Genotzucht.
Hoe ik Priester werd.
Zaterdag 4 April 1925
No. 14
R. K. Kiesvereeniging
Staten kieskring Horst.
FKUILLBTON.
Hoe Gradus-oom over de
belastingen dacht.
Loon naar Werk of
Werk naar Loon.
Bekendmaking.
Burgemeester en Wethouders van
Venray, brengen ter algemeene kennis,
dat de op heden vastgestelde lijst van
kiezers voor de Staten-Generaal, voor
de Provinciale Staten en voor den Ge
meenteraad, vanaf heden tot en met
21 April a.s. op de secretarie der ge
meente, voor eenieder ter inzage is
nedergelegd en tegen betaling der
kosten in afschrift en stemdistrictsge-
wijze in uittreksel verkrijgbaar is
gesteld.
Venray 23 Maart 1925,
Burgemeester en Wethouders voorn.
O. VAN DE LOO.
De Secretaris,
VAN HAAREN.
nieuw leven is ingekomen, nog eens
gemeenschappelijk besproken moeten
worden, voordat de stemmingen,
waaraari zooveel zal afhangen, plaats
hebben.
Gezien de sterke organisatie van
Noord-Limburg, is het niet onwaar
schijnlijk, dat de houding van dezen
Kieskring voor heel Limburg den
doorslag zal geven.
Reden te meer, om deze verga
dering, die ook voor leden toegan
kelijk is, trouw te bezoeken.
DRANKWET.
Burgemeester en Wethouders van
Venray brengen ter openbare kennis,
dat is ingekomen een verzoek van
Renier Lambert Dupont, koopman te
Venray, Stationsweg 53, om verlof
voor den verkoop van alcoholhouden
den drank, anderen dan sterken drank,
voor de voorkamer van het huis plaat
selijk gemerkt Stationsweg 53.
Binnen twee weken na dagteekening
dezer bekendmaking kan eenieder tegen
het verleenen van het verlof schrifte
lijke bezwaren indienen.
Venray 27 NJaart 1925,
Burgemeester en Wethouders voornd.
O. VAN DE LOO
De Secretaris,
VAN HAAREN.
Hoofdkeuring van Springstieren
De Burgemeester van Venray brengt
ter kennis van belanghebbenden, dat de
HÓOFDKEURING van springstieren al
hier zal plaats hebben op Donderdag 23
April 1925, des voormiddags 9 uur, Hen-
seniusplein.
De houders, die hunne stieren aan de
aanstaande hoofdkeuring wenschen te
onderwerpen, dienen biervan aangifte te
doen ter Secretarie vöör 10 April a.s.
Venray, 19 Maart 1925
Mannen
Indien bij het scheren uw huid pijn
doet of stuk gaat, kunt gij dit voor
komen door uw huid vóór het inzeepen
eerst in te wrijven met een weinig
Purol.
OP Zondag 5 April a.s. zal te
WELL om 3 uur in de zaal van
Klabbers de Kringvergadering gehou
den worden,
Op de agenda staat bespreking
van het Politiek Advies en de a.s.
verkiezingen.
Er zal ook eene politieke rede
gehouden worden, zoo mogelijk door
een Kamerlid uit een anderen Kies
kring, aangezien gedurende de can-
didaatstelling de candidaten in den
eigen Kieskring niet als spreker zul
len optreden.
Het is te hopen, dat de bestuurs
leden en afgevaardigden der 33 af-
deelingen, met samen meer danöOOO
georganiseerde kiezers in den Kring
Horst, zoo voltallig mogelijk aan
wezig zijn.
De politieke actie en het ver'kie-
zingswerk, zal, nu in alle afdeelingen
Naar het Fransch van
Mgr. ANTOINE RICARD.
SLOT.
Aldus gereed zijnde, wachtte ik af.
De onzekerheid duurde lang, telkens
afgewisseld door flikkeringen van hoop
en aanvallen van vertwijfeling.
Ten laatste ontstond er eene kleine
beweging bij het luchtgat.
Evenals den vorigen avond zag ik
een paar vurige oogen schitteren en
gleed de poes met dezelfde lenigheid
naar beneden.
Met een enkelen sprong zat zij op
mijn schoot, maar bemerkte aanstonds
de verandering en kroop terug om te
vluchten.
