Tweede Blad m „PEEL Ei MMS"
JAN SCQARESLIEP
Oostganger's liefde.
Kippenhouden op de
boerderij.
Zaterdag: 14 Februari 1925 No. 7
houderij ook reeds bij velen aanwezig
is,
LIMBURGER.
Ofschoon het kippenhouden op do
boerderij langzaam, wij mogen gerust
zeggen zeer langzaam verbeterd wordt
(wij bedoelen hier niel. de kippenhouders
die er een hoofdbedrijf van maken), is
deze op pl.m. 80 pet. nog zeer onvol
doende, ja heel vaak nog zeer primitief.
De meeste boeren beschouwen het
kippenhouden als een bijzaak. Zij be
kommeren er zich niet om, en dc
dieren slapen, waar zij hun eieren
leggen. Veelal vindt men ze op de
koestal, onder een afdak, waaronder
karren, ploegen en eggen geborgen
worden. Zij hooren bij de boerderij en
zijn aangewezen op het voedsel, dat
anders verloren gaat.
Een schop, misschien een kleine
vloek, omdat zij het voedsel der andere
dieren oppikken of gereedschappen
hebben bevuild, is het eenige, wat vele
boeren voor hun dieren overhebben.
Sedert de eieren wat hooger in prijs
zijn en ook prijshoudend blijven, zijn
er velen, die hun bedrijf toch wel
liever wal beter en anders inrichten,
maar de tijd ontbreekt en wie zal de
verzorging op zich nemen en dan zoo'n
duur hok 1
Immers de pluimveedeskundigen
zeggen, dat zonder goede huisvesting
en verzorging de dieren een schadepost
zijn. Dat is zoo.
Maar de groote opbrengt, die behalve
aan den hoogen prijs ook grootendeels
te danken is aan de verbetering en
verhooging van de eierproductie heeft
menigeen tot inkeer gebracht'.
Er zijn tegenwoordig vooruitstreven
de boeren, cue van de opbrengst hunner
kippen de pacht betalen Hoe komt het
dan toch, dal nog zoo velen er niets
voor voelen, geen verbetering wenschen
aan te brengen in de huisvesting, niet
eenige centen meer willen uitgeven
voor broedeieren, afkomstig van kippen,
welke op den leg gecontroleerd zijn
De hoofdoorzaak hiervan is onwetend
heid Er zijn niet weinig landbouwers,
die bewijzen zeer ontwikkeld te zijn
wat betreft paarden-, rundvee- en var
kensfokkerijer alle gel<T*voor over
hebben deze takken van hun bedrijf
zoo hoog mogelijk op te voeren, die
den akkerbouw uitstekend verstaan en
niet het minste weten van de kippen
en de kippenfokkerij In hunne woning
vjndt u alle bladden, geschriften, zelfs
dure boeken, die speciaal dit gedeelte
van den landbouw behandelen. Een
blaadje, dat voornamelijk de kippen
fokkerij behandelt en slechts geringe
uitgaven vordert, ontbreekt.
Zijn er dan op die boerderij geen
kippen, zult u vragen? U vergist u
Wanneer u den boer vraagt, hoeveel
kippen het u, is zijn antwoord meestal
dat weet ik niet, ik denk een goeie
honderd, maar daar bemoei ik mij niet
mee. Dat is het werk van de vrouw
Kiespijn en
Aangezichtspijn
verdrijft men spo9dig met
Mijnhardt's
SANAPIRIN-
Tablettan
371-
b' K I J l L.JLH3TON.
Door Dr. A. S.
13.
Ongemerkt trad hij langs de achter
deur binnen, was de trap opgeklommen,
en had, in den donkeren hoek van den
zolder, waar zijn bed stond, zijne
kleeren in eenen rooden halsdoek ge
knoopt, en toen ging hij bij Nellis, die
precies zijne pijp eens kwam aan-
rooken en bij de bazin, die rooie kool
sneed, terwijl de meid boterde, en hij
zegde hun, dat hij wegging van den
Hooiberg.
