voor flIEAT HOEST en UitgeverW, A. Van den Munckhof, Venray. Uit de nieuwe Boterwet. Zaterdag 32 October 1910. 31 ete ,Taargang No 43. J)it nummer bestaat uit TWEE BLADEN. De boer en zijn pak. Mengelwerk. Een wolvenjacht met een automobiel. PEEL EN MAAS Abonnementsprijs per kwartaal voor Vbnray 50 c. franco per post 65 c. voor het buitenland by vooruitbetaling 85 c. afzonderlijke nummers 6 o. Prijs der Advertentiën: van 1 4 regels elke regel meer letters en vignetten naar plaatsruimte. Advertentiën. 3maal geplaatst worden 2maal berekend 20 c. 5 c. Een vraag van veel beteekenis voor alle boterfabrieken is voorzeker hoeveel procent moot het vetgehalte zijn Welnu, artikel 2 der boterwet luidtHet is verboden boter te leve ren, in een winkel of op eenige an» dere voor het publiek toegankelijke verkoopplaats voor banden te hebbeD, uit te stallen in het openbaar rond te brengen, rond te venten, te vervoeren, in of uit te voeren of ten vervoer of uitvoer in beslag te hebben, welke een vetgehalte bezit beneden een bij algemeenen maat regel van bestuur vast te te stellen en in deNederlaudsche Staatscourant bekend te maken grens. Een soortgelijk artikel kwam in de vorige boterwet niet voor en er is dan ook geruimen tijd schandelijk geknoeid met zijn -watsrboter Uit officieel onderzoeking is in het vorige jaar gebleken dat het voor- kwam, dat men door verschillende bewerkingen tot 50 pCt. water door de boter wist te mengen. Dat bjj een dergelijke vervalsching de boter ook in voedingswaarde zeer sterk achteruit ging, spreekt van zelt. De minimum grens voor het vetgehalte waarvan artikel 2 der boterwet spreekt is nu vastgesteld op 80 pCt, zoodat thans in boter 20 pCt. niet vetten als water, zout, kaasstof enz. zijn toegelaten. Wanneer men nu aanneemt, dat er 3 pCt. zout, kaasstof, enz. in boter voorkomt, dan ie de grens voor het toegelaten watergehalte in boter nu 16 k 17 pCt. liet zal vooral inde zomermaanden voor enkele boterbe- reider8 voornamelijk boeren en melkboeren wel een lastige zijn beneden die grens te blijven maar men beeft gemeend het cijfer voor bet geoorloofde gehalte aan «niet vetten" niet hooger te mogen stellen, daar er anders reeds dadelijk personen gevonden zouden worden, die droge boter zouden gaan bewerken, totdat ze juist aan de toegestane grens voor het vetgehalte was gekomen. Nu is dergelijk bedrijf feitelijk niet loonend daar de toevoeging van water niet belangrijk kan zijn. De goeden moeten het bier weer met de kwaden ontgelden, zal men geneigd zijn te zeggen. Wanneer men te eeniger tijd zal hooren dat iemand al toevallig iets minder dan 80 pCt. vet in zijn boter had en deswege wordt gestraft. Zeker is bet ODaangenaam, wan neer men met den rechter kennis moet maken, maar de wet beeft ook voorzien, dat het niet aangaat iemand die te goedertrouw boter met een laag vetgehalte verkoopt, in de ge vangenis te zetten. Bij artikel 21 der wet is dat hij, die willens en wetens artikel 2 der wet overtreedt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar. Boete wordt in zoo'n geval niet geheven en nog kort geleden hoorden we te Amsterdam voor de rechtbank 7 dagen gevangenisstraf eischen voor iemand, die zgn. water- boter verkocht had. Dergelijke voorbeelden zullen zeker niet zonder gevolgen blijven. Wan neer men echter kan bewijzen, niet te hebben gewet :n, dat de boter een te laag vetgehalte had, en den rechter aanoemelijk maakte, dat men de noodige voorzorgen in acht heeft genomen dan zal men, tenminste wanneer het feit zich niet herhaalde lijk voordoet, er waarschijnlijk met een