Meer „zelfstandigheid" De Oorlog Uitgave van Firma W. Van den Munckhof, Venray. Zaterdag 33 November 1913. 33ste Jaargang. No. 4=7 Dit nummer bestaat uit TWEE BLADEN. Abonnementsprijs per kwartaal voor VENRAY franco per post voor het buitenland bij vooruitbetaling afzonderlijke nummers Prijs der Advertentiën van 1—4 regels elke regel meer letters en vignetten naar plaatsruimte. Advertentiën, 3maal geplaatst, worden 2maal berekend. is, hoe moeilijk ook voor den ge wonen sterveling, een onafwijsbare behoefte van onzen tijd. Van den éénen kant is het zonne klaar, dat men thans vergeefs, zelfs op ver afgelegen dorpen, het volk zou willen «isoleeren" van die »ééne' groote moderne wereld, waarin zoo vele gevaren de deugd en het chris telijk geloof bedreigen. Van den anderen kant is het niet minder klaar, dat, over het algemeen de mensen zich vroeger nooit, reeds op jeugdigen leeftijd, overal zoo «alleen" in de wereld heeft gevoeld, als juist thans, nu de menschen alom als mieren door elkander krielen. Het zijn, voorwaar, niet enkel de stu denten onzer universiteiten, die een groote «vrijheid" genieten Duizen den en duizenden van jonge mannen zwerven, om zich voor den handel te bekwamen, of om een aanbachtaan te leeren, door landen en steden rond waar geen levende ziel hen kent. Iloevelen onzer moderne arbeiders zijn nauwelijks aan de kinderschoe nen ontwassen, wanneer zij naar de mijnen en fabrieken trekken en daar te raidden der allergrootste gevaren, «verdwijnen" uit deoogen van waak zame ouders en priesters. Zoolang elke siad, ja, elk dorp een wereldje op zich ze'f was, leefde heel de bevolking van dat dorp als één groote familie samen. Een mid deleeuwer voelde zich feitelijk nooit «alléén". Doch naarmate heel het menschdora meer en meer op één groot mierennest begint te lijken, verdwijnen ook meer cn meer de banden van liefde en trouw, die vroeger al de menschen van eenzelfde dorp of stad zoo innig aan elkaar verbonden. In onze moderne groote steden kent men vaak zijn naasten buurman niet. Menschen, die het zelfde huis bewonen, blijven niet zelden «vreemd", zelfs de band tusschen moeders en kinderen wordt thans zwakker, nu zoovele menschen reeds in hunne jonge jaren, ver van het ouderlijk huis hun brood ver dienen in den vreemde. Ja, in het eigen ouderlijk huis begint de mo derne jonge arbeider kostgeld te betalen, omdat bij, in fabriek of mijn van zijn familie losgerukt, zich zelfs «thuis" als in den vreemde begint te voelen Wij mogen dit alles, vooral dit laatste, diep betreuren; maar, wen- schen wij ons katholiek volk Katho liek te «houden" dan moeten wij noodzakelijk den modernen mensch, ook om hem te veranderen en te verbeteren, eenvoudig nemen gelijk bij is. Wij moeten uitgaan van het feit, dat, in deze moderne wereld, de meeste menschen op eigen beenen moeten loopen, en dat, zelfs waar zij anders kunnen de meest menschen op eigen beenen willen gaan. Ook de beste Katholieken, ook zij, die alle wettig gezag eerbiedigen, zijn geen middeleeuwers meer. Wij moeten hen leeren «op eigen beenen loopen". Het ligt voor de hand dat velen zullen sti ui kelen. Ook de beste op voeding zal nooit van alle menschen heiligen maken. Maar wie geleerd heeft op eigen boenen te loopen, zal ook beter dan anderen weer weten op te staan. Waar wij onze men schen niet aan een zekere vrijheid leeren wennen, daar gaan in de huidige wereld, niet alleen enkele schapen verloren, maar raken wij, op den duur, heele kudden kwijt. Wij willen voor niemand onder doen in eerbied voor die vele bewon derenswaardige mannen en vrouwen, die de gevaren der wereld ontvluch ten en in onze kloosters als engelen leeren leven. Maar de groote menig te, «het volk", moet langs heel andere wegen bij Sint Petrus