Weekblad voor Venray, Horst en omstreken. 1 Het lot der vluchtelingen Zaterdag 30 September 1914. 3vfste Jaargang. No. 39 Uitgave van Firma W. Van den Munckhof, Venray. Dit nummer bestaat uit TWEE BLADEN. Nog eens de Miraculeuze Medaille Een vluchtelingendorp. Een vervolging in de lucht. PEEL EN MAAS Abonnementsprijs per kwartaal voor VENRAY 50 c. franco per post 65 c. voor het buitenland bij vooruitbetaling 85 c. afzonderlijke nummers 4 c. Prijs der Advertentiön 20 c. 5 c. van 1—4 regels elke regel meer letters en vignetten naar plaatsruimte. Advertentiën, 3maal geplaatst, worden 2maal berekend. Wat zal het lot zijn van de uitge» wekenen en vluchtelingen, wier huizen door de Duitschers geplunderd en verbrand zijn Over deze kwestie heeft de Petit Parisien'' het advies kunnen inwin» nen van een der meest bevoegde autoriteiten van tegenwoordig, den heer Edouard Clunet, gewezen presi» dent van het instituut voor interna» tionaal recht, die zelf in 18/0 heeft meegevochten, terwijl een zijner zonen thans in het Fransche leger aan de Oostelijke grens dienst doel. Op de vraag of de slachtoffers van de Duitschers recht hebben om schadeloos gesteld te worden, ant» woordde de heer Clunet ontkennend, hoe hardvochtig dit antwoord ook moge lijken. Van een objectiefstand» punt bezien en volgens het strikte recht kan het niet anders luiden. De daden van geweld, brandsticb» ting en plundering, door de vijanJe» lijke soldaten gepleegd, geven in beginsel geen aanleiding tot eenigen steun. De oorlog behoort tot een »catastrofiscbe" orde van verschijnse len, zooals de filosofen zeggen. Het is eeL plaag, die op het arme mensch- dom neervalt evenals de pest, onweer aardbevingen, overstroomingen enz. De Staat, d. w. z. de gemeenschap, is er niet verantwoordelijk voor tegenover haar leden. Het individu, dat door den oorlog getroffen woidt. is volgens de formule van Bluntschli hoogleeraar aan de universiteit van Heidelberg, het slachtoffer van een plaag, en niet van een onrechtvaar digheid. Derhalve heeft het geen recht op eenige schadeloosstelling, noch tegenover den vijand, noch tegenover zijn eigen regeeriDg. In de practijk gaat het anders toe. Bij het opmaken der rekening, aan het einde van den oorlog, komt de billijkheid weer aan het woord. Indien de slachtoffers van den oor log behooren tot den overwonnen staat, eischt deze bij het vredesver drag van den overwonneD staat oen oorlogsvergoeding. Daarvan besteedt de overwinnaar een deel ten bate van zijn burgers, die in het bijzonder door den strijd geleden hebben. De Fransch-Duitsche oorlog van 1870 is geëindigd met verdragen, waarvan het eerste de vredespreli» minairen zijn geweest, te Versailles geteelcend den 26ea Februari 1871, door Thiers en Jules Favrevan Fran sche zijde, en Bismarck voor Duitsch- land. Het tweede artikel luidde Frankrijk zal aan Z. M, den Keizer van üuitschland de som van vijf milliard franks betalen. Onder dit ontzaglijk bedrag waren de sommen begrepen, door middel waarvan de overwinnaar zijn oude en nieuwe onderdanen wilde schadeloos stellen. De Duitsche wet van 14 Juli 1871 stond inderdaad de schadeloos» stellingen toe over de ganscbe uitgestrektheid van het oude federale gebied en in EDas-Lolharingen voor de verliezen, voortvloeiende uit den oorlog, welke vergoeding betaald moest worden uit de eerste gedeelte van de oorlogsschatting. De bewoners van Fransch gebied waren natuurlijk uitgesloten van die milddadigheid, waarvoor zij moesten bloeden. Hoe uitgeput .ook, deed Frankrijk toch een poging, om zijn eigen kin» deren vrijwillig schadeloos te stellen. Krachtens de wet, die den 6en Sept. 1871 door de Nationale Vergadering goedgekeurd werd, kon uit de schal» kist, die bijna door Duitschland