'1
mi
ril
UitgeverW. A. Van den Munckhof, Venray.
De roodhuiden.
ujH
Het Groot doen onder de
landbouwers.
Zaterdag1 15 Augustus 190Ö.
£9ste Jaargang1
No. 34.
Mengelwerk.
Abonnementsprijs per kwartaal
voor Vbnrat
franco per post
voor het buitenland by vooruitbetaling
afzonderlijke nummers
Prijs der Advertentiën
van 1 4 regels
elke regel meer
letters en vignetten naar plaatsruimte.
Advertentiën, 3maal geplaatst worden 2maal berekend.
20 c.
5 c.
Onder 't opschrift «Twee kwalen,
die ontwikkeling van den landbouw
tegenhouden", schrijft de heer
K(ellenaers) uit Meerlo in De Tijd
van 25 Juli 11., een uitvoerig
artikel.
Als eerste kwaal noemt de
schrijver het groot doen onder de
landbouwers.
Algemeen hoort men tegenwoor
dig zeggen, dat het den land
bouwers goed gaat. Het vee is en
blijft duur de zuivelproducten vinden
goeden aftrek, en de oogst was
tijdens de laatste jaren overvloedig.
Zelfs de meer eenvoudige zand
boeren in Limburg en Noord Brabant
die eenige jaren geleden een zwaren
strijd om 't bestaan te voeren hadden,
gaan meer en meer vooruit.
Men kan dat zoo aan alles zien.
Oude boerderijen worden afge
broken en flinko gebouwen met
Westfaatache en Hollandsche stallen
verrijzen zelfs in de eenvoudigste
dorpjes van Peelland en Meijerij.
Maar niet alleen de landbouwers,
ook de landarbeiders ondervinden
dagelijks meer en meer de gevolgen
van de- betrekkelijke welvaart,
waaronder de boeren leven.
Er zijn in de zandstreken reeds
boerenknechten, die loonen van 200
A 250 gulden verdienen met den
kost, terwijl een twintigtal jaren
geleden het loon dezer dienstboden
nauwelijks de helft bedroeg.
Over zulk een vooruitgang onder
de landelijke bevolking mogen wij
ons zeker van harte verheugen.
En de goede God geve dat die
vooruitgang ook in de toekomst
zal aauhouden. Deze vooruitgang
heeft echter ook zijne schaduwzijde;
en 't is 't welbeprepen belang van
den boer en zijn arbeider, dat wij
hier even op die schaduwzijde do
aandacht willen vestigen.
Er zijn namelijk in ons land
verschillende streken. waar de
landelijke bevolking geen verstandig
gebruik weet te maken van de
vermeerdering harer stoffelijke wel
vaart. Niet ten ODrechte hoort men
in vele streken klagen, over de
steeds toenemende soms ongebreidel-
genotzucht der arbeidende bevolking
terwijl het groot doen van sommige
landbouwers inderdaad een der
hoofdkwalen van onzen tegenwoor»
digen tijd mag genoemd worden.
Zeker, er is niets tegen in te
brengen, dat de landbouwer of ar
beider, wanneer 't hem goed gaal,
uit zijn betere levensomstandigheden,
voor zich en zijn kroost voordeel
trektwant zooals vroeger de lande
lijke bevolking ervan leefde, was 't
waarlijk al te treurig.
Dit neemt ecbter niet weg, dat ook
hier grenzen in acht moeten genomen
worden. Er zijn tegenwoordig tal van
menschen onder de landelijke be
volking die met dezelfde kwaal zijn
behebt als velen onzer stedelingen.
Uit pure zucht om boven elkander
uit te sehitteren, steken zy zich in
kleederdos en spreiden zij ook op
menig ander gebied eeu luxe ten toon,
waai van ieder verstandig mensch
zegt maar dat kunnen zij op den
duur niet volhouden, als later de
kinderen geld beginnen te kosten, of
er komen slechtere jaren, dan zullen
zij zich noodzakelijkerwijze moeten
bekrimpen.
Maar dan zal dat bekrimpen zoo
lastig vallen, dat men liever schulden
maakt, een hypotheek op zijn huis
of goed neemt, en zoo zachtjes aan
hoe langer hoe meer achteruitgaat.
De voorbeelden daarvan zijn legio.
Landbouwers, die vroeger de
eersten onder huns gelijken waren,
zijn door't verderfelijke groot-doen
totaal te niet gegaan, eigen boeren
zijn tot den pachterstand moeten
overgaan en ontelbaar zijn de
boerderijen, die onder den hamer
gebracht of totaal verbrokkeld wer
den, omdat hare bewoners maar niet
vaarwel konden zeggen aaa dat groot
doen.