zien te komen «Leid ons niet in de be- koriugen" zal, tot aan het einde der tijden, de bede van iederen christen blijven. Ten eeuwigen dage zal ook overal het spreekwoord bewaarheid worden, dat wie het gevaar bemint, daarin vergaat. Maar willen wij, dat ons katholiek volk ook in de toe komst katholiek blijft, dan behooren wij onze menschen toch minstens weerstand te leeren bieden aan die gevaren der moderne wereld, waarin zij moeten leven, en waarin zij veelal gelijk wij zagen, op eigen beenen moeten staan Er is geen enkel kerkelijk gebed, waarin wij om een anderen Mozes vragen, die ons, Christenen, naar woestijnen moet voeren. Wij moeten integendeel de wereld in en haar veroveren voor den Christus. Zijn wij te bang voor de gevaren der wereld, waaraan thans overal de mensch zoo heel alleen" is bloot gesteld trekken wij onze troepen terug juist van die plaatsen, waar thans de groote eeuwenoude strijd tusschen Goed en Kwaad het hevigst woedt, en waar over de toekomst van heele volken wordt beslist-* dan mogen wij ons zelf wellicht voor het oogenblik paaien met de valsche ge ruststelling, dat wij ons best deden om hen, die aan onze hoede zijn toevertrouwd, achter onze eigen wallen in veiligheid te brengen; maar wij verzaken aan de roeping van het Christendom. Wij houden voorloopig nog wel koren in ODze schuren; maar het koren dat op de akkers groeit, gaat voor ons verloren Wie zijn koren niet wil zaaien op akkers waar ook onkruid groeit, mag nog wel een kleine tuin om spitten. maar uit de groote en wijde velden blijve hij eeuwig weg. Zeer zeker, de gevaren zijn thans groot. Vroeger leefden de menschen van dorpen en steden in «kudden"; de eenlingen liepen als van zelf, met de kudde mee. Thans, nu de wereld toch juist zoo vol gevaren is voor het christelijk geloof, vo^en tallooze menschen reeds in hunne jeugdige jaren zich aan zichzelvei overgelaten en wordt ook van den gewonen man uit het volk oneindig meer zelfstan digheid gevorderd dan vroeger, toen heel de omgeving eet t christelijk was- Men zou ganscbe bladzijden kunnen volschrijven over de groote moeilijkheid om gewone stervelingen die zich alléén en zelf? in eigen ge boorteland als in den vreemde voelen, een braaf en deugdziam lever, te leeren leiden. Maar met dergelijke bespiegelingen komen wij geen stap verder. Zij veranderen iets aan het feit. De wereld is eenmaal zoo. De moderne mensch leeft d kwijls reeds op jeugdigen leeftijd in ten omgeving waar geen vader en geen moeder en geen priester hem bewa ren of leiden kan. En toch: «vaesoli" Dat hoogst ernstige woord geldt oo<. voor onzen tijd. De gewone menscl kan, vooral tegenwoordig, niet ongedeerd alleen door de wereld gaan. Meer dan ooit, heeft hij juist thans lei ling noodig. Het is waar, da handen, die cro>ger do. bc" cr va. ?.?- steden aan elkaar verbonden, zijn verzwakt. Heel de wereld, gelijk wij zagen, is thans één groot dorp, één groote stad geworden. Ook de ban den, die vroeger de leden 7an een zelfde huisgezin of familie samen» bonden, zijn minder hecht. Kinderen van een zelfde moeder zwerven soms door tien verschillende steden rond. Wij, Ka'holieken, moeten nochtans overal trachten die familiebanden weer zooveel mogelijk te versterken. Om slechts een voorbeeld te noemen: het heen en weer trekken onzer Limburgsche brikkenbakkers, die hier vrouw en kinderen in den zomer achterlaten, terwijl zij zelf in Duitschland werken, moeten wij zooveel mogelijk tegengaan. Aan onze eigen mijnen is voor hen vol doende en beter werk te vinden. Maar het zou een dwaas en hopeloos pogen zijn, indien wij onze dorpen en steden, in deze moderne wereld weer wilden laten worden wat zij vroeger waren. Een nieuwe organi« satie van het menschdom is thans in wording. Andere banden