Op het »waarom had hij »al daar
om" gezegd en zie, Nellis en zijne
vrouw hadden juist' geen spijt, dat de
duivelsche jongen heenging.
De hand der politie schijnt dan al
tijd, zelfs op den onnoozele, een brand
merk achter te laten
Men noemt geene koe bont, of er is
een plaksken aan, zegt de boer, en hij
loert achterdochtig rond, en als hij
uitwendig geen stippeltje vindt, dan zal
hij toch nog denken, dat het stippeltje,
't welk de koe bont doet heeten, in
wendig verborgen zit.
't Is zoo en niet anders.
Jan Grompel was heen gegaan en
woonde sedert twee jaren op een paar
uren afstand bij een grooten schaaps-
boer, en nu wilde 't precies dat Nellis,
op den laalsten marktdag, met dien
boer eene koe vertuilelde, en dat men
over Jan Grompel te spreken kwam.
't Was warempel een aardige klant,
die Jan.
of de dochler. Ik heb wel wat anders
te doen, dan mij daarmee bezig te
houden.
Ligt des morgens ergens een kip
dood, of wordt ze door het paard dood
getrapt, dan gaat ze op de mestvaalt,
waar de andere kippen niet zelden
rondscharrelen om hun voedsel te
zoeken. Het behoeft u dus niet te ver
wonderen, dat er jaarlijks ménig diertje
overstuur gaat.
Wanneer u den moed hebt eens te
gaan kijken naar hun nachtverblijf,
dan hoort u al spoedig dat de kippen
warm zitten. De manier, waarop de
boer u zegt, dat de dieren »warm zit
ten" geschiedt op een loon, alsof hij
een zekeren trots heeft op die weten
schap. En wij zouden juist willen uit
roepen toch vooral nooit geen kippen
op den stalDe dieren zitten daar
dicht opeen gehurkt in een donkeren
hoek, waar nooit of nimmer een enkele
licht-, wij willen zwijgen van een zon
nestraal, komt. Een mestvloer onder
zich, die hoogstens eens in de drie
maanden en als het te druk is mis
schien zelfs maar eens of twee keer
per jaar wordt schoongemaakt. Niel
zelden wordt de stank van het vuile
hok nog vermengd met den stank van
êenige rot'ende eieren, ja soms van
een tot bederf overgegane doode kip.
In den ruitijd komen hier nog bij de
uitgevallen veeren, welke over den
geheelen stal ronddwarrelen, tusschen
het voedsel der overigen dieren, ja niet
zelden in den voerbak liggen. Wat een
onooglijk gezicht! Is het te verwonde
ren, dat de eigenaar weinig profijt van
zijn noederstapel heeft.
In den winter hebben deze dieren
natuurlijk veelal te kampen met snol
en andere besmettelijke ziekten, het
gevolg van het warme zitten. Wanneer
zij uit hun warm nachtverblijf plotse
ling in de koude buitenlucht verschij
nen, spreekt het immers vanzelf, dal
zij een verkoudheid opdoen.
Zoo sukkelt de landbouwer den ge
heelen winter door met kippen lijdende
aan snot en diphterie. Een eitje gedu
rende den winter is een zeldzaamheid
en wordt als een groote bijzonderheid
in het huisgezin verteld. Ook in het
vooijaar zijn deze kippenhouders de
laatsten, die met de eieren aan de
markt komen. Van de hooge prijzen
profiteeren zij nooit. In den lijd van
den rui met creoline werken, opdat
dan- nog het ongedierte gedood wordt,
dat zich aan de uitgevallen veeren op
houdt, er is geen sprake van. Den
dieren krachtig voer, eiwitrijk en ook
phosphorrijk voer te verstrekken om
de dieren stoffen te geven noodig voor
de vorming van nieuwe veeren en op
verhaal te komen voor de aanslaande
iegperiode, er wordt niel aan gedacht.