Doch ik had haar reeds vastgegrepen,
en terwijl zij zich poogde los te worste
len, mij bijtende en met hare klauwen
inijne handen en mijn gelaat open
krabbende, slaagde ik er in, mijn zak
doek om haar hals te binden.
Op die zakdoek was met roodgebor-
duurde letters mijn naam vermeld.
Daarop gaf ik de vrijheid weder aan
de kat, die met woeste sprongen naar
de rotsspleet ijlde, waardoor zij ver
dween.
Dat was dus gelukt, doch hoe zou
het nu verder afloopen
De nacht verliep onder hoop en ver
twijfeling.
Ik vroeg mij onophoudelijk af of
Alsof van de vier windstreken de taal
der goddeloozen van het Oude Verbond
met onweerstaanbare kracht hadde
weerklonken en alom als levensleuze
ware aanvaard
Welaan, laat ons de tegenwoordige
goederen genieten.... dat geen bloem
des tijds ons ontga. Laten wij ons
kronen met rozen, voordat zij verwel
ken.... Er zij niemand onder ons, die
niet deele in onze geneugten.... want
zulks is een deel van ons lot".
Zoo wordt er tegenwoordig door de
wereld in alle rangen en standen rus
teloos naar alle soorten van zingenot
gejaagd, zoo worden van eiken komen
den dag nieuwe pleizieren afgevor
derd, zoo worden steeds nieuwe ge
legenheden tot vermaak en uitspanning
uitgedacht en de algemeene zucht en
drang naar genieten als stelselmatig
aangekweekt.
Maar zijn dan de menschen het doel
hunner bestemming hier op aarde
vergeten
Welen zij dan niet meer, dat zij
hier op aarde nog iets anders te ver
richten hebben, dan zooveel van het
aardsche te genieten
Weten vooral zooveel Christenen, die
zich in den maalstroom van genietin
gen laten medevoeren, weten ook zij
niet meer, dat dit leven niets anders
is dan een voorbereiding tot een ander
leven, en dat de goederen dezer aarde
ons door den Schepper met geen ander
doel zijn geschonken, dan om ons bij
het streven naar onze eeuwige bestem
ming behulpzaam te zijn.
Weten zij niet meer hoe die genot
zucht onvereenigbaar is met den geest
van 't Christendom en hoezeer een
leven van weelde en zingenot indruischt
tegen de leer en het voorbeeld van
Jezus Christus en van al zijn ware
volgelingen
Hiermede moet niet over ieder ver
maak, over ieder genot van de goede
ren der wereld een afkeurend vonnis
worden uitgesproken.
Neen. Als slechts regel en maat
wojrden gehouden, als slechts geen
grenzen worden overschreden, als
slechts het hoofddoel van 's menschen
leven niet uit het oog wordt verloren
Doch kan daarvan nog sprake zijn
bij het misbruik en de schromelijke
overdrijving, waaraan men zich in onze
gen schuldig maakt? Wanneer de
heiligste plichten daardoor verzuimd
worden. Wanneer die nooit voldane
genotzucht oorzaak wordt van alle
soort van euveldaden en schandelijke
uitspattingen Wanneet* zij gepaard
gaat met geldverspilling, met het maken
van schulden, met dat leven boven zijn
staat, met dat voeren van onverant
woordelijke weelde
Beseft gij dan niet, welk een tegen-
telling er bestaat tusschen uwe waar
digheid als christeii en uw zondig
gedrag? welk een afstand er ligt
tusschen het leven dat gij leidt, en de
heiligheid waartoe gij geroepen zijt?
Genot en weelde leiden bijna altijd
onvermijdelijk tot begeerlijkheid des
vleesches, tot ontucht, wanneer zij niet
binnen de grenzen gehouden worden.
En uwe lichamen moeten toch zijn
tempels van den H. Geest. Weet gij
niet meer tot welk een hoogen prijs
gij zijt vrijgekocht Weet gij niet dat
de toorn van God om deze zonde over
de wereld neerkomt? 't Is ontzettend
zooals de ontucht u in de wereld tegen-
vlamt: onzedelijkheid staat op de
hoeken van straten en pleinen. De
zonde Sodoma wordt aangeprezen, in
naam nog wel van de volksgezondheid.
