Tweede Blad m „PEEL Ei MMS" JAN SCQARESLIEP Oostganger's liefde. Kippenhouden op de boerderij. Zaterdag: 14 Februari 1925 No. 7 houderij ook reeds bij velen aanwezig is, LIMBURGER. Ofschoon het kippenhouden op do boerderij langzaam, wij mogen gerust zeggen zeer langzaam verbeterd wordt (wij bedoelen hier niel. de kippenhouders die er een hoofdbedrijf van maken), is deze op pl.m. 80 pet. nog zeer onvol doende, ja heel vaak nog zeer primitief. De meeste boeren beschouwen het kippenhouden als een bijzaak. Zij be kommeren er zich niet om, en dc dieren slapen, waar zij hun eieren leggen. Veelal vindt men ze op de koestal, onder een afdak, waaronder karren, ploegen en eggen geborgen worden. Zij hooren bij de boerderij en zijn aangewezen op het voedsel, dat anders verloren gaat. Een schop, misschien een kleine vloek, omdat zij het voedsel der andere dieren oppikken of gereedschappen hebben bevuild, is het eenige, wat vele boeren voor hun dieren overhebben. Sedert de eieren wat hooger in prijs zijn en ook prijshoudend blijven, zijn er velen, die hun bedrijf toch wel liever wal beter en anders inrichten, maar de tijd ontbreekt en wie zal de verzorging op zich nemen en dan zoo'n duur hok 1 Immers de pluimveedeskundigen zeggen, dat zonder goede huisvesting en verzorging de dieren een schadepost zijn. Dat is zoo. Maar de groote opbrengt, die behalve aan den hoogen prijs ook grootendeels te danken is aan de verbetering en verhooging van de eierproductie heeft menigeen tot inkeer gebracht'. Er zijn tegenwoordig vooruitstreven de boeren, cue van de opbrengst hunner kippen de pacht betalen Hoe komt het dan toch, dal nog zoo velen er niets voor voelen, geen verbetering wenschen aan te brengen in de huisvesting, niet eenige centen meer willen uitgeven voor broedeieren, afkomstig van kippen, welke op den leg gecontroleerd zijn De hoofdoorzaak hiervan is onwetend heid Er zijn niet weinig landbouwers, die bewijzen zeer ontwikkeld te zijn wat betreft paarden-, rundvee- en var kensfokkerijer alle gel<T*voor over hebben deze takken van hun bedrijf zoo hoog mogelijk op te voeren, die den akkerbouw uitstekend verstaan en niet het minste weten van de kippen en de kippenfokkerij In hunne woning vjndt u alle bladden, geschriften, zelfs dure boeken, die speciaal dit gedeelte van den landbouw behandelen. Een blaadje, dat voornamelijk de kippen fokkerij behandelt en slechts geringe uitgaven vordert, ontbreekt. Zijn er dan op die boerderij geen kippen, zult u vragen? U vergist u Wanneer u den boer vraagt, hoeveel kippen het u, is zijn antwoord meestal dat weet ik niet, ik denk een goeie honderd, maar daar bemoei ik mij niet mee. Dat is het werk van de vrouw Kiespijn en Aangezichtspijn verdrijft men spo9dig met Mijnhardt's SANAPIRIN- Tablettan 371- b' K I J l L.JLH3TON. Door Dr. A. S. 13. Ongemerkt trad hij langs de achter deur binnen, was de trap opgeklommen, en had, in den donkeren hoek van den zolder, waar zijn bed stond, zijne kleeren in eenen rooden halsdoek ge knoopt, en toen ging hij bij Nellis, die precies zijne pijp eens kwam aan- rooken en bij de bazin, die rooie kool sneed, terwijl de meid boterde, en hij zegde hun, dat hij wegging van den Hooiberg. Op het »waarom had hij »al daar om" gezegd en zie, Nellis en zijne vrouw hadden juist' geen spijt, dat de duivelsche jongen heenging. De hand der politie schijnt dan al tijd, zelfs op den onnoozele, een brand merk achter te laten Men noemt geene koe bont, of er is een plaksken aan, zegt de boer, en hij loert achterdochtig rond, en als hij uitwendig geen stippeltje vindt, dan zal hij toch nog denken, dat het stippeltje, 't welk de koe bont doet heeten, in wendig verborgen zit. 