kleine boete afkomen, daar het in zoo'n geval geen misdrijf, maar een overtreding is, waarop is gesteld een hechtenisstraf van ten hoogste 3 maanden of geldboete van ten hoog ste f 300. In ieder geval blijft voorzichtig heid met betrekking tot het water gehalte zoowel de handelaar als den fabrikant van boter ten sterkste aangeraden. In 't Rijksmuseum te Amsterdam is een zaal, zegt K. in de V., uitsluitend gewijd aan volksdrachten. Men ziet daar verschillende volks drachten van ons vaderland. De volksdrachten zijn daar tentoongesteld met de bedoeling, de bezoekers op de hoogte stellen met de verschillende deelen des lands. Maar in onzen tijd zou men haast kunnen zeggen, dat de volksdrachten daar als overblijfsels staan van lang vervlogen tijden. Want in verschil lende streken van ons land verdwijnen de volksdrachten meer en meer. Ik kan in 't bijzonder spreken van Noord Brabant en Limburg. Daal' ken ik tal van boerendorpen, waar de bekende boerenmutsen bijna of geheel verdwenen zijn en plaats hebben moeten maken voorhoeden als oorlog schepen. Dit is zeer te betreuren. Waut wij moeten het voortbestaan der volksdrachten toejuichen in het belang van den boerenstand. De oude boeren waren er niet weinig trotsch op boer te zijn en zij konden met recht trotsch zijn. Want er is geen onafhankelijker en vrijer man dan de boer, die op zijn bolstede zit en daar heel wat vrijer en tevre» dener is dan heeren van de stad. De voorvaders onzer boeren hadden een uilgesproken stadsbewustzijn en daarom wilden zij ook in uiterlijk verschillen mot de heeren of de stads» lui en zoo droegen zij fier hun dracht. De oude dracht was verder voor den boer eerwaardig en heilig. Want hij had ze van zijn vader geërfd en in haar zijn vader en grootvader voor zich gezien. Die toestanden hadden zoo moeten blijven. Gelijk de soldaat trotsch is op zijn uniform, die hem van andeien onderscheidt, too moesten ook de boeren trotsch zijn op hun oude dracht, die op hot eerste gezicht- zegt dat zij tot den oudst' r. eerzaamsten en noodtakel ij ksteo stand der wereld namelijk den boerenstand, behooren. -De oude boer, zoo zegt professor Riehl, schaamt zich niet, een boer te zijn. Integendeel, hij s.et meestal met minachting neer op hem. die met zijn kleed draagt. Maar het is niet slechts het stands bewustzijn, dat onze boeren de oude dracht doet behouden, oik m tinan» ciëel opzicht moesten zij aan de oude dracht de voorkeur ge en. Voor 40 en meer ja-en halden de knechten meer Cleefscbe guldens in hun kist dan heden dubbeltjes in hun beurs. En de meisjes ha len hua ge» spaard geld uitgezet, terwijl ze nu onder den invloed van -ie mode drie kwart van haar loon aan de kleedereo hangen. Daar moet minsten* elk jaar een nieuw pak gekocht orden, want die nieuwmodische stof s tsop sterk niet. - .O - t.' Vroeger vierde de boer in zijn trouwpak nog zijn nlveren of gouden bruiloft, thans moet er alle paar jaren een nieuwe overjas komen, liefst een winterjas en een demi» saison Bij de meisjes is het nog erger. Want, de mode wisselt met het seison. Ik ken dorpen, waar de volKs» drachten sedert eenige jaren zoo goed als verdwenen zijn. en waar de meiden in de week de mestvork en Zondag s de parasol banleerer.. De knechten zijn 's Zondags heele chieke hoeren, z« dragen de nieuw» ste dassen en boorden en zelis glacé handschoenen. Daar vraagt men zich met zorg af of zulke »dames en heeren' nog m'et lust en ijver koeien melken, hooien, maaien enz. Dat in zulke streken de boeren» knechten en meiden wanneer ze trouwen, alles op den pof moeten aanschaffen en