ggemaakt was, nog een sóm van 100 millioen franks voor deze ondersteuning worden getrokken. Overwegende, zegt die wet, dat in den laatsten oorlog het door den ijand bezette gebied groote lasten heeft moeten dragen en aan tallooze verwoestingen blootgesteld was dat het nationaliteitsgevoel, 't welk in het hart van alle Fransc'nen leeft, aan den Staat de verplichting oplegt om schadevergoeding te verleenen aan degenen, die in den gemeenschappe» lijken strijd die buitengewone ver» liezen hebben geleden. Besluit de nationale vergadering, zonder af te wijken van de beginselen neergelegd in de wet van 10 Juli 1791 en het decreet van 10 Augustus 1853 Art. 1. Een schadevergoeding zal worden toegestaan aan allen, wien gedurende den inval oorlogscontri» buties, requisities of boeten opgelegd zijn, of die stoffelijke schade hebben daten bleken reeds voorzien. Aan den bals droegen zij bij hun militair identiteitplaatje zulk een blinkende medaille, als een bewijs van hun katholiek geloof." Deze medaille is dezelfde waarvan in ods vorig nummer (zie Bijblad Peel en Maas van 19 Jezer) uitvoerig door een ander priester te Parijs is melding gemaakt. Met voldoening ku..nen we tevens hieraan toevoegeD, dat, reeds verleden Zondag door velen deze wereldbe» kende medaille gevraagd werd ter zegening eD oplegging. Aldus meldt ods de Eerw. Rector van Oostrum, bij wieu ze verkrijg» baar zijn. »Onze bewonderenswaardige grens» bevolking, besluit Edouard Clunet, altijd gereed om den indringer te weerstaan en zich voor het groote vaderland op te offeren, heeft geen ander vooruitzicht noodig om met alle macht het succes van de Fran sche wapenen te steunen. «Indien Frankrijk overwint bij den voorbedachten aanval waaraan het blootgestaan heeft, waarop ver» schillende teekenen schijnen te wijzen, zullen de slachtoffers van Meurthe-et-Moselle of hun achter gebleven verwanten, helaas een schadevergoeding ontvangen. Dat is een zaak, die niet zal worden vergeten. In een schrijven van een Fransch aalmoezenier leest men onder meer het volgende door »de Tijd" in haar nummer van Zaterdag 19 dezer ons »Aan het eerstvolgend station waar ik kwam, liep een jong meisje langs den trein, roepende wie er nog medailles moest hebben. Alle sol» 't Is ver van de menscben: een half aur fietsen van 't naaste spoor of tram wegstation. Daar, op de Velawsche heide te Olden- broek, is opeens een dirp ontstaan, dat belaas, misschien wel 't zielental van een klein stadje zal bereiken. Huzaren, met infant;-v^eweer, bajonet op, bewaken alle toega^. De welwillende regeerjugscommissaris dr. Hendrik Muller, de -burgemeester" van deze tijdelijke stad, zooals bij ge noemd is, maakte echter een uitzonderiog voor den verslaggever van 't -Handels- blad.'' Tusschen de bouten loodsen, voor kor ten tijd nog stallen en bergplaa'sen, wandelde ik rond, en zag de vreemde lingen, meestal klein ras. 'n beetje arme lijk gekleed, een duizendtal. Voor een klein houten huisje, waar anders een adjudant onderofficier zitting houdt, maar waar nu met krijt op de deur staat: -Ctiré", wachten een aantal menscben. Daar is eeo middelpunt. Pas toor Drees van Mouland zit er, echte gezonde Viamingenkop van Jan van Eyk die me begroet met de schertsende woor den Ik ben de gefusileerde pastoor". Dat blijkt men namelijk verteld te hebben Maar bij beeft er 't leven afgebracht. Hy geeft briefkaarten aan den een en schrijft ze voor den ander. Er zijn vrouwen, die al 'n week lang eiken dag aan bon man, daarginds, schrijven. Z/Ooals een klein vrouwtje, miserabel klein en bleek, met 'n miserabel klein kiDdje, dat juist weggaat. Vijf dagen beeft ze met baar man, bevend, ineengedoken van schrik, zicb in baar slaapkamer verscholen gehouden De