't Is zoo en niet anders. Jan Grompel was heen gegaan en woonde sedert twee jaren op een paar uren afstand bij een grooten schaaps- boer, en nu wilde 't precies dat Nellis, op den laalsten marktdag, met dien boer eene koe vertuilelde, en dat men over Jan Grompel te spreken kwam. 't Was warempel een aardige klant, die Jan. of de dochler. Ik heb wel wat anders te doen, dan mij daarmee bezig te houden. Ligt des morgens ergens een kip dood, of wordt ze door het paard dood getrapt, dan gaat ze op de mestvaalt, waar de andere kippen niet zelden rondscharrelen om hun voedsel te zoeken. Het behoeft u dus niet te ver wonderen, dat er jaarlijks ménig diertje overstuur gaat. Wanneer u den moed hebt eens te gaan kijken naar hun nachtverblijf, dan hoort u al spoedig dat de kippen warm zitten. De manier, waarop de boer u zegt, dat de dieren »warm zit ten" geschiedt op een loon, alsof hij een zekeren trots heeft op die weten schap. En wij zouden juist willen uit roepen toch vooral nooit geen kippen op den stalDe dieren zitten daar dicht opeen gehurkt in een donkeren hoek, waar nooit of nimmer een enkele licht-, wij willen zwijgen van een zon nestraal, komt. Een mestvloer onder zich, die hoogstens eens in de drie maanden en als het te druk is mis schien zelfs maar eens of twee keer per jaar wordt schoongemaakt. Niel zelden wordt de stank van het vuile hok nog vermengd met den stank van êenige rot'ende eieren, ja soms van een tot bederf overgegane doode kip. In den ruitijd komen hier nog bij de uitgevallen veeren, welke over den geheelen stal ronddwarrelen, tusschen het voedsel der overigen dieren, ja niet zelden in den voerbak liggen. Wat een onooglijk gezicht! Is het te verwonde ren, dat de eigenaar weinig profijt van zijn noederstapel heeft. In den winter hebben deze dieren natuurlijk veelal te kampen met snol en andere besmettelijke ziekten, het gevolg van het warme zitten. Wanneer zij uit hun warm nachtverblijf plotse ling in de koude buitenlucht verschij nen, spreekt het immers vanzelf, dal zij een verkoudheid opdoen. Zoo sukkelt de landbouwer den ge heelen winter door met kippen lijdende aan snot en diphterie. Een eitje gedu rende den winter is een zeldzaamheid en wordt als een groote bijzonderheid in het huisgezin verteld. Ook in het vooijaar zijn deze kippenhouders de laatsten, die met de eieren aan de markt komen. Van de hooge prijzen profiteeren zij nooit. In den lijd van den rui met creoline werken, opdat dan- nog het ongedierte gedood wordt, dat zich aan de uitgevallen veeren op houdt, er is geen sprake van. Den dieren krachtig voer, eiwitrijk en ook phosphorrijk voer te verstrekken om de dieren stoffen te geven noodig voor de vorming van nieuwe veeren en op verhaal te komen voor de aanslaande iegperiode, er wordt niel aan gedacht. Het valt dus niet te verwonderen, dat wij de kip op deze manier gehouden niet hooger scha.lten dan een gemid delde opbrengst van pl.m. 90 eieren per jaar en dan spreekt het vanzelf, dal zoo iemand zegt, dat aan kippenhouden niets verdient wordt. Beschuldig ons niet' ons aan over drijving te hebben schuldig gemaakt, want wij zouden u deze primitieve kippenhouderijen nog bij honderdlallen kunnen noemen. En toch kan de kippenhouderij ook op de groote boerderij wel degelijk goed rendabel gedreven worden, als de leiding en de inrichting maar goed is. Een volgende keer zullen wij U laten zien, dat zoo'n modelkippen- Maar zie, dat moest de schaapsboer zeggen, werken deed hij dapper, zaai en, ploegen en maaien kon hij tegen den knapsten boer. Dat deed Nel lis plezier, en daarop wilde hij eens met een vol glas jenever vous santé drin ken, en de bazin dit hoorende, tikte daarop ook mee, en Jan Grompel moest zeker op