Het wil ons dan ook voorkomen
dat men onder de tegenwoordige
omstandigheden de landelijke bevol
king geen beteren dienst bewijzen
kan, dan haar voor dat hoogvliegen
te waarschuwen en tegelijkertijd
naar middelen te grijpen, die, hetzij
rechtstreeks, hetzij zijdelings er
toe kunnen bijdragen, dat onze
landelijke bevolking wat meer de
tering naar de nering zet.
Wij gelooven dat hierbij op de
allereerste plaats de spaarzaamheid
in aanmerking komt.
Tot dat doel kunnen buiten
andere spaargelegenheden vooral de
Raiffoisenbanken uitstekende diensten
aan den landbouw bewijzen.
Ofschoon deze instellingen zich
in de laatste jaren nogal hebben
uitgebreid, zoo moet het toch
erkend worden, dat er nog veel
te weinig bestaan, en dat er onder
de bestaanden nog verschillenden
zijn, die nog te weinig teekenen
van leven geven. Het ware goed,
dat op elk dorp, ook al is het nog
zoo klein, een goed bestuurde
Raiffeiseubauk (want aan een goed
bestuur ligt vaak alles gelegen)
worde opgericht.
In geen land van Europa sparen
de landbouwers zooveel als in Dene
marken.
Maar 't is dan juist voor een
groot deel aan de spaarzaamheid
te danken, dat in geen land van
Europa tijdens de laatste jaren
de boerenstand (en vooral ook de
kleinere boerenstand,! zoo vooruit is
gegaan, als wel in Denemarken.
Het is bier de plaats niet daarop
uitvoerig in te gaan, maar wij
hopen bij gelegenheid wel eens
breedvoeriger het spaarwezen in
Denemarken in dit blad te behan
delen.
Daarnaast moest het verzekerings
wezen veel meer over 't platteland
worden uitgebreid.
Hierbij willen wij niet spreken
van hagel-, brand- of veeverzekering
maar wel vooral van (als wij 't zoo
mogen uitdrukken; menschen-
verzekering
Zijn vee te verzekeren, daa is de
boer over 't algemeen spoedi r mede
klaar. Aan de verzekering vin zich
en zijn gezin denkt hij echter ninder.
Het wil ons voorkomen, da' vooral
de ziekteverzekering en de trzeke-
ring tegen de gevolgen van ov irlijden
een ruim arbeidsveld op 't platteland
vinden kan.
Op dit gebied ligt nog schhr alles
braak.
Vooral de ziekteverzekering zou
menig landarbeider leeren zorgen
voor den dag van morgen. Wat hij
aan de verzekering betalen moet,
legt hij zorgvuldig weg n zoo
wekt de verzekering (zij 't can ook
onbewust; hem tot spaarzaamheid op.
Zijn wij echter goed ingelic it, dan
zal op dit gebied in de naas.e toe
komst eene aanmerkelijke verbete
ring gebracht worden. Naar n en ons
mededeelt, zou dealgemeene federatie
van den Nederl. Boerenbond z: :h met
de ziekteverzekering gaan bezig
houden, waarbij dan zeker de steun
der in sommige landelijke plaatsen
reeds bestaande zieken en liefde
fondsen, aan den Boeraobo d zal
kunnen ten goede komen.
georganiseerde drankbestrijding op
het platteland de genotzucht, die vele
landelijke bewoners nog maar altijd
in de herberg meenen te moeten zoe
ken, op verstandige en redelijke
wijze tegen, dan is bet aan geen
twijfel onderhevig, of de welvarende
boer van beden, zal ook de welvaren
de boer van morgen blijven en de
oppassende landarbeider van heden,
zal het door vlijt en spaatzaamheid
zoover weten te brengen, dat ook in
de toekomst zijn bestaan verzekerd
is.
Slot volgt.
Johan Brammers was een goed echtge
noot en vader, een alleraangenaamst
mensch in den omgang. Daar hij echter,
behalve die beide eigenschappen, geen
bepaald beroep had, had hij overvloed van
vrijen tijd, en besteedde dien aan lezen.
Wat hij las Daar komt 't nu juist op
aan: hij genoot van jongens boeken, ver
halen van zeeroovers, en wilden en Rood
huiden, .en als hij een dagje naar Haarlem
ging om daar te wandelen, deed by niet»
liever dan daar in de bosschen zijn fanta
sie te laten werken en er zich de bloed
dorstige beelden uit de wildernis voor oogen
te tooveren.
