediende vol komen op de hoogte van het vak gevraagd. Hij kreeg twee of drie aan biedingen, die nu juist niet aan zijn vraag beantwoorden. Op zekeren avond den juisten datum kan hij niet aan geven, maar uit verschillende orastan digheden berekende hij, dat het den zelfden dag was, dat Ilannaford ver moord was kwam een man met goede getuigschriften Appleyard be schreef hem van middelbare grootte armoedig uiterlijk, spits gelaat, groole donkere oogen, zeer intelligent, fijne manieren, slecht gekleed, klaarblijkelijk aan lager wal.... Dat is de man, of ik laat me hangen, riep Hetherwick uit Gaf hij den chemist zijn naam op? Zeker, naam en adres, antwoord de Matherfield. Zijn naam was James Granett, zijn adres Fligwood 8, Gray's Inn Road, Ilolborn. Hij vertelde Appleyard, dat hij examen had gedaan en legde zijn papieren voor. Hij was bij flinke firma's in de provincie in dienst geweest en kon daaromtrent uit stekende getuigschriften toonen. De laatste zaak, waar hij geweest was, was failliet gegaan en hij zelf h&d tengevolge van de zomerwarmte, over wint men spoedig door het gebruik van een paar Mynhardt's Zenuwtablctten. Buisje 75 ct. een tijdlang gesukkeld, zoodat zijn bescheiden middelen uitgeput raakten en hij nu zoo spoedig mogelijk een betrekking wenschte, zelfs als de voor waarden niet zoo gunstig schenen Appleyard had toen nader geinformeerd en enkele dagen later geschreven dat Granett bij hem kon komen. Maar Granett kwam niet en Appleyard hoorde niets van hem, tot hij toevallig het Zondagsblad las. Hij was er toen van overtuigd, dat Granett de man was en kwam bij mij. Ik geloof niet, dat er in dit geval veel twijfel kan bestaan, merkte Hetherwick op. Maar voor wij verder gaan, een vraag. Heeft Appleyard ook gezegd, hoe Iaat de man dien avond bij hem gekomen is Ia. Het was juist op hel oogenblik. dal hij zijn winkel sloot, dus om negen uur. En Appleyard wist nog meer te vertellen. Nadat zij hun gesprek beëin digd hadden, sloot Appleyard, die niet bij zijn winkel woont, de zaak en hij noodigde Granett uit met hem op te loopen en samen een glaasje te drin ken." In een nabijgelegen café namen zij een consumptie en bleven wat praten. Omstreeks tien uur verliet Granett Appleyard. Deze herinnert zich heel goed, dal de sollicitant, nadat hij hem verlaten had, zich nsar de Vic toria Street begaf, hoogstwaarschijnlijk dus op weg naar den ondergrondschen En in de Victoria Street ontmoette hij dus Hannaford, veronderstelde Hetherwick. Best en verder. Wel, toen ik dit alles vernomen had, was mijn eerste werk van morgen middellijke voorgangers op het gees telijke kon toeleggen. Dit heeft hij vooral gedaan door de godsvrucht tot Sint Oda te bevorderen en «Jerusalem" tot het middelpunt van deze devotie te maken. Hoe het kwam, dal hij zelf zoo'n vurig vereerder van Venray's bescherm heilige werd, kan men lezen in den brief, dien hij ten jare 1636 aan d9n J.ezuiel en Bollandist Godfried Hen* schenius schreef Toen ik mij in 1626 voor 't eerst in Venray vestigde" begint hij, «hoor de ik dikwijls spreken van de H. Oda, en van de voorzeggingen, door haar in: dat hel n.l. de plaats wel niet aan tijdelijke middelen zou ontbreken, maar aan een goed bestuur en de noodige hulp bij geboorten en dit wel geheel overeenkomstig den toe stand, waarin ik zelf, helaas, hel dorp bij mijn komst heb aangetroffen. Want hoe de pastoor toen was, is UEerw maar al te zeer bekend en welk ge meentebestuur wij bezaten, heb ik zelf meer dan eens tot mijn nadeel onder vonden. Als ik dan las, hoe Sint Oda gewoond had ter plaatse, waar nu het convent slaat en voorspeld had, dat daar eenmaal een nonnenklooster zou verrij/.en, daarbij tevens zag, hoe vol gens eene andere