Uitgever in Munckhof, Venray. :.u Zaterdag S3 April 191Q. 3 late Jaargang No, 17 Dit nummer bestaat uit TWEE BLADEN. Slappe handhaving der orde. Haastgewoonten. Mengelwerk. Twee zwervertjes. Abonnementsprijs per kwartaal voor Venray 50 c. franco per post 65 c. voor het bnitenland by vooruitbetaling 85 c. afzonderlijke nummers 6 c. MAAS der Advertentiën: Prijs van 1 4 regels elke regel meer letters en vignetten naar plaatsruimte. Advertentiën, 3maal geplaatst worden 2maal berekend. 20 c. 5 c. Burgemeester en Wethouders van Venray, Gelet op het bepaald van art. 37 der DrankwetMaken bekend dat door Martinus Hubertus Arts, metselaar wonende te Venray Wijk F no 120a en door Mathijs Goumans, landbouwer wonende wijk k no. 111 een verzoek ingediend ter bekoming van een verlof voor den verkoop van alcoholhoudenden drank, anderen dan sterken drank dat zij, die tegen her verleenen van de gevraagde verloven bezwaren hebben deze voor 30 April a. s. aan hun college schrif telijk moeten kenbaar maken. Venray den 15 April 1910. De Burgemeester en Wethouders voorn. H. ESSER, De Secretaris. Stoot. Burgemeester eu Wethouders van Venray, Herinneren de. belanghebbenden, dat volgens Art. 228 der Gemeentewet, in verband met de artt. 2 en 3 der wet van 8 November 1815 (Staatsblad No 51) en Art. 1986 van het Burgerlijk wetboek, alle verorderingen ten laste der gemeente moeten worden ingediend binnen zes maanden volgende op het jaar, waarover dezelven loopen,, en derhalve die over het jaar 1909 vo orden 30 Juni aanstaande; zullen alle pretentiën welke na dat tijdstip worden aangeboden onherroepelijk als verjaard en nietig moet beschouwd worden. De houders der bedoelde vorderingen worden in hun belang aangemaand, om hunne declaratiën ten spoedigste in te zenden. En is hiervan afgekondiging geschied, waar het behoort te Venray den 15 April 1910.t Burgemeester en Wethouders voornoemd, H. ESSER. De Secretaris, STOOT. Wat heden ten dage te Amsterdam gebeurt, noemt de T. de barre reso lutie WautoestaDd, wanorde, werk willigen, die niet darren, om vrees (volgens Mgr. KoningsJ gewettigd, machte'oos daar staande tegenover de heerschende anarchie. Mgr. Konings vraagt geld van Amsterdam's Katholieken om de Volksbondleden, die gebrek lijden, aan een stuk brood te helpen. Als dit nu geen schande is, ben grijpen we niet, wat het dan wel is. Natuurlijk zit de schande niet in do vraag, maar in de oorzaak. Hier toch staat een overheid mach teloos tegenover, naar men verzekert niet meer dan een 350 anarchisten welke iD staat blijken de maatschap pelijke orde te vei storen. Het valt niet te ODtkennen, dat de politie geducht in de weer is, om het oproer te fnuiken maar zij en de justitie slagen er toch maar niet in; reeds meer dan drie maanden lang is al het worstelen te vergeefs. Nu zjjn sedert eecige dagen een 24 lal metselaarspatroons begonnen zelfs te arbeiden, en ze moedigen daarin de werkwillige gezeÜ6n niet weinig aan; bovendien zijn naar ons bekend is, hier en daar personen met metselen aangevangen, wier werk het anders niet is; maar bij allen hangt hel werk op het oogen» blik al van persoonlijken moed van durf, van vechtvermogen Bij wie deze qualiteiten niet aanwezig zijn is de werkaar gebroken Een toe» stand die doet denken aan de dagen van Esdras toen de Joodsche werk» lieden moesten arbeiden ine', den troffel in de eene en het zwaard in de andere hand. Wie werkt moet gewapend zijn en zich gereedhouden ter verdediging van zijn huisrecht, soms ook van zijn leven. Terecht zei Mgr. Konings, dat de toestand van heden hoogst ernstig is misschien ernstiger dan velen wel