binden thans de menschen samen. De stof» felijke belangen van den eenling zijn niet meer de belangen van zijn stad of dorp; het zijn de belangen van zijn vak. De vakvereenigiogen worden daarom thans, in zekeren zin, wat vroeger de steden en dorpen waren. De georganiseerde werkman voelt zich aan zichzelf overgelaten en al» leen tusschen zijne stadgenooten, maar niet tusschen zijne vakgenooten in de vergaderingen zijner organisa» tie! Niet enkel voor zuiver sloffe» lijke belangen, ook op politiek gebied en sociaal terrein zijn het nieuwe organisaties, die de menschen thans tot elkander brengen en hen met nieuwe baDdeo aan elkander hechten. Wij, Katholieken, hebben wellicht op vele plaatsen te weinig acht g6» slagen op deze verandoring der wereld, terwijl wij den modernen mensch het «vae soli" der heilige Schrift voorhielden. Wij hebben misschien te weinig het nut en de noodzakelijkheid dezer nieuwe or» ganisatie beseft en daarom, in som» mige landen, te weinig moeite gedaan om tijdig ons eigen volk te organi» seeren, volgens de nieuwe behoeften van ODzen tijd. Grijpen wij niet tijdig in, dan worden uit den drang der dingen zelf Dieuwe organisaties ge» boren, wier leiding in verkeerde handen komt. Want, hoe men het draaie of keere, ook de moderne menschen, met al hun zelfstandigheid volgen ten slotte bewust of onbewust hun leiders. N.K.Ct. Slot volgt. De slag; In de Tsjataldsjallnie. Een pakkende beschrijving geeft nog de correspondent van den -Berl. Lok. Anz." over den slag van j. 1. Zondag. We verta len er het volgende van Even na zes uur. zoo schrijft hij. ver namen we uit het Noorden den doffen donder der kanonnen. tn i- n» wr>»ieo» Hagen waren twee Turksohe linie schepen aan den rechter en linkervleugel der Tsjataldsja lioie in actie geweest, doch het betrof hier meer kleine orienteeringsgevechten der troepen, waarbij het scheepsgeschut hun ondersteuning verleende. Ongeveer zeven uur kwamen we in het middelpunt der geheele linie, den ouden weg Mohmoed Pasja aan de lijn Hademköi vanwaar bijna de geheele strijdlijo te over- zien is. Vóór ons, op een afstand van ongeveer drie en een halven kilometer, bevindt zich de omstreeks 300 meter hooge Otloeck Bajiren daar tus chen het riviertje Kara- jessoe, een zijstroompje van den Katardi. Aan den anderen oever hebben de Tur ken verschansingen uitgegraven, doch ze nog niet bezet. De Bulgaren wisten dat precies en hadden er zich dan ook zelf genesteld. Io den nacht van den zeventien den. toen het begon te schemeren, bemerk ten de Turksche tirailleurs aan deze zijde der rivier hun vijanden en openden daarop onmiddelijk het vuur Toen wij ia den vroegen morgen van den zeventienden November aankwamen, was de slag over de geheele linie in vollen gang. De Truksche vuurdiscipline is goed. Ongeveer 1000 meter voor mij ligt het gemaskeerde fort Mabmoediji. Duidelijk hoorde ik het scherpe commando vuur en met regelmatige tusschenpoozen dondert het geschut. Het zyn slechs twee batteryen bij den linkervleugel schijnt iets te haperen, maar aan den rechter daarentegeu bliksemen onafgebroken de vuurmonden en daar doorheen klinkt bet geratel der machine, gewereo. De boofdstryd woedt hier in het centrum, waar de Bulgaren beproeven door te bre ken. Om ti6n uur wordt bet dorp Eczetiu. aan de Zuidelijke helling van den Otloeck Bajir, waar zich de Bulgaren genesteld hebben, door de Tuiksche schrsppnells getroffen en in brand geschoten, ondanks den onophoudelijk neerstroomenden regeu. Vijf en twintig minuten later bemerk ik duidelijk een sterke Bulgaarsche afdeeling ter sterkte van ongeveer 1000 man, die in den stormpas over den Karajessoe voort- rukt. Een oogenblik verstomd het Turksche geschut. Dan echter concentreert zich het vuur op de