den Hooiberg ter kermis komen. Nu, dat zou de schaapsboer hem zeggen. En nu is het eigenlijk den Zondag voor kermis, want in ons dorp mag men per traditie kermis houden. Lief hemeltje, wat zijn er in de weide en aan den boschkant, en aan den kant van 't rivierke, veel pretendenten. Ginds op den zandweg lanterfant Doris met blond Mieke, en Mieke trekt nu en dan een blad van de takken en knabbelt er op als een konijntje, want ze weet warempel niet, of ze met dien Doris wel zal kermis houden. Maar als er eens geen andere kwam, blond Mieke?... En daar, in de weide van Sijmen, klopt Dirk, de knecht nu gewillig den staak, waaraan de koe getuierd is, voort, terwijl Geertje van Ter Kooien staat te denken en zich tracht te ver beelden, hoe dat gekke dansen toch wel gaan zal en hoe ze Dirk zal zeggen, dat hij haar ook wel mag tuieren, want dat ze anders heel het »spul" zal be derven en in de war brengen En och, zie ginds verre, daar slentert Jeurie, bedroefd om het volle dozijn blauwe schenen die hij geloopen heeft, en dat doet Nellis van den Hooiberg en zijne vrouw lachen dat ze schok ken, om dien sukkelaar Jeurie van den osseboer. MIJNHARDT'S Staal-Tabletten Maag-Tabletien Zenuw-Tabletten Laxeer-Tabletten - - Hoofdpijn-Tabletten 60 Bij Apoth. en Drogisten 291—9 90 75 75 60 et i. 'n Stormige herfstavond daalde over triesten Ocloberdag. Krachtige winden doorhuilden de lucht; Tusschen de vl8gen door zijpelde gestadig de regen. 'n Zwakke lichtglimp geelde door 't gebarsten, lage bovenlicht van 't hutje aan den rand dprgroote mastbosschen. Uit de dennendreeven en smalle paad jes, die hier uilloopen in de vlakke hei, klaagde zeurend de wind. Zooeven had Man us de vensters ge sloten en de kleine lamp aangestoken, die in roestigen ketting aan den lagen zolder hing. Schraaltjes werd 't eenige woonvertrek der hut er door verlicht. In den smallen haard, tegen zwart be roeten muur, gloeide 'n houtvuurtje na. Boven de schouw stonden 'n half dozijn rood- en blauw-bebloemde bor den. Neven de bedstee, die donkerde achter groezelige gordijnen, hingen 'n wijwntervaatje, 'n lijstje met onder scheiding uit den Atjeh-oorlog achter glas en 'n eikenhouten kruis met nik kelen Christus Manus kwam van den stal, 'n eng hokje achter, waar ie z'n geit gemolken en gevoerderd had en was nu klaar met z'n dagtaak. Deze bestond nage noeg in wat huiswerk voor eigen nood zaak, wat hout sprokkelen en voeder zoeken voor z'n geit en eens per kwar taal 'n gang naar de stad om't Indisch pensioentje te halen. Even z'n potje melk in den kelder gebracht en ie zette zich in den leunstoel aan den haard. Sinds twee jaren leidde ie dit een zaam leventje. Vroeg wees, en arm, was ie van jongsaf voor 'n uitzonde ringsmensch versleten, die met de andere dorpers niet op en af kon. Dore, de dochter van den boer, bij wien ie lot z'n drie en twintigste jaar gewoond had, en die graag met hem stoeien mocht achter vaders rug, wees h^m af, om met 'n rijker* nietsnutter te trouwen wiens geldbuil d'r ouders eerst naar oude ze.de gewikt hadden en zwaar ge noeg bevonden. Uit ongezelligheidsge- voel was ie toen naar de Oost gegaan. Daar had ie 'n 'deel van de troebelen op Atjeh en Lombok meegemaakt. Verre had ie er zich gehouden van Trijntje en Wijntje en was nog in de kracht van z'n leven met pensioen terugge keerd. 