Alles wordt volgepraat, met schunnig
heden, en was vroeger het huwelijk
nog een dam, nu wordt echtbreuk,
worden allerlei vuile verhoudingen ver
goelijkt. De schooljeugd zelfs viel ten
jrooi aan die vreeselijke onzedelijkheid
liet is een gruwel.
Vlucht daarom die zonde en bewaart
u zelve kuisch.
Gij vooral Ouders, erkent den duren
plicht, dien gij hier te vervullen hebt
jegens uwe kinderen, en zorgt toch,
dat gij niet door schuldig verzuim
medeoorzaak wordt van hun ongeluk.
Maar denkt ook, ouders, en gehuwden,
aan de plichten, welke gij te vervullen
hebt jegens elkander, en eerbiedigt toch
immer de heiligheid van het sacrament,
dat u onherroepelijk met elkander
verbonden heeft, de huwelijkstrouw,
welke gij elkander plechtig hebt beloofd,
en de verheven doeleinden, waartoe de
Schepper het huwelijk heeft ingesteld.
Wij moeten in plaats van geest en
hart te stellen op de genietingen dezer
aarde, meer en meer onze zinnen ves
tigen op geestelijk genot en zoeken
wat boven ons is, gedachtig onze ver
heven roeping en uitverkiezing tot het
eeuwig leven.
Vergeten wij hei niet, ons leven zal
eerst dan den naam van een echt
christelijk leven verdienen, wanneer
wij, geloovig en vasthoudend aan al
de waarheden van ons heilig geloof,
zorgvuldig elke zonde vermijden, en de
wereldsche begeerlijkheden verzaken
en door zedigheid, rechtvaardigheid en
godsvrucht alle plichten jegens ons
zeiven, den evenmensch en God na
komen.
RENEN.
men de kat opgemerkt zou hebben,
Zou mijn vriend de inspecteur of
anderen het noodsein begrijpen
En mocht dit ook al zijn, zou de kat
nog wel terug komen, daar zij van mij
zulk een vreemde behandeling onder
vonden had.
Allemaal vragen, die ik mij voor de
duizendste maal stelde en waarop het
antwoord uitbleef, toen de morgen aan
brak, en mij den derden dag van mijne
gevangenschap aankondigde.
Onnoodig te zeggen met welk vuu
ik bad, de Heilige Maagd smeekende
mijne nalatigheid van dien morgen te
willen vergeten en mij te hulp te ko
men in mijne ellende.
Omstreeks 12 uur meende ik het
geluid van voetstappen te hooren boven
dat onverbiddelijke gewelf, dat niets
van het gedruisch der buitenwereld tot
mij liet doordringen.
Het was voorzeker eene zinsbegooche
ling en het afschuwelijke van mijn
ophanden zijnden dood drong zich zoo
danig aan mijn geest op dat ik in zwijm
viel.
Door den vreeselijken honger waren
mijne krachten geheel verdwenen.
Hoe lang ik bewusteloos gelegen had,
weet ik niet.
Alleen herinner ik mij, dat het avond
was eer ik eenig besef kreeg.
Eensklaps zag ik iets om mij heen
springen, het was de kat, die als een
bezetene rond het hol rende.
Tegelijkertijd hoorde ik luide hamer
slagen boven mijn hoofd die de opening
der rotsspleet vergrootten.
Men kwam mij dus bevrijden.
Ik hoorde eene stem, die sprak
Zouden wij tijdig genoeg komen?
ten gretig gebruik van het verlof, hun
door het uithangbordje gegeven men
borrelde er reeds dapper ep los.
Natuurlijke meende ik daarin een
teeken van welvaart te zien, maar
hemel 1 hoe deerlijk zag ik mij hier
bedrogen.
Mijn verschijning maakte dan ook
al dadelijk op de luidjes een onaange-
namen indruknauwelijks toch had
men mij bemerkt, of al de pret hield
OP;
Overwerkte zenuwen
hebben in de eerste plaais een kalmee
rend en versterkend middel noodig.
Mjjnhardt'sZenuwtabletten geven kalm
te en nemen onrust, gejaagdheid en
overspanning weg. Koker 75 ct. Bij
apoth. en drogisten. 2947
Ik ben Ontvanger van 's Rijks belas
tingen te A., althans ik verbeeld het
mevier gemeenten staan onder mijn
beheer.