denken. Er is hier aanslag en een permanente, op het tot arbeiden, een verhindering, en een permenente van den plicht tot arbeiden. De mannen, die niet werken durven worden door geweld ot door bedrei» ging met geweld van hun plicht afgehouden en de overheid is niet bij machte hen voldoende te steunen. Nu gelooven wij wel, dat het geven van geld aan de slachtoffers deze eenigzins kan schadeloos stellen en troosten bij het ondergane leed; maar daariü mag toch, naar onze overtui» «mg, de overheid niet berusten. De kassen van de liefdadigheid en van de liefdadige personen zijn niet aange» wezen opliet verhelpen van dergelijke euvelen, zoolang niet gebleken is, dat de overheid al haar middelen in deze beeft uitgeput. En dat is nog niet ge» bleken! Tot dusver is .1. geen spoor te bemerken van een ernstige vervol» ging en van een krachtdadig ingrij» pen tegenover het geweld der arnarchie. Wel is in enkele volks» buurten, waar men tegenover de werklieden een dreigende en belemmerende houding aannam, met cavalerie gedemonstreerd waar» schijnlijk om eens te lalenzien.dat men deze bij de hand heeft en men hoorde ook wel van zorgvuldige begi leiding der wei k villende en van heftige klopjachten en ianselparlijen op demonstreerendo menigte, maar van jusütieele bestraffing hoorde men met. Er gaat een gerucht, dat er voor het meer ingrijpend optreden der politie een zaak is en wel het gebrek aan overeenstemming tus» schee haar en de justitie alzoo zou er vrees bestaan voor een laksche uitvoering der wet door de laatste! fndien dit zoo ware, dan zou zulk in hooge mate te betreuren zijn, en wij gelooven er liever niet aan dan wel. Maar het trot ons toch, dat zoo weinig blijkt van afdoende maat» regelen, om de vrijheid van arbeid te waarboigen met middelen, al waren het buitengewone. Men tart de politie met woorden en met daden. Nu een aantal patroons het metsel» werk ter hand genomen, zint de anarchie er op, om hetgeen zij heb» ben afgeleverd besmet te verklaren d' w. z. dat weer geen andere vak» mannen bet mogen vervolgen door er op te timmeren of door het getimmerte beschilderen te behangen enz. enz. Zoo vreet de ziekte in en de remedie 'schrik voor de hai. viavers van hel recht, blijft uit. Zoo wordt hét rechtsbegrip van eet. deel des volks verflauwd. Men zou willen verhin» deren, dat een patroon het door hem aangenomen en door hem uil te voeren werk met behulp van collega'; zou volbrengen, een opvatting, die gelijk staat met het idiote begrip, dat het niet geoorloofd zou zijn, zijn eigen brood te bakken of zijn eigen laarzen te poetsen. Dat deze geesteskrankle onder het volk voortwoedt, is voor een niet gering deel de schuld van de uit» voerders der wet, d:e tpch niet alleen feitelijkheden, maar ook bedrei» gingen strafbaar stelt. De 4000 werklieden, die nu te Amsterdam werkloos rondloopen, kunnen daarom zooal geen wettelijk, dan toch zeker een moreel beroep doen op schadeloosstelling bij de overheid, wijl deze niet zorgt, dat eerlijk aangegane overeenkomsten kunnen worden nageleefd, Wij vestigen daarom eens gaarne de aandacht op het driDgend verzoek van Mgr. Konings, fl zou met de voldoening daaraan k maar voor een klein deel hrt f.,ci.t wordon verzacht, omdat de groote meerder» heid der werkeloozen peen lid is van den »Ned. R.K. Volksbond". Maar daarbij is het onze plicht er aan te herinneren, dat de particuliere liefdadigheid hier staat voor een geheel r.ieuw feit; de reparatie van een kwaad, veroorzaakt door de de slappe handhaving der orde door het openbaar gezag. Niet weinig plotselinge sterfge» alien zijn het gevolg van zich te haasten om