Het valt dus niet te verwonderen, dat
wij de kip op deze manier gehouden
niet hooger scha.lten dan een gemid
delde opbrengst van pl.m. 90 eieren per
jaar en dan spreekt het vanzelf, dal
zoo iemand zegt, dat aan kippenhouden
niets verdient wordt.
Beschuldig ons niet' ons aan over
drijving te hebben schuldig gemaakt,
want wij zouden u deze primitieve
kippenhouderijen nog bij honderdlallen
kunnen noemen.
En toch kan de kippenhouderij ook
op de groote boerderij wel degelijk
goed rendabel gedreven worden, als de
leiding en de inrichting maar goed is.
Een volgende keer zullen wij U
laten zien, dat zoo'n modelkippen-
Maar zie, dat moest de schaapsboer
zeggen, werken deed hij dapper, zaai
en, ploegen en maaien kon hij tegen
den knapsten boer. Dat deed Nel lis
plezier, en daarop wilde hij eens met
een vol glas jenever vous santé drin
ken, en de bazin dit hoorende, tikte
daarop ook mee, en Jan Grompel moest
zeker op den Hooiberg ter kermis
komen.
Nu, dat zou de schaapsboer hem
zeggen.
En nu is het eigenlijk den Zondag
voor kermis, want in ons dorp mag
men per traditie kermis houden.
Lief hemeltje, wat zijn er in de weide
en aan den boschkant, en aan den
kant van 't rivierke, veel pretendenten.
Ginds op den zandweg lanterfant
Doris met blond Mieke, en Mieke trekt
nu en dan een blad van de takken en
knabbelt er op als een konijntje, want
ze weet warempel niet, of ze met dien
Doris wel zal kermis houden.
Maar als er eens geen andere kwam,
blond Mieke?...
En daar, in de weide van Sijmen,
klopt Dirk, de knecht nu gewillig den
staak, waaraan de koe getuierd is,
voort, terwijl Geertje van Ter Kooien
staat te denken en zich tracht te ver
beelden, hoe dat gekke dansen toch wel
gaan zal en hoe ze Dirk zal zeggen,
dat hij haar ook wel mag tuieren, want
dat ze anders heel het »spul" zal be
derven en in de war brengen
En och, zie ginds verre, daar slentert
Jeurie, bedroefd om het volle dozijn
blauwe schenen die hij geloopen heeft,
en dat doet Nellis van den Hooiberg
en zijne vrouw lachen dat ze schok
ken, om dien sukkelaar Jeurie van den
osseboer.
MIJNHARDT'S
Staal-Tabletten
Maag-Tabletien
Zenuw-Tabletten
Laxeer-Tabletten - -
Hoofdpijn-Tabletten 60
Bij Apoth. en Drogisten
291—9
90
75
75
60 et
i.
'n Stormige herfstavond daalde over
triesten Ocloberdag. Krachtige winden
doorhuilden de lucht; Tusschen de
vl8gen door zijpelde gestadig de regen.
'n Zwakke lichtglimp geelde door 't
gebarsten, lage bovenlicht van 't hutje
aan den rand dprgroote mastbosschen.
Uit de dennendreeven en smalle paad
jes, die hier uilloopen in de vlakke
hei, klaagde zeurend de wind.
Zooeven had Man us de vensters ge
sloten en de kleine lamp aangestoken,
die in roestigen ketting aan den lagen
zolder hing. Schraaltjes werd 't eenige
woonvertrek der hut er door verlicht.
In den smallen haard, tegen zwart be
roeten muur, gloeide 'n houtvuurtje na.