In eene dier gemeenten hield ik
mijn eersten zitdag, en wel, bij gebrek
aan een meer geschikt lokaal, ten
huize van den heer Dinges, die er met
verbazend veel succes een svergunning"
op na houdt.
Ter bereiking van het ontvangst- of
laat ik beter zeggen het »klaagkamertje"
moest ik eerst de herbergkamer pas-
seeren.
Bij mijne aankomst, even voor 9 uur,
was de kroeg reeds flink gevuld. Er
heerschte blijkbaar eene vroolijke stem
ming men praatte, snapte, lachte en
rookte om het hardst. En allen maak-
O God, als hij maar niet dood is.
Ik wilde schreeuwen, maar mijn ver
droogde keel kon geen geluid meer
voortbrengen.
Al mijne ledematen werden door
eene hevige siddering aangegrepen
dezelfde verdooving van dien morgen
maakte zich opnieuw van mij meester,
Ik meende niet anders, of ik ging
sterven. Mijne borst reutelde, en naar
het mij toescheen, was alles voorbij
Het luchtgat werd intusschen grootèr
en eindelijk werd er een ladder door
gestoken. Een persoon daalde naar be
neden en toen hij bij mij kwam, hoorde
ik hem roepen:
Hier ligt iemand, maar hij is dood,
Daarop kwamen nog meer menschen
naar beneden. Men omringde mij, en
ik gevoelde en hoorde alles, maar kon
geen enkel teeken van leven geven.
Toen sprak mijn vriend
Wij moeten hem naar boven
brengen de open lucht zal hem mis
schien bijbrengen.
Men slaagde er in mij omhoog
te hijschen. Toen ik buiten kwam en
men mijn bloedeloos gelaat, mijne
spierwitte lokken en mijne strakke
ledematen zag, meende men werkelijk
dat ik dood was.
Het was in de pastorie der naburige
parochie, dat ik, dank zij de volhar
dende en verstandige zorgen van al
mijne brave redders eindelijk bijge
bracht werd.
Ik haalde diep adem gelijk een
slapende, die plotseling uit zijn droom
wordt wakker geschud.
Toen mijne oogen zich weder open
den, was mijn eerste vraag
Waar is zij
Er ontstond een algemeen geritsel.
Als bij tooverslag kwamen er op eens
uit vest-, broek- en jaszakken alle
mogelijke briefjes voor den dag; alles
geel, gehavend en wel.
Briefjes van grondbelasting, briefjes
van 't personeel enz., en voor de zeker
heid of men het ware wel voor had,
(sommigen toch waren niet »geleerd"),
zag men hier of daar assurantie-briefjes,
ja zelfs dagvaardigen van het Kanton
gerecht.
En toen Ja toen ging het op een
klagen 1 —r Maar hemelwelk een
klagen
In een oogenblik werd ik door een
waren stortvloed van klachten over
stelpt.
't Was een .woeste aanval op mijn
nieuw ontvangerlijk trommelvlies.
Ik duizel er nog van, want schrale
oostwinden en rottende aardappelen, te
veel nattigheid en te veel droogte,
achteruitgang van affaire en al te
groote concurrentie, duurte van levens
middelen doodgegane koeien, paarden
en varkens enz. enzsuisden en
bruischten mij van alle kanten om de
ooren.
Bij deze gelegenheid meende ik
waarachtig, dat mij hooren en zien
verging.
't Ergste natuurlijk had men het
tegen die drukkende en onuitstaanbare
belastingen, en of ik de luidjes al wilde
verzekeren, dat ik er volstrekt niels
aan doen kon, en dat ik hun geborrel
en al dat geklaag al heel slecht wist
te rijmen, alleen, ik werd over
schreeuwd en kwam volstrekt niet aan
het woord.
Op het punt dan ook, om naar mijn
zitkamertje de vlucht te nemen, daagde
er onverwachts hulp op.
Uit het hoekje van den haard ging
er op eens een schaterlach op, die allen
deed verstommen.
Daar zat gedoken in een hoekje een
oud manneke»Gradus oom" noemde
men hem in de wandeling.