voorzegging het ge heele bestuur in Venray te wenschen overliet, ben ik meer dan ooit God en de H. Oda gaan aanroepen, opdat zij dit onheil van Venray zouden afwen den." 4) De pastoor, van wien de brief spreekt Everardus Vallanuh of van Dael, die van Aug. 1607 lot aan zijn dood 30 Juli 1635, aan het hoofd der pa rochie stond In hoever zijn bestuur te wenschen overliet, is tot heden, bij gebrek aan bescheiden, niet na te gaan. Dat echter iets aan haperde, schijnt wel zeker, omdat Reineri zich in zijn brief op Henschenius beroept, die zelf van Venray geboortig, en dus van den toe stand aldaar op de hoogte was. Intus8chen heeft Vallanuh het mis schien minder loffelijke van zijn ge drag door een heldhaftigen dood uit geboet. Hij stierf als slachtoffer van zijn plicht, daar hij weigerde, een verboden huwelijk in te zegenen. De koster Bart Hoirkmans van Dueren een der betrokken partijen, bracht den pastoor in de kerk een messteek toe, waaraan het slachtoffer zes tot acht dagen later bezweek. De moordenaar vluchtte naar Deurne, waar hij veilig was. 5) Een grootsch plan zweefde den ijverigen Paulus Reineri voor den geest. Om ook onder het volk de godsvrucht tot Sint Oda te bevorderen, wilde hij ter harer eere een kapel bouwen. Nauwelijks was dit voornemen rucht baar geworden, of het ontmoette, zoo wel bij de schepenen van Venray als bij de geestelijkheid der parochie een hevigen tegenstand In zijn reeds ver melden brief spreekt Reineri over kwade bedoelingen, die hem leu laste werden gelegd, maar drukt zich niet nader hierover uit. Gelukkig kostte het hem weinig moeite, om het misverstand uit den weg te ruimen. «Ik maakte hel hun (den schepenen) duidelijk", schrijft hij «dat ik met het bouwen der kapel geen ander doel had, dan om de eer van God en die van Sint Oda te ver meerderen, haar aandenken onder het volk levendig te houden en dit op te wekken, bij het voorbijgaan der kapel God en de H. Oda te bidden tot af wering der rampen, waaronder Venray, naarhaar voorzegging en zooals de dagelijksche droevige ondervinding leert, gebukt gaat. Toen zij dit hoor den, werden zij bedaarder"- e) In de lente van het jaar 1628 kwam kapel gereed. Zij lag vóór de kloos- de terpoorl in de schaduw van een bree- den beeld Venlo natuurlijk om naar de Fligwood huur kazerne te gaan, antwoordde Mather field. Het is daar een armzalig straatje, alleen iemand, die op zijn laatste financieele beenen loopt, kan er aan denken om daar een kamer te huren Stel u voor een half dozijn vuile, half ingevallen huizen aan iederen kant van de straat, zonder verf, met bijna niets dan gebroken ruiten. Nummer 8 schitterde door al deze minderwaardige hoedanigheden uit.je kunt je niets viezers en vuilers indenken. Geen van de vrouwen, bij wie ik inlichtingen vroeg, kende den naam Granett, maar toen ik den betreffenden persoon be schreef, verklaarden zij dadelijk, dal het dan de man van het zolderkamertje moest zijn. Zij voegden er nog aan toe, dat zij den man sinds verscheidene dag<n niet meer gezien hadden. Ik ging een bouwvallige trap op naar de kamer, welke de vrouwen mij aange wezen hadden. De deur was gesloten en ik kreeg geen antwoord op mijn herhaald kloppen. Ik ging toen op zoek naar den huisheer en diepte in een nabijgelegen derderangs kroeg een alles behalve appetijtelijk man op. Ik vroeg hem, of hij een huurder had, die Granett heette en hoorde toen, dat deze zes shillings per week voor het zolder kamertje. betaalde, en plotseling herin nerde de huisbaas zich, dat de gezochte zijn laatste week huur niet betaald had. Dat maakte meer indruk op hem dan alles wat ik gezegd had en hij vergezelde mij naar het huis. Om de rest in een paar woorden te zeggen wij