Boven de schouw stonden 'n half
dozijn rood- en blauw-bebloemde bor
den. Neven de bedstee, die donkerde
achter groezelige gordijnen, hingen 'n
wijwntervaatje, 'n lijstje met onder
scheiding uit den Atjeh-oorlog achter
glas en 'n eikenhouten kruis met nik
kelen Christus
Manus kwam van den stal, 'n eng
hokje achter, waar ie z'n geit gemolken
en gevoerderd had en was nu klaar
met z'n dagtaak. Deze bestond nage
noeg in wat huiswerk voor eigen nood
zaak, wat hout sprokkelen en voeder
zoeken voor z'n geit en eens per kwar
taal 'n gang naar de stad om't Indisch
pensioentje te halen. Even z'n potje
melk in den kelder gebracht en ie
zette zich in den leunstoel aan den
haard.
Sinds twee jaren leidde ie dit een
zaam leventje. Vroeg wees, en arm,
was ie van jongsaf voor 'n uitzonde
ringsmensch versleten, die met de
andere dorpers niet op en af kon. Dore,
de dochter van den boer, bij wien ie
lot z'n drie en twintigste jaar gewoond
had, en die graag met hem stoeien
mocht achter vaders rug, wees h^m af,
om met 'n rijker* nietsnutter te trouwen
wiens geldbuil d'r ouders eerst naar
oude ze.de gewikt hadden en zwaar ge
noeg bevonden. Uit ongezelligheidsge-
voel was ie toen naar de Oost gegaan.
Daar had ie 'n 'deel van de troebelen
op Atjeh en Lombok meegemaakt. Verre
had ie er zich gehouden van Trijntje
en Wijntje en was nog in de kracht
van z'n leven met pensioen terugge
keerd. 't Eenzaam heihulje. dat juist
onder den hamer kwam, wist ie te
koopen. Dore vond ie dicht in de
buurt terug als weduwvrouw zonder
geld, die in »Den Vergulden Emmer"
den kost verdiende. In 't begin lag ie
er n^g al eens over den vloer, ver
leerde goed en 'n jaar na z'n repa-
trieering had ie 'r op 'n goeden avond
andermaal gevraagd, de spullen bijeen
te gooien. »Nee Manus, met geen Oost-
ganger 1" had 't weeuwke hem al uit
de hoogte toegevoegd. Sinds was z'n
voet er niel meer over den dorpel ge
weest. Deze hoop lag nu stuk geslagen
en tot nog vlakkere eentonigheid was
z'n leven gedoemd. Voor lijdverdrijf
En zoo zoekt ieder zijn kermismeisje.
Zie, daar komt een fikschen boeren
jongen, van zoo wat achttien jaren,
langs het rivierke.
De nieuwe blauwe kiel, met zilveren
slootje aan den hals, de zwartzijden
das, waarvan de punten tot op de borst
hangen,- de haren pet en de geel
diemilten broek, en dan vooral die be
weging met de rechterhand, welke ge
durig een zilveren tik takker, een
»orlozie" die men eene knol noemt,
voor den dag haalt alles duidt den
welgeslelden boerenjongen aan.
Aan den mispilaren stok te oordeelen,
komt hij niet van het dorp Drommels,
als ik mij niet bedrieg, dan is het Jan
Grompel? Zeker hij is 't. Hij stapt,
fier zou men zeggen, over het brugske
en recht op Ter Kooien aan.
't Is een groot verschil nu en twee
jaren geleden.
Wat is hij een knappe, ferme jongen
Ook hij schijnt dit te weten, hij mag
fier zijn en het hoofd opheffen .Q
Het werk verbeterd en verheft en
Jan heeft gewerkt!
Het verzoeken op den Hooiberg heeft
hem doen gevoelen, dat hij zijnen plicht
heeft gedaan en hij hoopt, dat alles
nu ook vergeten en vergeven zijn zal.
Hij gaat naar Sijmen om hem dien
voorslag te doen, en dan hoopt hij met
Hanneke te mogen kermis houden,
Hanneke die hem 's nachts aan 't ge-
vangenhok gezegd had, ge zijt maar'ne
leelike jongen! en die woorden hadden
hem zeer gedaan, en door eerlijk te
werken heeft hij ze willen uitwisschen.