Hij alleèn maakte van de welwillende
vergunning" der regeering geen ge
bruik Otp zijn stoksken leunend, zat
hij daar nog altijd lachend, met zijn
schalksche oogen de klagende menigte
aan te staren.
Het lachende manneke scheen me
blijkbaar van een andere opinie te zijn
dan de aanwezigen.
Op mijne vraag echter, wie hij was,
gaven mij een paar lange slungels door
een veelbeleekenend vingerwijzen naar
de eigen ongemeubelde bovenkamers,
te kennen, dat de man niet wel bij het
hoofd was.
Gradus oom echter had zulks be
merkthij richtte zich op, kwam naar
ons toe, en zeide doodbedaard
Wat za'k ow zeg^e heer Ontvenger,
Gradus oom is gek, mène ze, mer doar
lit mej niks an gelège, en ik wer der
dan ok nie narrig um, want op mien
beurt hald ik ze allemoal vur gek; we
hoeve dan mekaar niks te verwiete.
Mer 't gét zo ien de wereld; ze hebba
de mèèste stemme en doarum zie ik
allennig gek.
Deze opmerking kon mij zoo weinig
overtuigen, dat Gradus oom gek was,
dat ik besloot eens nader met hem
kennis te maken.
Ik vroeg hem daarom: »Wel, Gradus
oom, hoe denkt gij dan wel over de
belastingen
Daar mijn verzoek door de omstan
ders werd gesteund, (al was het ook
alleen om Gradus oom eens »te laote
pieke") gaf hij aan de uitnoodiging
gevolg en sprak
»Alla dan, gekken en kiender zeggen
de woarhejd, zei mien grotvader altied
en 't kos ok wel is woarzien; luustert
dan mer is, hoe ik over de belasting
denk
«Zwoar zien ze en ik zeg ow rond-
uut, now ik op mienen aldendagveur
't werk allennig zit, want mienen
aldste zoon is in de stad getrowd en
hélt er ennen eige schoenwinkel op
noa, now moet ik et goed overlegge
um de eens bejjén te kriege.
En de schoesterej wurd er ok al nie
béter op. Lést laas ik in de krant, dat
er in Amerika en neej masjien ie uut-
gevonde um schoen te makedor
streupen ze ennen os 't vel aaf en dat
slêke "ze in dat masjien, dan kommen
er an den andere kant zo wat 25 paar
béste dobbel gezoolde kalfslére beliens
uut.
Nee, doartege kan ik nie werke mèr
geliek ik vèst zeij, tot nog toe hek 't
nog wel kunne schippere, mér as dat
zoo moet goan, dan moet ik eronder.
Ik zeg 't ow ronduu.t, heer Ontvenger,
dat ik de leste joare slègt kos betale,
en dan springe die groote luuj nog zoo
raar um mit oz geld.
Ummers, wat wurd er nie ennen
hoop geld verknoeid om van die hoogere
burger- en leeger boerekiender bluffers
te maken, en die somtieds zoo kristelik
worren opgevoeid, dat ze genne kristene
mins mit rust kunne loate en dorbej
nog alderhande schandoal gon make.
Mer anders, minhéer den Ontvenger
betaal ik mien part héél gèèr, went
belaastinge moeten der zien.
Denkte, dat de schampieters of de
schanderme nie hetald hoeven te worre,
terwiel ze toch altied kloar moete stoan
vur alle kwoij hakkevieljes, en oz tog
moete bescherreme tege de kwoij
minse.
En dan die grindweeg, die kommen
der tog ok nie vur niks, net zo min as
de kanale, spoore, trams en nog al
meer van dat gescheer.
Nee, ik zeg mer, belaasling moet er
zien, zowel vur de Kunningin as vur
de gemèènt, want en goed bestuur kost
geld, en zonder ennen baas gét et gaar
nie.
As ik et heb, betaal ik dan ok heel
gèér, ja, ik woj wel dat ik nog wat
meer mos en kos betale, dan zo'k ok
ligt meer eens hebbe as now.
En wat haal et ow ok uut, of ge der
tege ziet, »'t is kwoad vechte tege enne
wiendmeule" zei grotvader; en de
mins had geliek, went as ge nie betalt
dan sturen z'ow den deurwerdei thus,
of ge kriegt enne saldoat in kwertier,
en dan kostet ow nog veul meer geld.