't Eenzaam heihulje. dat juist onder den hamer kwam, wist ie te koopen. Dore vond ie dicht in de buurt terug als weduwvrouw zonder geld, die in »Den Vergulden Emmer" den kost verdiende. In 't begin lag ie er n^g al eens over den vloer, ver leerde goed en 'n jaar na z'n repa- trieering had ie 'r op 'n goeden avond andermaal gevraagd, de spullen bijeen te gooien. »Nee Manus, met geen Oost- ganger 1" had 't weeuwke hem al uit de hoogte toegevoegd. Sinds was z'n voet er niel meer over den dorpel ge weest. Deze hoop lag nu stuk geslagen en tot nog vlakkere eentonigheid was z'n leven gedoemd. Voor lijdverdrijf En zoo zoekt ieder zijn kermismeisje. Zie, daar komt een fikschen boeren jongen, van zoo wat achttien jaren, langs het rivierke. De nieuwe blauwe kiel, met zilveren slootje aan den hals, de zwartzijden das, waarvan de punten tot op de borst hangen,- de haren pet en de geel diemilten broek, en dan vooral die be weging met de rechterhand, welke ge durig een zilveren tik takker, een »orlozie" die men eene knol noemt, voor den dag haalt alles duidt den welgeslelden boerenjongen aan. Aan den mispilaren stok te oordeelen, komt hij niet van het dorp Drommels, als ik mij niet bedrieg, dan is het Jan Grompel? Zeker hij is 't. Hij stapt, fier zou men zeggen, over het brugske en recht op Ter Kooien aan. 't Is een groot verschil nu en twee jaren geleden. Wat is hij een knappe, ferme jongen Ook hij schijnt dit te weten, hij mag fier zijn en het hoofd opheffen .Q Het werk verbeterd en verheft en Jan heeft gewerkt! Het verzoeken op den Hooiberg heeft hem doen gevoelen, dat hij zijnen plicht heeft gedaan en hij hoopt, dat alles nu ook vergeten en vergeven zijn zal. Hij gaat naar Sijmen om hem dien voorslag te doen, en dan hoopt hij met Hanneke te mogen kermis houden, Hanneke die hem 's nachts aan 't ge- vangenhok gezegd had, ge zijt maar'ne leelike jongen! en die woorden hadden hem zeer gedaan, en door eerlijk te werken heeft hij ze willen uitwisschen. Onder de eikeboomen, nabij den molen, houdt Jan Grompel stil. Daar voor hem ligt de nieuwe opge bouwde hoe/e, zuiver wit zijn de muren ingevoegd, rood, versch rood zijn de Bij zuigelingen en kinderen -geneest men de ontstoken roode en smettende deelen spoedig door middel van PUROL. trachtte ie wel eens, als ie 't veld vrij dacht van jachtopzieners, 'n haasje te schieten, dat ie voor 'n mooi prijsje in dorp of stad verkocht. 't Vuur was uitgegaan. Manus stond op en ging eens buiten kijken. »Goed weer voor de stroopers," mompelde hij in zich zelf. »'n Losse wind. Droog voor 't oogenblik. Donker genoeg 1" Dan, zonder lang beraad stapte ie weer binnen, haalde builtjes kruit en hagel met wat nieuwe hulzen uit de kabi netlade en maakte wat patronen klaar. Deze werden in 'n oude tasch gepast, die ie met 'n riem over den rug vast- gespte. Vervolgens ging ie op stal z'n ouden dubbelloop en den lichtbak halen. Z'n lantaarn vulde ie opnieuw en nam uit voorzorg nog 'n blikken busje carbid mee in de pa troon trasch. Zoo tenvolle voorzien tot z'n stroo- perstocht, draaide ie de lamp laag in, ging buiten en sloot de deur, waarna ie den sleutel bij zich slak. Zonder eenig licht, dat hem kon verraden toog ie op weg. Steeds trok ie er alleen op uit. Nooit ging ie dan ook ver van huis, want, alle spullen alleen te moeten vervoeren was tocK al zwaar werk, waarvoor eigenlijk meer handen noodig waren. Een paar honderd meter over de ongelijke hei en ie was aan den bosch- rand. De tweede dreef sloeg ie in Al ware 't stikdonker, hij had wel op 't gevoel den weg gevonden, zonder te missen. Van den verren dorpstoren kwamen negen slagen aangedragen op den sterken wind. Even later passeerde hij over 't erf van »Den Vergulden Emmer." Drukke stemmen dromden er door elkaar en klonken tot buiten, on verstaanbaar. »Zeker kaartavond," meende Manus. Na nog 'n kwartier loopen tusschen de fluisterende dennen door, ging ie neven den lagen Galgenberg, welks lichtgele zandglooiing ie zwak onder scheidde tegen 't donker der bosschen. Nu was ie gekomen aan de groote uitgestrektheid, die ie