Onder de eikeboomen, nabij den
molen, houdt Jan Grompel stil.
Daar voor hem ligt de nieuwe opge
bouwde hoe/e, zuiver wit zijn de muren
ingevoegd, rood, versch rood zijn de
Bij zuigelingen en kinderen -geneest men de ontstoken
roode en smettende deelen spoedig door middel van PUROL.
trachtte ie wel eens, als ie 't veld vrij
dacht van jachtopzieners, 'n haasje te
schieten, dat ie voor 'n mooi prijsje in
dorp of stad verkocht.
't Vuur was uitgegaan. Manus stond
op en ging eens buiten kijken. »Goed
weer voor de stroopers," mompelde hij
in zich zelf. »'n Losse wind. Droog
voor 't oogenblik. Donker genoeg 1"
Dan, zonder lang beraad stapte ie weer
binnen, haalde builtjes kruit en hagel
met wat nieuwe hulzen uit de kabi
netlade en maakte wat patronen klaar.
Deze werden in 'n oude tasch gepast,
die ie met 'n riem over den rug vast-
gespte. Vervolgens ging ie op stal z'n
ouden dubbelloop en den lichtbak
halen. Z'n lantaarn vulde ie opnieuw
en nam uit voorzorg nog 'n blikken
busje carbid mee in de pa troon trasch.
Zoo tenvolle voorzien tot z'n stroo-
perstocht, draaide ie de lamp laag in,
ging buiten en sloot de deur, waarna
ie den sleutel bij zich slak. Zonder
eenig licht, dat hem kon verraden toog
ie op weg. Steeds trok ie er alleen op
uit. Nooit ging ie dan ook ver van
huis, want, alle spullen alleen te
moeten vervoeren was tocK al zwaar
werk, waarvoor eigenlijk meer handen
noodig waren.
Een paar honderd meter over de
ongelijke hei en ie was aan den bosch-
rand. De tweede dreef sloeg ie in Al
ware 't stikdonker, hij had wel op 't
gevoel den weg gevonden, zonder te
missen. Van den verren dorpstoren
kwamen negen slagen aangedragen op
den sterken wind. Even later passeerde
hij over 't erf van »Den Vergulden
Emmer." Drukke stemmen dromden er
door elkaar en klonken tot buiten, on
verstaanbaar. »Zeker kaartavond,"
meende Manus.
Na nog 'n kwartier loopen tusschen
de fluisterende dennen door, ging ie
neven den lagen Galgenberg, welks
lichtgele zandglooiing ie zwak onder
scheidde tegen 't donker der bosschen.
Nu was ie gekomen aan de groote
uitgestrektheid, die ie door vennen en
hei wist ingenomen met hier en daar
een brok ontgonnen land. Verder wilde
ie van avond niet gaan. Verscheidene
hazen en konijnen had ie hier den
laatsten tijd gezien en gespeurd.
Langs 'n sloot, die aan weerskanten
met eikenhakhout was begroeid, zette
ie z'n lichtbak neer. Hij stak den lan
taarn aan, plaatste 'm in den bak en
richtte de opening hiervan zoo, dat de
lichtkegel juist langs 't hakhout neven
de sloot viel. Twee patronen legde ie
op 't geweer en stond klaar, de oogen
gericht op 't verleidelijk-lokkende licht.
Behoedzaam zag hij nu en dan in
alle richtingen rond, of er geen onraad
was. Gedurende 'n minuut of tien
hoorde ie niets dan de klaagliederen
der nabije mastbosschen, die bijwijien
op hem aanstormden met 'n zware
zoeven als van l'n zuigenden smids
blaasbalg. En temidden dier geheim
volle natuurgeluiden kwam weer voor
z'n geest een van de vele tropische
nachten, die ie op wacht had gestaan
onder strakken Indischen hemel op 'n
eenzamen post, met hier en daar ver
spreid nog 'n kameraad.