forceerden de deur en vonden den lindeboom. Het groot en fraai van Sint Oda, dat de pater in liet vervaardigen, schijnt niet voor de kapel maar voor de klooster kerk bestemd te zijn geweest en werd terzijde van het hoogaltaar geplaatst 7) In het begin der vorige eeuw waren kapel en beeld nog aanwezig. Wie vroeger des avonds het kapel letje voorbijging, kon daar op 811e en feestdagen van het jaar licht zien branden. Dit was ter vervulling eener belofte, door Paulus Reineri ge daan en ter herinnering aan een wel daad, door Sint Oda aan «Jerusalem" en het dorp Venray bewezen. Door haar machtige voorspraak heeft zij hier in 1631 de pest doen ophouden Een harer meest bekende voorzeggin gen luidde: dat in Venray nooit alge meen de pest zou heerschen, tenzij deze er van builen was ingebracht. Dit laatste nu had in genoemd jaar plaa's, toen een korte maar hevige epidemie deze streken teisterde. Ook Venray telde vele slachtoffers en in (Jerusalem" wist men bij afwezigheid van pater rector niet, wat men doen zou, totdat de H. Oda uitkomst bracht Doch laat Reineri zelf ons de toedracht der feiten verhalen. «Het gebeurde in den zomer van 1631-, dat ik mij (hij was nog altijd provinciaal) in het hertogdom Gulik op visitatiereis bevond. En zie, daar brak plotseling in de buurt van ons klooster de pest uit en maakte vele slachtoffers, zoodat de zusters, het dreigende gevaar ziende, mij ijlings een bode zonden met de vraag, wat zij moesten doen: blijven of naar een andere plaats vluchten? Zoodra ik de jobstijding vernomen had, liet ik alles in den steek en ijlde naar de kerk, waar ik mij voor het altaar wierp en de volgende gelofte deed «Indien Gij, algoede God, U ge- waardigi, door de voorspraak en de verdiensten van de H. Maagd Oda het klooster voor de besmetting te behoe den, dan zal ik 'ot haar meerdere eer op haren feestdag in de kloosterkerk een plechtig Misoffer opdragen en een preek lot het volk houden. Ook zal ik een Dieuw kapelletje bouwen op den berg, waar men verhaalt, dat Sint Oda bij haar vertrek nit Venray is neerge knield en voor de inwoners gebeden heeft." Als ik mijn zaken vereffend had, ben ik vol vertrouwen op God naar Venray teruggereisd en vond al onze zusters ongedeerd; geen spoor zelfs van de gevreesde ziekte was in ons kloos ter te bekennen geweest. Ook daarbui ten nam de pesi af en toen Sint Oda's feestdag (28 Nov.) naderde, was er geen enkele zieke meer. De aangekon. gezochte dood in zijn bsd liggen. Dood 1 riep Hetherwick uit. Dood op zijn bed. Ja, dood, en hij was het al ver scheidene dagen. Men kon het ruiken. En de dokters verklaarden het ook, antwoordde Matherfield grimmig. Heelemaal dood Het was een armoedig kamertje, maar proper. Uiteen heele boel kleinig heidjes kon men zien, dat de man heel wat beter dagen gekend had Wat hem zelf betreft, hij was klaarblijkelijk juist als eiken avond naar bed gegaan. Zijn kleeren waren zorgvuldig opgevouwen en gerangschikt. En naast zijn bed stond een stoel, waarop een half opge brand kaarsje en een avondblad. Daaruit zal men den datum kun nen opmaken, meende Hetherwick. Inderdaad, het was den avoftd, dat Hannaford overleden is, antwoorddp Matherfield In heb die omstandigheid nauwkeurig waargenomen! Alles scheen er op te wijzen, dal de man als ge woonlijk naar bed was gegaan, zijn krant wat gelezen had'en het licht had uitgeblazen. Daarna is hij waarschijn lijk in slaap gevallen en in zijn slaap gestorven. Juist en wat is de oorzaak van zijn dood, vroeg Hetherwick Dezelfde gedachte is ook bij mij opgekomen, na hetgeen ik van Hanna ford» dood wist, zeide Martherfield. Maar de doktoren zullen daarover wel meer kunnen vertellen. Wordt vervolgd

Peel en Maas | 1926 | | pagina 5