door vennen en hei wist ingenomen met hier en daar een brok ontgonnen land. Verder wilde ie van avond niet gaan. Verscheidene hazen en konijnen had ie hier den laatsten tijd gezien en gespeurd. Langs 'n sloot, die aan weerskanten met eikenhakhout was begroeid, zette ie z'n lichtbak neer. Hij stak den lan taarn aan, plaatste 'm in den bak en richtte de opening hiervan zoo, dat de lichtkegel juist langs 't hakhout neven de sloot viel. Twee patronen legde ie op 't geweer en stond klaar, de oogen gericht op 't verleidelijk-lokkende licht. Behoedzaam zag hij nu en dan in alle richtingen rond, of er geen onraad was. Gedurende 'n minuut of tien hoorde ie niets dan de klaagliederen der nabije mastbosschen, die bijwijien op hem aanstormden met 'n zware zoeven als van l'n zuigenden smids blaasbalg. En temidden dier geheim volle natuurgeluiden kwam weer voor z'n geest een van de vele tropische nachten, die ie op wacht had gestaan onder strakken Indischen hemel op 'n eenzamen post, met hier en daar ver spreid nog 'n kameraad. Wat had ie daar ooit schrik uitge staan, tusschen 'n vaak vijandige be volking, onder wapenmakkers, die alles heel anders opnamen dan hij! Die met 'm lachten, als ie sprak van vaderland of kennissen en 'm bespotten, als ie geen deel wilde hebben aan hun licht zinnig gedoe 1 Niet één had ie er aan getroffen, met wie ie in vertrouwen eens kon spreken over wat 'm lief en heilig was in Holland, in z'n kleine dorp van hei en bosschen. En dan die ééne nacht van zwoelen onweersslorm, toen ze overvallen waren door woeste oproerlingen en ie uit lijfsbehoud er onder had moeten schieten Wat 'n nacht. Klaar lag 'm alles nog bij 1 Die in doodskramp vertrokken gezich ten van twee, muiters, die ie kogels door 't lijf had gejaagd 1 En dan 'n hevig onweer, als ie nog nooit had meegemaakt 1 Opeens hoorde ie gerucht? Neen 't was zeker de wind 1 daar, op 'n afstand voor 'm, waar 't licht in 't avonddonker vervloeide, meende ie be weging te bespeuren. Na even zag ie 'n paar langooren, die nader kwamen gehuppeld. Reeds had ie z'n geweer geschouderd, maar wilde de beestjes nog wat dichter laten komen bij zijn verleidend licht. Dan, voor ie den haan zou overhalen, hoorde ie plcrts aan den boschkant gerucht van stommen, en 't volgend oogenblik al voelde ie zich ge grepen door een politiehond. Jacht opzieners kwamen nader gesprongen. Maar nog hadden ze 'm niet kunnen herkennen, want ie stond aan den schaduwkant van z'n lichtbak en ten overvloede doofde ie de lamp uit. Als ie dus vluchten kon 1 Mét, dat de ge dachte bij 'm opkwam, sprong ie haas tig de sloot over, z'n broek losscheurend uit de tanden van den hond. 't Nog geladen geweer hield ie in de linker hand vast. Maar amper stond ie op den over kant, of 't gedresseerde dier vloog 'm op den rug en achterover viel ie in 't ondiepe water, 'n Knal klonk tusschen plots opjoekerende hondengeblaf. Een patroon had 't geweer verlaten. Bloe dend trekpootle 't beest naar z'n baas. Als duizend prikkels tegelijk voelde Manus in z'n lichaam en kreunend trachtte ie zich op te richten. De twee koddebeiers ontstaken hun eleclrisch zoeklichtje en pakten voor zichtig Manus' geweer, waarna ze den anderen patroon de lucht in schoten. Dan grepen ze Manus bij de armen en lichtten hem op den kant. Er drupte bloed door z'n kleeren. Hij scheen zwaar ge\yond. »Dat we je zoo vangen moeten, Manus 1" zei de een. Manus zei niets. Er kwamen ook bloeddroppels uit z'n gapende mond. Zonwen z'n longen geraakt zijn zei de ander. »Dan heeft ie z'n erten uit 1" »Maar waar met 'm te blijven 1" »Naar 't naaste huisl »Den Vergul den Emmer" is dichtste bij. -Onze spullen kunnen we zoolang hier laten." En bij 't licht van't eleclrisch lampje, dat de een aan z'n arm te wiebelen had gehangen, droegen ze den half doode weg. De voorste had de boven armen beet, de andere Manus' beenen. 