Wat had ie daar ooit schrik uitge
staan, tusschen 'n vaak vijandige be
volking, onder wapenmakkers, die alles
heel anders opnamen dan hij! Die met
'm lachten, als ie sprak van vaderland
of kennissen en 'm bespotten, als ie
geen deel wilde hebben aan hun licht
zinnig gedoe 1 Niet één had ie er aan
getroffen, met wie ie in vertrouwen
eens kon spreken over wat 'm lief en
heilig was in Holland, in z'n kleine
dorp van hei en bosschen. En dan die
ééne nacht van zwoelen onweersslorm,
toen ze overvallen waren door woeste
oproerlingen en ie uit lijfsbehoud er
onder had moeten schieten Wat 'n
nacht. Klaar lag 'm alles nog bij 1
Die in doodskramp vertrokken gezich
ten van twee, muiters, die ie kogels
door 't lijf had gejaagd 1 En dan 'n
hevig onweer, als ie nog nooit had
meegemaakt 1
Opeens hoorde ie gerucht? Neen
't was zeker de wind 1 daar, op 'n
afstand voor 'm, waar 't licht in 't
avonddonker vervloeide, meende ie be
weging te bespeuren. Na even zag ie
'n paar langooren, die nader kwamen
gehuppeld. Reeds had ie z'n geweer
geschouderd, maar wilde de beestjes
nog wat dichter laten komen bij zijn
verleidend licht. Dan, voor ie den haan
zou overhalen, hoorde ie plcrts aan den
boschkant gerucht van stommen, en 't
volgend oogenblik al voelde ie zich ge
grepen door een politiehond. Jacht
opzieners kwamen nader gesprongen.
Maar nog hadden ze 'm niet kunnen
herkennen, want ie stond aan den
schaduwkant van z'n lichtbak en ten
overvloede doofde ie de lamp uit. Als
ie dus vluchten kon 1 Mét, dat de ge
dachte bij 'm opkwam, sprong ie haas
tig de sloot over, z'n broek losscheurend
uit de tanden van den hond. 't Nog
geladen geweer hield ie in de linker
hand vast.
Maar amper stond ie op den over
kant, of 't gedresseerde dier vloog 'm
op den rug en achterover viel ie in 't
ondiepe water, 'n Knal klonk tusschen
plots opjoekerende hondengeblaf. Een
patroon had 't geweer verlaten. Bloe
dend trekpootle 't beest naar z'n baas.
Als duizend prikkels tegelijk voelde
Manus in z'n lichaam en kreunend
trachtte ie zich op te richten.
De twee koddebeiers ontstaken hun
eleclrisch zoeklichtje en pakten voor
zichtig Manus' geweer, waarna ze den
anderen patroon de lucht in schoten.
Dan grepen ze Manus bij de armen en
lichtten hem op den kant. Er drupte
bloed door z'n kleeren. Hij scheen
zwaar ge\yond.
»Dat we je zoo vangen moeten,
Manus 1" zei de een. Manus zei niets.
Er kwamen ook bloeddroppels uit z'n
gapende mond.
Zonwen z'n longen geraakt zijn
zei de ander. »Dan heeft ie z'n erten
uit 1"
»Maar waar met 'm te blijven 1"
»Naar 't naaste huisl »Den Vergul
den Emmer" is dichtste bij. -Onze
spullen kunnen we zoolang hier laten."
En bij 't licht van't eleclrisch lampje,
dat de een aan z'n arm te wiebelen
had gehangen, droegen ze den half
doode weg. De voorste had de boven
armen beet, de andere Manus' beenen.
't Was 'n vermoeiende tocht. Nu en
dan werd de gewonde even op den
doorregenden zandgrond gelegd. Daarna
ging 't weer verder, de hond hinkend,
borst en pool-likkénd voorop, in de
richting van den hun al tegenlichtenden
^Vergulden Emmer".