den trein te halen of een tram of omnibus na teloopen. De slachtoffers zijn meeslai personen van middelbaren leeftijd of ouder, die een hartkwaal hebben. Die soort van overhaasting doet echter minder kwaad dan de alge» meene gewoonte van alles haastig te doen. Die gewoonte houdt het zenuwgestel in gestadige spanning, leidt tol verlies van krachten, vat» baarheid voor ziekten en in de uiterste gevallen tol uitputting. Onder haar invloed worden men» schen. die var, natuur een beminne» lijk karakter hebben; wrevelig en twistziek. De vrouw en moeder vooral maakt zich die gewoonte licht eigen, omdat zij zooveel te doen heeft en zoo weioig tijd om het af te doen, bij al de eischen der hedendaagsche samen» leving, die zich tusschen hare huis» houdelijke plichten dringen. Hetlijdt geen twijfel of haast eischt tien slachtoffers, waar hard werken er doodt. De man, die zaken heeft, lijdt op dezelfde wijze. Het haastig ombijt, het haastig doorloopen van het ochtendblad zijn nog maar het begin van een haastigen dag. Toch is het gevaarlijk voor hem iets in over» haasting te doen. De onzekerheden van zijn beroep maken volkomen zelfbebeersching I van net hoogste gewicht. Schoolkinderen zijn slachtoffers van hetzelfde kwaad. Zij moeten stipt öp hun tijd op school zijn. Maar in duizenden gevallen is de huis» houdelijke regeling niet geschikt om stiptheid te bevorderen. Het kind mag laat opblijven, en dus komt het ook laat aan het ontbijt; of het ont» bijt zelf is laat en het kind moei er zich doorheen jagen en dan haastig naar school loopen, half gevoed en bang om over zijn tijd te komen en eene berisping van den onderwijzer te krijgen. Sterke kinderen kunnen door de spelen in hunne uitspan» ningsuren de nadeelige uitwerking verdrijven, maar vele anderen doet het vóór hun geheele leven kwaad. De maatschappelijke toestand maakt het soms moeilijk, haast te vermijden: maar men moet waken legen de gewoonte om zich te haasten die zeer zeker bevorderlijk is voor slechte luim en slechte gezondheid. Desnoods moet men. om over» haasting te vermijden, minder werk doen; maar in vele gevallen is er niet anders noodig dan verstandig omspringen met den lijd. Eenige van de ergst» slachtafters van haast zijn zij, die met hun werk talmen, totdat de tijd dringt en dan spannen zij zich koortsachtig opge» wonden in en beklagen zich intus» schen dat zij zoo worden Stil en eenzaam was de lentenacht, een* zaam de heide aan den zoorn van het woud. De huiswagen, die aan den berenleider Ivanovic toebehoorde, stuud als een groote woning te midden van het veld. De trekdieren, hiervoor deden een paard en een verschrompelde ezel broeder lijk te zamen dienst, wai en afgespannen en weidden in vryheid onder het zilveren licht van den zoelen lentenacht. De reusachtige honden, met zorg en moei te, en ook met zweepslagen afgericht, lagen allen in rust. De dansbereu wareu achter den wagen aan riemen gebonden. Niet ver van daar lag de patroon, de baas, in het gras en sliep diep en zwaar den slaap der dronkenschap; naast hem lag een jongen, die sinds eenige weken bij hem in dienst was, Edi Schmied, dien hij uit een of ander Rumeensch nest bad meegenomen. Op het voorbalkon des wagens leunde zyn dochtertje Lolo en wipte met eenen bol papier, aan een touwtje gebonden, waar mede zij den ouden Flopp, baren lievelings hond, liet spelen. De oude berenleider bad den knaap tot zich genomen, omdat het zoo niet langer ging. Zijn vrouw was gestorven, en hij nad het op een drinken gezet. De zachte, goede bleeke vrouw was de ziel van alles ge weest de ruwe woeste man kon zijü droefheid niet verzetten