zonder een cent geld beginnen zal iedereen begrijpen. Ik zou durven wedden dat daar, waar de oude dracht is gebleven de boeren over 't algemeen veel wel» arender zijn dan daar waar men zich volgens de laatste mode aam. kleedt. Een bakeude schrijver zetde eens zeer terecht »De lage prijs der nieuw modiscbe artikelen spoort aan tot ruim ver» bruik Ook de kleine menschen vernieuwen heden kleederen en huisraad vaker dan absoluut nood» zakelijk is. Men legt kleeren af, die n0., zouden kunnen dienen, en die ook in werkelijkheid nog dienen, zooals de groote handel in gedragen kleeren bewijst. Zoo beeft men ondanks de lage prijzen, voor kleeren in een jaar meer uilgegeveu dan wanneer de kleeren degelijker en duurder waren. Dit gezegde geldt vooral voor de boerenbevolking, die de oude dracht heeft afgelegd. Het is dus in het belang van onzen boerenstand zelf, dat de oude dracht behouden blijft. Op dit punt zijn wij oonaer» vatief. De 9leden kwamen dichter bij, het wa ren menschen uit liet dorp, welke de beer naar ons toe gezonden had, omdat wij zoo lang weg bleven. Reeds kon men hun geroep hooren, ze schoten onophoudelijk in de lucht. Nog een blik wierp de Tartaar naar de dichterby komende sleden, toen liet hy de teugels vallen on greep met beide handen naar mijn keel, maar nu wistik, waarom hij mij op het laatste oogenblik nog van de slede wilde werpen: zyn misdaad raocht geen getuigen hebben. Ik wist, dat het om mijn leven ging; daarom stiet ik hem het mes in den arm. Hij schreeuwde als een gewond dier, toen keek bij ray aan, wierp nog een blik op de snel naderende sleden, alsot bij deB afstaDd wilde meten, en sprong toen met een luiden vloek van de slede. Ik zag nog alleen, dat hij op den grond «wrUvrtn gebleven waren, zien op hem wierpen hoe hy onder een hoop grauwe wolven- lichamen verdween. Toen viel ik bewusteloos in de armen van mijn vader, die zich op de eerste der aansnellende sleden bevond." Op dit oogenblik klonk opeens dicht in de nabijheid liet verschrikkelijke gehuil, dat wij te voren in de verte hadden ge- gehoord. Een groote troep, zeide Iwan. De maan was op en de omtrek helder verlicht We waren op de steppe aange komen en suisden over de gladde vlakte. Toch voer Iwan in 't geheel niet met volle snelheid. Sneller, sneller, riep ik daarom, waut zijn vertelling had nu juist mijn verlangen om wol ven te ontmoeten niet versterkt. Tot mijn verwondering draaide Iwan de kruk echter op langzamer. Ik mocht wel eens weten, zeide hij hoe deze beesten zich tegenover een auto mobiel gedragen of ze wel den raoQd hebben haar aan te vallen Hij wilde juist antwoorden, toen een verschrikkelijk gohuil onmiddel jk bij ons. hem deed verstommen. Ze moesten dicht achter ons zyn; afschuwelijk klonk hua gehuil door deD naoht. Ik huiverde en trok mijn revolver uit het foudraal, ook Iwan was geschrokken, maar direct daarna begon by luide te lachen. Dat beroerde schrikken! riep hij, maar de angst voor de wolven zit iedereen hier zoo diep in het bloed, dat niemand zich er geheel van kau vrij maken. Bedenk eens dat de mensch nier reeds honderden jaren met den winter on de wolven strydt. Den winter heeft hij overwonnen, daarvoor is hij niet bang meer, en mot den wolf zal hij ook wel klaar spelen, dank zij het grootere verstand, dat in de menschen huist. Zitten wy hier niet geheel zeker, terwyl de wol ven achter ons aanjagen ze moesten ons reeds lang ingehaald hebben bij dit lang zame rijden. Hij reed zeer langzaam. Maar Iwan! riep ik ontzet. Hij hoorde niet, hy bad zich voorover gebogen en keek ingespannen door het