Zwv. Wordt vervolgd.
pannen van het dak en frisch groen
de vensters geverfd, terwijl witte en
roode kruissen, muur en staldeuren
versieren.
't Is een schoon gedoei, en die
Sijmen moet een der rijkste boeren van
den omtrek zijn I
Maar nu zakt bij Jan Grompel den
moed tot in de schoenen, hoe meer
hij het doel van zijnen tocht nadert,
hoe trager hij gaat.
Hij slentert zelfs maar ook de
kruipende slak komt waar zij wezen
moet, zoo ook bereikt Jan de hoeve.
Knapen, gelijk Jan Grompel zouden
den boozen geest, zoo mogelijk, onbe-
schroomdj onder de oogen zien, maar
als er vrouwvolk in het spel is, zijn
ze geen knip voor den neus waard.
Alles is stil aan de hoeve, de knechts
zijn op wandel, Sijmen, zooals ik zegde,
zal in 't dorp zijn, waar hij Zondags
met de burgers gaat kruisjassen en
katten.
Misschien is Hanneke wel moeder-
mensch alleen thuis. Onderweg heeft
Jan reeds met zich zeiven afgesproken
wat hij zeggen zal, en hoe hij den
zilveren tik takker zal uittrekken, als
het klaarste bewijs, dat hij trouw en
eerlijk heeft gewerkt.
Met een kloppend hart en sluipend,
schuift hij langs den muur van het
huis. Nu slaat hij stil want men zingt
binnen, helder en schoon
Wat wordt het laat, de klok slaat acht,
Waar toch mijn Dtfris blijft....
't Valt moeielijk als men iemand wacht,
En als de nood ons drijft.
Maar het gemoed der zangster stemt
juist niet met het droevige lied over
een, want soms mengt zij er een
Gtemengd iNieuwe.
Amorikaansch
Uit Lincoln (Nebraska) wordt gemeld
Een democratische afgevaardigde,
een vrijgezel, heeft de afkondiging van
een wet gevraagd, waarbij wordt be
paald, dat alle huwelijken, waaruit
binnen drie jaar niet één of rneer kin
deren zullen zijn geboren, nietig worden
verklaard.
tralaliere tusschen, als of zij reeds aan
de kermis dacht.
Toch doet dat lied den jongen aan
het rivierke en aan de vroegere dagen
peinzen en hij sluipt gebukt onder
het venster door, en het hoofd vooruit
stekend loert hij door de spleet der
deur.
Waarempel, daar ziet hij Hanneke,
die zingend de tafel dekt en met de
tinnen lepels en stalen vorketten ram
melt, want straks zullen de katters en
kruisjassers van honger naar huis
komen
Och, indien Jan zich eens durfde
laten zien I Wat verschil tusschen twee
jaren geleden en nu, in zijn nieuwen
kiel, met zijn zilveren horlogie en zijn
vier daalders op zak eerlijk gewon
nen kermisgeld.
Maar daar valt hem eensklaps de
zware hand van Sijmen in den nek, en
de kleine koewachter, die met eenen
mutsaard onder den arm uit de schop
komt, lacht om de aardige grimassen
die den vreemde jongen maakt.
Toch ontspringt Jan den forschen
kneukel en in een twee drie slaat hij
op eenige stappen van Sijmen onder
den vlierboom aan den waterput.
Beiden hebben elkaar herkend.
Jan heeft wel een oogenblik lustom
een goed woord te zeggen, maar hij
ziet wel aan de houding van den boer,
hij hoort wel aan de dreigende stem,
aan het uitgebulderde»gij rakker 1"
dat het ver van verzoening is. Ook
het »pakt hem spits 1" dat de zwarte
schaapshond op hem doet toespringen,
bewijst hem, dat de boer van Ter
Kooien geene reden wil verstaan en
zoo min voor zijn zilveren tik takker,
als voor zijn welvarend uitterlijk ont
zag hebben zal zoo min als zijn
spits met bloedrooden muil.
Wordt vervolgd.