Pruisen trokken al die vijf dagen door 't dorp: 't zware stappen van de voorbij marebeerende regimenten was Diet vaD de lucht, maar ze deden geen kwaad. Tot ze in eens begonnen te schieten, de buizen binnendrongen, ben vonden, de man als gevangene meenamen en baar wegjoegen, 't dorp uit. Waarom Daar pijnigt ze nog haar arme hersentjes over En of de man nog leeft, weet ze niet. Maar 't zijn meest mannen; ze dragen trotsch een lintje met de Belgische kleur in 't knoopsgat. Ja, zegt de pastoor, 't Belgische hart zal er nooit uitgaan. Is u gevlucht, mijnbeer pastoor Neen, wij drie geestelijken (er zijn er drie) zijn hier vrijwillig gekomen. Het volk moet toch zijn godsdienstplichten houden. En in mijn gemeente bad ik niet veel meer te doen. In den nacht zijn de Pruisen gekomen. Ze wisten precies den weg; ze hadden gidsen bij zich, maar I niemand weet, wie dat zijn, want ze hadden hun gezicht bedekt. Die hebben vroeger in ons land zeker bun brood verdiend Tegen den morgen kwamen de Duitschers op mijn huis aan. Ze namen niet de moeite te be'.len; ze braken de deur maar stuk. Den sleutel van de kerk wilden ze van me hebben, want de Bel gische vlag moest er af. Daarbij vertel den ze me: -Wir werden diese Gegend in die Lufft sprengen". Kan ik eerst ten minste nog de mis lezen vroeg ik. Weiss nicht, zeide de officier en baalde z'n schouders op. De pastoor wordt warm, als bij verder over 't optreden der Duitschers begiot te praten, 't eene verhaal na 't andere vloeit van zijne lippen. Van 't dappere vrouwtje te Fouron, dat verontwaardigd naar buiten kwam, toen de Pruisen baar aard appelveld plat trapten en dat toen werd doodgeschoten. Hier kwamen de twee andere priesters binneD. De eeue begoD, spontaan, ook te vertellen. Mij hebben ze den 13en Augustus 's namiddags te drie uur gevangen ge nomen. Eerst bracht een officier me naar alle waterputten daar moest ik uit drinken om te bewijzen dat 't water niet vergif tigd was. Toen moest ik tot acht uur 's avonds met eeo schepen voor 't gemeen tehuis staan. Men zocht intusscben overal naar wapens eo men vond er geen; er konden er ook geen zijn, alles was ioge- iVt'&ru. Io' Ultfi Wetttl, tuaunon toehoorders buiten). Een bruinharig, met zwaren knevel het type precies als onze Zuid Limburgers. telt op zijn vingers. Er waren drie jagers in de gemeente die hadden een geweer. De kommies van de douane, bad eeo revolvèr en dan ik zelf dat weet meneer pastoor wel De pastoor lacht. De spreker was na melijk scrooper. De anderen knikken na drukkelijk. Meer wapens waren er niet in het dorp. Iedereen weet dat. Men liet mij bij den schepen lo geeren, vervolgt de pastoor en wij beiden bleven gijzelaars. Ik las io mijn getijboek want het was 'er dien dag nog niet vaD gekomen, toen er tien uur 's avonds een Hauptman bij me kwam, die vroeg Is er niemand io 't dorp. die op ons schieten zal Neen, zeker niet, zeg ik Tood hij 'n paar minuten weg was, vielen er dicht bij het buis wel tien scholen Dadelijk kwamen er zes man met zwaren stap binnen. Zij zeiden niets en beduidden ons mee te gaan. Toen we io de voordeur waren, kwam de moeder van den schepen achter uit de keuken aangeloopen, maar ze duwden haar zwygend terug. Op straat kwamen ons officieren tegen, die riepen -Gij hebt gelogen, men heeft geschoten Zij moeten sterven Een hoofdofficier kwam, hij maakte een teeken Men zette ons tegen den muur van 't stadhuis. Daar stonden wij, de armen gekruist, aan elke zijde een soldaat en tegenover ons aan weerszijden drie. Officieren stonden er bij en spraken eeo half uur lang. Ze duwden ons de vaist onder de neus. -Nous, les Prussiens 1" zeiden ze. -Maar ik ben niet eens de caré van hier, zeg ik. Dat heb ik u toch dadelijk Was u niet de pastoor