't Was 'n vermoeiende tocht. Nu en dan werd de gewonde even op den doorregenden zandgrond gelegd. Daarna ging 't weer verder, de hond hinkend, borst en pool-likkénd voorop, in de richting van den hun al tegenlichtenden ^Vergulden Emmer". Zwv. Wordt vervolgd. pannen van het dak en frisch groen de vensters geverfd, terwijl witte en roode kruissen, muur en staldeuren versieren. 't Is een schoon gedoei, en die Sijmen moet een der rijkste boeren van den omtrek zijn I Maar nu zakt bij Jan Grompel den moed tot in de schoenen, hoe meer hij het doel van zijnen tocht nadert, hoe trager hij gaat. Hij slentert zelfs maar ook de kruipende slak komt waar zij wezen moet, zoo ook bereikt Jan de hoeve. Knapen, gelijk Jan Grompel zouden den boozen geest, zoo mogelijk, onbe- schroomdj onder de oogen zien, maar als er vrouwvolk in het spel is, zijn ze geen knip voor den neus waard. Alles is stil aan de hoeve, de knechts zijn op wandel, Sijmen, zooals ik zegde, zal in 't dorp zijn, waar hij Zondags met de burgers gaat kruisjassen en katten. Misschien is Hanneke wel moeder- mensch alleen thuis. Onderweg heeft Jan reeds met zich zeiven afgesproken wat hij zeggen zal, en hoe hij den zilveren tik takker zal uittrekken, als het klaarste bewijs, dat hij trouw en eerlijk heeft gewerkt. Met een kloppend hart en sluipend, schuift hij langs den muur van het huis. Nu slaat hij stil want men zingt binnen, helder en schoon Wat wordt het laat, de klok slaat acht, Waar toch mijn Dtfris blijft.... 't Valt moeielijk als men iemand wacht, En als de nood ons drijft. Maar het gemoed der zangster stemt juist niet met het droevige lied over een, want soms mengt zij er een Gtemengd iNieuwe. Amorikaansch Uit Lincoln (Nebraska) wordt gemeld Een democratische afgevaardigde, een vrijgezel, heeft de afkondiging van een wet gevraagd, waarbij wordt be paald, dat alle huwelijken, waaruit binnen drie jaar niet één of rneer kin deren zullen zijn geboren, nietig worden verklaard. tralaliere tusschen, als of zij reeds aan de kermis dacht. Toch doet dat lied den jongen aan het rivierke en aan de vroegere dagen peinzen en hij sluipt gebukt onder het venster door, en het hoofd vooruit stekend loert hij door de spleet der deur. Waarempel, daar ziet hij Hanneke, die zingend de tafel dekt en met de tinnen lepels en stalen vorketten ram melt, want straks zullen de katters en kruisjassers van honger naar huis komen Och, indien Jan zich eens durfde laten zien I Wat verschil tusschen twee jaren geleden en nu, in zijn nieuwen kiel, met zijn zilveren horlogie en zijn vier daalders op zak eerlijk gewon nen kermisgeld. Maar daar valt hem eensklaps de zware hand van Sijmen in den nek, en de kleine koewachter, die met eenen mutsaard onder den arm uit de schop komt, lacht om de aardige grimassen die den vreemde jongen maakt. Toch ontspringt Jan den forschen kneukel en in een twee drie slaat hij op eenige stappen van Sijmen onder den vlierboom aan den waterput. Beiden hebben elkaar herkend. Jan heeft wel een oogenblik lustom een goed woord te zeggen, maar hij ziet wel aan de houding van den boer, hij hoort wel aan de dreigende stem, aan het uitgebulderde»gij rakker 1" dat het ver van verzoening is. Ook het »pakt hem spits 1" dat de zwarte schaapshond op hem doet toespringen, bewijst hem, dat de boer van Ter Kooien geene reden wil verstaan en zoo min voor zijn zilveren tik takker, als voor zijn welvarend uitterlijk ont zag hebben zal zoo min als zijn spits met bloedrooden muil. Wordt vervolgd.

Peel en Maas | 1925 | | pagina 5