Heel vaak al h id hij mevrouw Brammers
-een stuip bezorgd," door 's nachts
overeind te vliegen en luid te schreeuwen
-De lange carabijn 1" Verdededigd het
blokhuis I", en meer dergelijke zinnen,
ontleend aaQ -De wraak van den rooden
man," of -de laats'.en der Mohikanen."
Als hij ,t daar nu echter bij gelaten had,
dan zou mevrouw Brammers er wel voor
gezorgd hebben, hem met een paar kalme
woorden weer tot de werkelijke rust te
te brengen. Maar 't gekke was, dat hij er
altyd op stond zijn droom in. kleuren en
geuren te vertellen.
Ik zou weieens willen weten. Joh.
placht zijn vrouw dan te zeggen, of jij, als
het er werkelyk eens op aan kwam, niet
hard op den baal zou gaan op 't zien van
een Roodhuid.
Want hoewel Marie Brammers heel veel
van haar man hield, had zij van zijn dap
perheid geen overgroot denkbeeld.
Marie, ik zou niets liever willen dao
midden in de prairieën zitten, en jou eens
toonen, wat ik waard bon, was zijn trotsch
antwoord.
Op zekeren dag ging hij weer naar
Haarlem om te wandelen, on zyn vrouw
beloofde hem na afloop van haar bezigheden
te komen op zoeken op een aan hen beiden
goed bekend plekje in de bosschen.
Johan wandelde in de dichte struiken,
trapte manmoedig in de mols'io >pen, en
genoot van de eenzaamheid om hem heen.
Weliswaar is een Hollandscli hpsch een
vrij veilig oord. maar met wat verbeel
dingskracht deedt je een heele boel.
Eindelijk liet onze wandelaar zich neer
vallen aan den voet van een dikken eik
Hij was moe, maar niet slaperig, en
besloot te genieten van een wakende
siësta.
Hy had nog geen vijf minuten gezeten,
toen hij opzieDde, in de grootste verbazing
geraakte. Hij zag een man, dien men voor
Buffalo Bill had kunnen houden, en die
met een halsbrekende vaart door de strui
ken reed op een prachtig paard. Hij was
gekleed in een leeren broek met franje,
een leeren wambuis, groote kaplaarzen,
en een rood zijden muls en een brui
nen wijden mantel. Hy droeg een geweer
en zwaaide daarmee, als om een teekeo
te geven. Hij merkte Joban niet. en zag er
Oc als iemand, die besloten is, zijn leven
te redden.
Johan kon nauwelijks gelooven, dat hij
niat droomde; hij kneep zich zelf gevoelig
in dpn arm, om zich te overtuigen, dat hij
wezenlijk niet sliep, de vreemde man trok
eensklaps zoo woest aan de teugels, dat
het paard op de achterpooten viel. Twee
andere mannen, een met een rood pak
aan, en de ander in soort bruiu beestenvel,
kwamen nu op den ruiter af en werden
door hem blijkbaar ingelicht omtrent 't
een en ander. Alle drie keken in de groot
ste opgewondenheid om zich heen. Een
vrouw en een kind werden in hun midden
genomen, en ,t geheele troepje verdween
haastig achtor de boomen.
Johan stond op, volgde voorzichtig,
kruipend van boom tot boom. Eindelijk
kreeg hij 't uitzicht op een opon plek,
en in 't midden daarvan stond, precies ais
in zijn mooiste verhalen, een ruwe bosch
hut. Hij onderscheidde daarvoor nu vier
mannen en twee vrouwen, waarvan de
eene een jonj,, mooi meisje was, twee
kinderen en een zuigelingetje.
De groote man, die op 't paard had
gezeten, duwde ze nu allen naar binnen
en Johan merkte opj dat de mannen sterk
gewapend waren. Hij bad geen lust zich
te laten zien, en terwyl hij voorzichtig
rond om een boom loerde, stond zijn hart
stil van schrik: geen tien passen van hem
af slopen twee woeste Roodhuiden met
vederbosschen op 't hoofd, in de richting
van de boschhut, van waar de mannen nu
op de aanvallers, die van alle zyden nader
den, vuurden.
't Werd een woest gevecht; één Roodhuid
maakte, doodelijk getroffen, een sprong en
viel; een ander krijste op de vreeselykste
manier. Blijkbaar was de geheele hut door
de bloeddorstige vijanden omringd, en hoe
wel Johan zeer den edelen Roodhuid uit
de -de Spoorviader" bewonderde, zoo
wenschte hy zich nu toch veilig in zyn
eigen tuin.
't Volgende oogenblik zag hij tot zyne
onsteltenis de hut branden. De mannen
kwamen er uit. met de vrouwen en kinde
ren in 't midden. Een van de verdedigers
viel; en 't mooie, jonge meisje zonk met
een wanhoopskreet naast hem op de knieën.