Mer now luustert es wal Gradus-oom
zét.
Doar is één belaasting, die tienmaal
ja honderdmoal zwoarder is as die van
den Ontvenger, en toch klaagt er nie-
mend over.
En deez' betasting, die elkeen kan
en moet ontloopen, wurd betald vur
drie kwoij dinge, en dat zienlui,
lekker en hoverrig.
Mer ik wor muuj van 't proate; as
ge 's èèfkes wilt waagte, dan zal ik ow
doar wel is en par stèltjes van vertelle.
Slot volgt.
Ik bedoelde hiermede het lijk der
ongelukkige jonge vrouw.
Daar echter niemand hiervan iets
opgemerkt had, meende men dat ik in
ijlhoofdigheid sprak.
Eerst later, toen men nogmaals in
den kerker afdaalde, vond men het
stoffelijk overschot der jonggehuwde
vrouw, benevens de tafel en het boek
met het bloedig geschrift.
Toen eerst begreep men ook het eerste
woord, dat ik na mijne langdurige
bezwijming had gesproken.
VI.
Acht dagen lang bleef ik in hevige
koortsen liggen, waarin ik voortdurend
filde en schreeuwde, legen een onzicht-
aren vijand worstelde, en de kat ver-
wenschte, die toch het werktuig mijner
bevrijding was geweest. Men had haar
daartoe slechts nauwlettend behoeven
te volgen, zoodra men, gelijk ik ge
hoopt had, den zakdoek opgemerkt had.
die zij als een noodsein droeg.
Men had echter moeten wachten tot
den avond, toen het trouwe dier, zonder
eenigen wrok over de behandeling die
ik haar had doen ondergaan, weder
om haar gewoon bezoek aan de doode
bruid kwam brengen.
Ik vernam later dat deze de dochter
was van een rijk koopman in wol te
Marseilleop den dag van haar huwe
lijk was zij verdwenen, en niettegen
staande de ijverigste nasporingen in
den geheelen omtrek kon men er nie
in slagen haar terug te vinden.
Thans eerst begreep men welk lol
de ongelukkige had getroffen.
Zij rust thans in den familiekelder
»De arbeider is zijn loon waard."
Dit is een zoo oude waarheid, dat
zij als spreekwoord in onze taal is op
genomen.
Niemand denkt er aan, den werk
man een goed loon te misgunnen,
waarmee hij met zijn gezin behoorlijk
leven kan. De pogingen, om dat loon
op te voeren, gedaan door de leiders
van de St. Pieterskerk te Marseille,
waar haar grafsteen het verhaal van
haar ontzettend uiteinde vermeldt.
Wat mij betreft, ik herstelde lang
zaam maar niet zonder dat degenen
die mij verpleegden bijzonder getroffen
werden door eene vreemde bijzonder
heid.
Eiken morgen, hoe hevig ik ook
ijlen mocht, scheen ik, door al mijne
wartaal heen, een oogwenk het bewust
zijn terug te krijgen, om geheel en al
rustig, met gevouwen handen, een ge
bed tot de H. Maagd op te zenden.
Zoodra ik genezen was, ging ik mij
werpen aan de voeten van den Bis
schop van Marseille, destijds Mgr.
Gurien, een bijzonder goedhartig en
vriendelijk prelaat.
Hij kende mijn avontuur reeds, want
alle couranten en dagbladen hadden
de gebeurtenis vermeld.
Toch verhaalde ik hem alles nog
eens heel nauwkeurig en drukte voor
al op de omstandigheid, dat ik in mijn
hangen nood de belofte had afgelegd,
dat, mocht ik uit het vreeselijke hol
verlost worden, ik mijn verder leven
aan God wilde toewijden.
Ik vroeg den edelen bisschop verlof,
om mij voor het H. Priesterschap te
doen voorbereiden.
Nadat hij mij aangehoord had, zegen
de hij mijn besluit, en beschouwde het
gebeurde als eene bijzondere wilsbe
schikking van den goeden God.
Ik begaf mij daarop naar het Semi
narie en had het geluk na den voor
geschreven tijd opgenomen te worden
onder de verkondigers van Gods woord.
Ziedaar hoe ik Priester werd,
EINDE.