ven ster in de verte. Deze gelegenheid wilde ik ten nutte maken om mij van het stuur meester te maken. Maar nauwlijks had hij dit be merkt of hij ging snel weer zitten. Hond schreeuwde hij. la/Te Maschik zie je dan niet. dat er geen gevaar is i Hoe kunnen die dieren de auto inhalen, die sneller rijdt dan een trein Hij lachte plotseling boonend. Hoe zouden ze in vollen gang op het voertuig komen De vensters tijn vee! te hoog en het glas bijna een centimeter dik waar voor ben je bang Ik ben niet bang antwoordde ik als ze niet bang waren geworden vor r de verschijning van deze auto. Oeloof maar genist, dat, wnnaeer wy op net cogcnblik in de beste slede zaten, bespannen met de beate paarden, wy van geluk mochten spreken, als wij het er levend afbrachten Maar ik gevoel mij in 't geheel niet zoo zeker, antwoordde ik. Hij lachte, maar tegelijkertijd kromp Ly ineen en keek uit het venster. Heb je 't gezien? fluisterde hy, dat was er een, nu zullen ze spoedig hier zyn Maar hy vergiste zich, ze kwamen nog niet; het duurde geruimen tijd, voor we hen weer hoorden. Dezen keer klonk hun gehuil echter onmiddelijk achter ons. Ik keek uit het venster, maar zag niets-, eindelyk waagde ik het, in weerwil van de strenge koude het venster te openen. In een oogenblik atonJeo mijn oogen vol traneD. De scherpe lucht, de soelle vaart, ik geloofde, dat ik met messen in het gezicht werd gesneden. Nu? vroeg Iwan. Ik antwoorddo hem d'-»t lit nlota «otion Haf schreeuwde Dij. Waar zyo die laffe beesten dan Wanneer ze zich niet verloooen, zulle» wij ze moeten opzoeken en terwijl bij dit zeide, bad hy den wagen zoo gewend, dat de streek, die eerst achter ons had gelegen, nu aan onze rechterzijde lag. Ingespannen keken we beiden uit. Daar zyD ze riep Iwan, terwyl bij op «en grjjze streep wees. welke ongeveer honderd schreden achter ons, de slede naderde en waarin, waarschijnlijk tengevolge van onze wending eenige wan orde was gekomen. In t eerst kon ik de dieren niet onder scheiden, maar een miouut liter zag ik ze duidelijk. Naar t my toescheen ,was het een groote troep, maar ik was niet in staat om te zeggen of er vyftig. zestig, bonderd of tweehouderd waren. Ze volgden de auto in snellen ren, velen mei den kop aan den groud, anderen met den neus ut de hoogte. Maar steeds bleven ze op gelyken afstand. Ook f «au bad ze gezien. Ze komen niet dichterbij, d:e lalfe beesten. Wanneer het nnar een slede was mat arme kinder n. dan wa-en ze reeds lang hier, maar nu? Pio's-lng deed hy de auto stilstaan. De wolven schoten in hu i snellen loop nog wei een emJ vooruit, maar toen z? den wagen zoo plotseling stil zageo staan, keerden eenige zich om en gingen op de vlucht. Iwan lachte luide en hoonond. Daar heb je ze nu! schreeuwde hy Daar zie je nu die hfaards. En daarvoor was je bang? Wachi een* ik zal je nog heel wat anders laten zien. By deze woorden had hy de au'omobiel geheel omgedraaid en in wilde vanrt giog het nu op de wolven los. Ik was, toen ik zyn bedoeling had begrepen, opgesprongen om ,bera bet stuurrad te ontrukken, maar ik zag al spoedig dat er geen gevaar bij was, want nauwelijks hadden de wolven gezien dat de au»o op hen toesnelde, of ze maak - ten zoo spoedig mogelijk rechts omkeer. Laat hen, zeide ik. laten we naar buis ryden. Iwan gaf geen antwoord, als door een visioen aangegrepen, keek hij naar de vluchtende wolven. Zyn oogen gloeiden, zijn lippen bewogen en murmelden onverstaanbare wcorden. ter wijl zijn rechterhand naar de snelheids - kruk greep. Nu had hy haar gegrepen en haar lang-

Peel en Maas | 1910 | | pagina 1