In al zijne spanning begreep Johan toch dat
dat gelieven waren, en smolt zyn hart van
medelyden.
Al die gebeurtenissen hadden zoo snel
achtereen plaats gehad, dat Joban nog geen
gelegenheid had gehad zich af te vragen,
wat een Hollander in die omstandigheden
doen moest.
Nu echter, omziende, ontdekte hy drie
vreeselijke Roodhuiden, die, dol van strijd
lust, regelrecht op hem afkwamen. En met
den moed der wanhoop en met een luiden
kreet sprong Johan du midden in de vech
tenden.
Op 't zelfde oogenblik echter rende
van de andere zyde een Roodhuid, die
regelrecht tegen hem opbonsde. Johan
sprong dat menschelyke projektiel precies
tegen de zijde en smeet hem omver. Zelfs
rolde hij dwars over hem heen.
'loen hij nu zoo toevallig aan de boven
liggende zijde was, greep Johan moed, en
zneep den Roodhuid de keel toe, tot diens
oogen puilden. Maar de kerel, die wel twee
maal sterker was als hy, wist ten slotte
zyn hoofd te grijpen en wierp hem van zich
af met een smak. die Johan zijn leven
lang bij zal blyven.
Een oogenblik was er een roode mist
voor zijn oogeD; toeu sproDg hij op. en
holJe weg. achtervolgd door een heelen
troep wilden. Hij was steeds een goed
hardlooper geweest, en zooals hij ditmaal
rende,had hij nog nooit gerend. Hij hoorde
zijn vyanden meer en meer achterblijven,
toen bij eensklaps struikelde over een
boomwortel, voarover viel en daar als
't ware verdoofd bleef liggen.
Hoe lang hy daar lag, wist hij zelf niet.
maar hij werd gestoord door een zaehte
stem:
Annie, nee maar kyk 's... bier ligt
hij... diep in de dut, hoor.!... Jot), zeg.
Joh. wordt eens wakker.
Hy hief 't hoofd op en zag mevrouw
Brammers en haar zusje Annia.
Als je wist wat ik beleefd heb, zei
hij bevend van opwinding
Waar zijn je hoed en stok, Joh.
vroeg Marie.
O ja, dat is waar, dien hoed moet ginds
onder den eik liggen. Toen dia eerste
Roodhuid werd doodgeschoten, vergat ik
hem op te rapen. En mijn stok heb ik
laten vallen toen ik den anderen Roodhuid
omgooide.
Annie greep den arm van haar zuster.
Laten we 'm naar huis zien te krij
gen, zeg. Ik za! even bij de dokter aan
gaan. 't is zon... arme kerel
Marie werd bleek, maar trachte moedig
te blijven.
Wailneer gebeurde dat alles vroeg
ze.
Nu net 1 Kijk daar ligt mijn stok. En
daar iu de verte myn hoed.
Ik zal ze even halen, zei Annie,
Ben je mal? Volstrekt niet. Misschien
zijn die Indianen er oog.
Maar Annie lachte en liep er snel opaf.
en zwaaide den hoed boven 'i hoofd ten
toeken dat alles veilig was.
Johan en Marie naderden.
Daar begrijp ik nu niets van, zei hy
verwilderd rondzieude. Ik weet toch
zéér zeker, dat ik hier dien grooten Indiaan
ondersteboven liep, en...
Kom Joh. zei Marie vriendelijk.
Ga mee naar huis, vent. Je bebt gedroomd;
er is hier niets te zien. En je hebt Annie
nog niet eens verwelkomd.
Johan ging aan zichzelf twijfelen. Hy
liet zich naar den trein voeren, maar bleef
stil in zichzelf gekeerd.
Hij werd door de beide vrouwen vroeg
naar bed gestuurd, en toen hij den volgen
de morgei) nog eens in koele bloede de
geschiedenis wilde gaan vertellen, keek
zij zoo angstig, dat hy er maar van af
zag.
Je moet ons van avond 's mee naar
Rembrandt theater nemen, Joh, zeide
Marie. Annie moet dat eens zien.
En Joh. telefoneerde om plaatsan en zij
gingen. Aonie kwam van buiten en vond
alles prachtig, maar aangezieB haar aan
staande man naast haar zat, vond ze dat
gedeelte nog 't aardigste, toen de lichten
werden neer gedraaid voor den cinomato-
graaf.
Een groote witte kring verscheen op
PEEL
MAAS
/J n - A -v
T* viul wUUi ,.,.^,11". Q