en zoo was hij beginnen te drinken Ook nu sliep hy zijn jeneverroes uit. De kleine Lolo. het doch. terije van den berenleider, gevoelde zich zoo naar, zoo verlaten, zoo hulpeloos Het was zoo eenzaam op de nalten. Toen vond bij in Rumenië voor de deur van een hoefsmid, een jongen, die de beren wakker toejuichte. De knaap had een zwarten krullekop en een paar oogen zoo donker en levendig, dat zij schitterden als diamanten. Hij sloot zich by de troep kinderen aan, die den berendanser volg den. Waar Imort ge thuis vroeg Ivanovic. Bij mijn haas. zei de knaap. Nergens anders Neen. Zoudt ge met mij mee willen gaan O ja, zei de knaap maar niet om de heren. Zoo Waarom dan De jongen keek naar het kreupele, rnngrtre kind op het balcnn van den huis- wagen en sprak zachtjes: Om dat arme meisje daar. Ivanovic nam den jongen bij de hand en zeide: Ga dan maar mee. Lolo moet een speelmakker hebben en ik een omroeper en iemand ora de beesten te voeren. Zoudt ge niet hang zijn voor de beren? O neen, antwoordde de knaap. Te eten krygtge bij ray genoeg. Bij mijn baas moet ik hongerlijden lk ga mee. Dit nog: zyt ge bang voor dronken menscben? vroeg de berenleider. De jongen lachte. Myn baas is alle dagen dronken, dan ligt by net als een zak op den grond. Zoo ging de kleine jongen mee. Hij werd aan de beren voorgesteld en leerde hen voederen, veegde den huiswagen, legde den berenleider te slapen als de man dronken was, en zorgde voor de kleine Lolo. In dezen zomernacht nu, waarin zij in bet laatste dorp goede zaken gemaakt hadden, waarin Ivanovic weder op zyn rug lag. en de beren zich uitstrekten, en Oso. de ezel, rechtop tegen den wagen ging staan en Lolo op het wagenbalcon speelde, richtte Edi Schmied zich plotseling op, want Lolo bad geroepen. Edi, Edi, kom! Edi stood op en ging op het balcon. Wat wilt ge van mij, Lolo? vroeg hij, nadat hy Urso een slag op zijn dikke huid had gegeven, opdat bij zich weer te slapen zou leggen. Wat wilt ge, Lolo? Hij hield zooveel van de ?ieke kleine, want hij had zoo'u medelij len met haar. Zij was zoo mager en zoo akelig bleek en zoo zwak, en was altijd zoo droefgeestig alleen, en baar groote blauwe oogen keken als een paar engeleuoogen uit dien diepen nacht van kinderlyke ellende. Ik zou gaarne hebben, dat gij by ons weg giugt. Edi Schmied, zeide zij. Hy verschrok. Wat heb ik u gedaan, Lolo? vroeg hij. Kunt ge mij niet meer lijden? O, ik kan u zeer goed lijden, zeide het arme zieke kind, terwijl twee tranen over haar bleek gezichtje liepen. Maar ik kan niet slapen, terwyl gij daar zyt, kijk, dan moet ik l§ veel denken. Gij zult een ruw, woest mensch woiden bij die beesten, die beren. Ge zult lui worden, altijd vuil zijn en gij zult van vader leeren drinken. En ge zijt zoo goed! Ga by ons weg, ga heen, ik bid u Edi. Dan zal ik weer kunDen slapen. Leer een ambacht en blijf een braaf mensch, zoo braaf als mijn moeder ge weest is En gij dan, Lolo? O, ik, ik zal gauw heel en al sla» pen. Maar als ik sterf, Edi, dan zal ik op u wachten, en bly zijn als ge braaf zyt. De bleeke wangen van het kiDd, dat door ziekte en eenzaamheid zoo vroeg ijjp was, gloeiden van koortshitte. Edi begon te weeDen. O, Lolo, zeide de hnvelooze knaap, hoe zou ik u kunnen verlaten Om een braaf mensch te worden en te blijven, Edi Schmied. Ah, de beide kinderen waren nog zoo klein, maar zoo oud door de ellende. Men kan hen zoo hooren spreken, zulke arme kioderen. zoo vroeg rijp en vol zorg als oude lieden, dat het hart er by breken zou. Den volgenden morgen was de knaap verdwenen. Vele jaren later woedde te Weenen een

Peel en Maas | 1910 | | pagina 1