vraagt de verslaggever. Wel neen, ik was professor in bet bisschoppelijk seminarie te Sint Truyen. Maar, vervolgt hy, als ik wat zeide, gaven ze mij een barden stomp, dat ik weer tegen den muur terugviel. Ik dacht -Mijn uur is geslagen". Maar daar kwam weer een ander officier die zeker nog booger was; hij gaf een bevel, men brengt ons in de school. Die was geheel doDker ik stootte tegen iets op den grond; toen vlamde een electriscb lantaarntje op; er lagen wel vijftig soldaten op stroo te slapen. Men laat ons op dat stroo liggen, 't wordt weer donker en stil; men hoort alleen 't ademen en na en dan snurken van al die mannen en een enkele die hardop droomde. Wij hadden tijd tot denken eo om ons op de eeuwigheid voor te bereiden. Tegen twee uur in den morgen komt weer een officier. Hy wekt met den voet een tiental soldaten, die dadelijk stokstijf in positie gaan staan en vraagt boe en waar er geschoten is. Alles Brand stechen" zegt bij dan en stampt op den grond. Toen werd 't weer donker en stil, maar buiten viel nu en dan een schot. Wy prevelden zachtjes gebeden. Toen 't licht werd en een paar hanen kraaiden, begonnen ook de soldaten wakker te worden- De meesten zagen ons nu met bewustheid voor 't eerst. Ze praatten on derling; een paar zaten rechtop. Zij zeiden 't Zijn geen menschen van dit dorp, die geschoten hebben. Neen, 't zyn vreemde geweest. Wij hebben ze achtervolgd. Dat hielp ons niet veel en wij wachtten nog altijd op deo dood. Maar inmiddels was er een vrouw uit 't dorp, die Duitsch kende, naar den majoor gegaan en had gezegd dat ik niet uit de gemeente was- Tegen negen uur g.wam men mij zeggen, dat ik weg kon gaan, dat ik door een ander persoon vervangen werd. Men nam den werkelijken pastoor daar voor en hy is den 16en Augustus dood geschoten. itiiiitnfcuöüWkreiTde KöèBffbTóê Tnüi««t>' verdwenen. De reden bleek: men ging eten io vier groote loodsen, die vroeger arsenaal en bergplaats waren. De mannen, die daarvoor zijn aangewezen, onder toezicht van een paar huzaren, brengen in groote tobben vleesch, aardappels en groenten volop, want er blijft nog behoorlijk over. Onbe scheiden kijk ik naar de gezichten van al die etende mannen en vrouwen. Er zyn drie typen, onze Limburgers, met de wat wijd uit elkaar staande bruine oogen, en de goedige gezichten van vroolijke, zorgelooze menscben, waarbij de eene indruk den andere spoedig ver- dringt. Dan zijn er de echte Luikerwaleo, on miskenbaar 't Latynscbe ras, donkerder van haar en van huidskleur, kleiner, viever. Dat zijn de menschen, die sterk kunnen baten i En dan zijn er ook Vlamiogeo, wat grooter eo dikker en blonder. Sombere gezichten zie ik vrijwel io het geheel met. De heer Nijdam, officier van administra tie, komt ook eens naar het eten kijken. Toen de menschen hier kwamen, heb ik er velen bewogen gezien, zegt bij. Dat waren vermoedelijk de eerste oogen- blikken van bezinning na de vermoeiende reis. Maar ze zijn nu rustig eo er wordt voor hen gezorgd. Komt er een indruk van buiten, die hen aan bet geledene her innert, dan reageeren ze sterker of minder sterk, al naar bun temperament. Maar anders zijn ze beel passief. De meerder heid heeft dan ook geen verliezen io de naaste familie geleden alleen in bun goederen. 't Is een geestelijke rustkuur hier voor ben. Toch geloof ik, dat de Hollanders als ze in zoo'n toestand waren, meer bly vend onder den indruk zouden zyn. In de -Corriere della Sera" schildert de bekende Italiaaoscbe journalist Luigi Barzini eene vervolging in de lucht -Uit de richting van Valenciennes komt een Duitsch vliegtuig aansnorren. Het kwam van een verkenningsvlucht over de grenzen en keerde naar zyn onbekende standplaats terug.

Peel en Maas | 1914 | | pagina 1