plaats waar de Bulgaren zich juist in uit elkaar gegane colonnes bevinden. Zuidwestelijk van het fort Hanoinjeh, in de richting van Ezetin. Ik kyk op mijn horloge het heeft pre cies twee minuteo geduurd daar ginds staat geen enkele mao meer op. Het is vreeselyk. En de Turksche soldaten, of» schoon over meer dan genoeg munitie beschikkend, verspillen geen enkel schot, terwijl hnn vijanden voortdureod misschie ten. Sedert vijf uur nu sta ik hier boven en zie toe, hoe de Bulgaarsche artilleristen het fort voor mij trachten neer schieten het» welk hun klaarblijkelijk zeer in bun operaties bemoeilijkt, Onatgbroken vuren ze. Spoedig vallen links en rechts van mij hun granaten, alle gaan echter veel te ver. Om twaalf uur rijdt 100 M. Zuidelijk van mij een batterij voorbij, die de Turken indeityd op de Serven veroverd hebben; na vijf schoten wordt ze op een sterke Bulgaarsche afdeeling. die van Tsjataldsja aanrukt, ingeschoten op 4000 M. stelt de officier de vizieren in, de schoten suizen los en ontploffen boven de colonne. Weer vallen een menigte zwarte puntjes (soldaten op een afstand gezien) neer. De Bulgaarsche infanteristen vluchten in paniek naar de bosschen, waar zij dekking vinden. Nog eenmaal beproeven de Bulgaren kort na twee uur door te breken, maar zg bereikten de rivier niet. Het begint sterk te regenen en de kruitdamp maakt iedere orienteering onmogelyk. Toch duren da gevechten voort. Tegenover Garibajir. Noordwestelijk van Hademköi hebben de Bulgaren drie bat- tergen in stelling gebracht, maar nog voor dat een schot is gelost zijn manschappen en paarden gedood. Duidelijk zie ik. hoe nieuwe manschappen en paarden aanruk ken, doch voor zg tien pas verder zijn gekomen, zijn ze neergemaaid. Dan begint een moorddadig snelvuur en de Turken maken de prachtigste kaoonnen buit. Om zes uur eindelijk houdt de strjjd op. Als wy de troepen voorby komen klinkt ons overal de roep tegemoet Lang leve de sultan I Van Bulgaarsche zyde worden de voorgewende Turksche overwinningen by Tschataldscha officieel tegengesproken. Ilonastir Ingenomen. Maandagavond werd door de Serviërs de laatste Turksche versterking genomen, die op 2 KM. afstand van Monastir ligt. De Turken hadden hier tegen de bergen een zeer sterke stelling, doch moesten tengevolge van het hevig vuren van den Servischen linkervleugel tenslotte den strijd opgeven. De dappere Serviërs hadden een zware taak. De soldaten van den linkervleugel moesten namelijk op de overstroomde Baba-vlakte over een afstand van 2 K.M. tot aan hun middel door het water gaan. Io den nacht vluchtten de Turken naar Fiorina, ten Zuiden van Monastir, in de bergeo. Ze lieten 30 kanonnen achter. Vele stukken geschut vielen in den berg» stroom. Op den weg naar Monastir lagen tal van stervende paarden en doode Turken met verwrongen trekken, in de nabyheid van kanonnen. Om één uur trok de artillerie de ver overde stad binnen. Een geestdriftige ontvangst werd hun bereid, Ofschoon Turken, die zich verborgen hadden gehou den, nog uit de huizen schoten losteD, waren er toch vele bewoners in de straten die juichkreten aanhieven en op andere wijze van hun geestdrift blyk gaven. Van de balcons wierpen meisjes bloemen naar ons toe. Grieksche gevaDgen werden door de Serviërs bevrijd. Eén Turksch regiment is door de Servische troepen gevangen genomen. Hieruit blijkt dus dat de eerste berichten, waarin sprake was van 50.000 Turksche gevangenen, schromelijk overdreven zyn. De Turken moeten bij Monastir 20,000 dooden en gewonden gehad hebben. Msb. De Montenegrljnen. Na een hardnekkigen strijd hebben de Montenegrijnen Zaterdag San Giovanni di PEEL EN MAAS Weekblad voor Venray, Horst en omstreken 1 50 c. 65 c. 85 c. 4 c. 20 c. 5 c.

Peel en Maas | 1912 | | pagina 1