UitgeverW. A. den Munckhof, Venray. Slavernij. Zaterdag1 16 Mei 190S. 29 ste Jaargang1. No. 21 Mengelwerk. A m»G*o iassflun m Abonnementsprijs per kwartaal Prijs der Advertentiën IX Burgemeester van Venray Een vreeselijk bewijs voor de droeve waarheid, dat nog heden ten dage de slavernij in al har» ver» nieling en verlaging bloeit, biedt otts een brief van den franciscaan Pater Paulinus Liekens, uit de Belgische provincie, die als missionaris werk zaam is te Benhazi in Afrika: De brief is gedateerd van den 20 April, uit een mahomadaansch land, dat echter onder protectoraat van Italië ligt. Wij vertalen letterlijk: Zoo juist zond ik naar Londen een in bijzonderheden afdalend verslag over den droevigen staat van onze zwarte landstreek; het schijnt alsof men in Engeland meent, dat het verhandelen van negers op onze Afrikaansche kusten is afgeschaft. De byzonderheden en feiten, die ik heb gezien en beleefd, mogen toch hoop ik eindelijk ook de onwillig- haven van Toubouk. Ik smeek u op mijn woord als katholiek missionaris te zeggen, te herhalen met stoutmoedigheid, ja het uit te schreeuwen, vanaf de daken dat de tripolitaansche kust voort durend zucht onder het kromzwaard van een barbaarsche horde, die, begeerig naar geld, menschenjachten houdt op de bergen, in de bosschen, en die ongelukkige wezens in klop jachten omsingelt om ze naar de markt te sleepen en als slaven te verkoopen. In deze laatste dagen zagen wij een karavaan aankomen, die bij het vertrek uit Waldey niet minder dan 80 jonge slaven telde, die ontrukt waren aan de armen hunner moeder Nu. toen zij te Benghazi aankwamen waren er nog slechts 31 over Alle anderen waren onder weg bezweken, gestorven door honger, vermoeienis en vooral door de slechte behandeling gedurende den eindeloozen tocht dwars door de Sahara Helaas Wanneer zal er einde, of tenminste eenige stremming komen aan die laaghartige wreedheid Het zand der woestijn, door een brandende zon uitgedroogd, is mie- bewaren van het bloed, in stroomen gestoit, maar de bedorven lijken, de gebleekte beenderen, de door jak halzen ontvleeschde geraamten zijn de treurige bewijzen van de bedorven zeden dier dierlijke arabiërs. Te midden dier uitgestrekte woes tenij is het niet moeielijk den weg te vinden; den weg der slaven kara vanen is geteekenddoor menschel ij ke slachtoffers, die telken dage worden vermeerderd Ik smaakte den troost drie kin deren vrij te koopen, die schreiend medelijden inboezemden, zoozeei waren zij mishandeld en wanhopend. Ik bracht ze dadelijk naar mijn residentie, waar ik ze nederlegde op een mat. Meermalen gedurende den nacht hoorde ik hen schreeuwen van angst, opspringen, roepen om hun moeder en op hartverscheurende wijze snikken. Den volgenden dag, na een licht ontbijt, zag ik mij verplicht hun een bad te geven en hen te onderwijzen in de eerste beginselen van reinheid. Daarna kregen zij ieder een blouse en een schort, zooals zij nog nooit gezien hadden Ik trachtte hun hoop .k--eindelijk OOK cl.onw.uig. 6 (k)0,. hel, te «te overtuigen en hun de opgen ope-lethel nan over den beklagenswaardiger, toestand onzer jammerlijke Tripo litanen. Het is mij geoorloofd hier uiting te geven aan mijn smait over den moord door Arabieren begaan op mijn gezel, den franciscaanschen missionaris Pater Justino te Dema, Deze ijverige religieus werd ver moord den 22 Maart, zeer vroeg in den morgen, nog voordat zijn gezel tijd had hem te komen helpen. Het werk der anti-slavernij verliest in hem een der werkzaamste arbeiders, die zich geheel bad toegewijd aan de belangen der slaven. Een groote menigte dezer bevrijdde hij in de be'oven voortaan voor hen vader en moeder te willen zijn en dal ik heD zou liefhebben als mijne kinderen. Deze openbaring van liefde deed hen in snikken losbarsten. Zij had den moeite te gelooven, wat zij hoorden. Sedert 7 a 8 maanden in ketenen geklonken hadden zij van hun meesters niets anders gehoord dan ruwe vloeken. Een weinig bekomen van hunne aandoening vertelden zij me, hoe zij van markt tot markt waren ge sleept, voordat zij in Wadey aan» kwamen. Met huiverende afschuw vertelde zij hoevelen achter elkander gestorven waren op die akelige tochten; sommigen ver.j dorst op den weg door hel -and-md zand anderen uitgeput v rv ver» moeienis, eindelijk andere: oog be zweken onder de stokslag» van de onmenschelijke bewakers, a'- zij niet vlug genoeg de karavaan vol. den. Zeker moet men muzen an zijn om ongevoelig te blijven bij een op- eenhooping van zoo\eel las heid en ellende. Voor eenige jaren vereerd» men in centraal Afrika een Megc of een groot profeet, ondersteund 'oor het opperhoofd van Wadey, die-. ichmet verschillende reeds ouderworpen stammen geheel aan diens g"#ag had onderworpen. Die vreeselijl'9 auto craat zwaaide den scepter er '.er- schillende stammen var. .idden- Afrika, die hij, om ze vat o- omlig gende stammen te uidersi ïeiden, Sinous noemde. Sinds twee jaar is die M jdi ge storven. De stamhoofden* kc en on- raiddelijk tot zijn opvolger en neef van den overledene, overtuigd dat de geest van den grooten profee: op zijn opvolger overging. iet gedrag nu van den nioTiw-g^kosrerm **'v w-us- behalve stichtend; zelfs zoo,t veie borgen. Toen de tegenstand altijd toenam meende een individu, uit do fransche bezitting afkomstig, in staai te zijn den verdrukker weerstand te bieden. Hij verzekerde zich de stemmen van eenige opperhoofden, liet zich er» kennen dooi' eenige stammen en daarop steunend gaf hij zich uit voor den «grooten MegdU'. Vandaar haat op leven en dood togen de aan hangers van don profeet des Megdi's van Wadey. De karavanen vandaar komend werden geplunderd, beroofd, gedood. Daar echter do handel door die troebelen leed, maakte men daaraan spoedig een einde: en sinds dien hebben de karavanen opnieuw hare tochten begonnen en komen dage» lijks nieuwe aan. Voor eenige dagen bracht oen der kleine karavanen op de markt te Benhazi 35 slaven, waarvan er 33 onmiddelijk werden verkocht. De twee overblijvende» zagen er te jong en te min uit. De kooplui trokken hun neus ervoor op als voor een nietswaardige buit. Toen de arabier ze niet kwijt kon worden, bood hij ze mij aan, vern zekerend dat hij se voor een koopje gaf. De beide kinderen zagen mij aan met betraande oogon. Ik ge» voelde mijn hart breken bij het zien van zooveel ellende. Zeker, zeker voor 'n stuk van mijn leven zou ik ze hebben willen vrij» koopen. Maar ik was overladen door een altijd vermeerderend getal weeskinderen, zonder hoopopmid» dolen om ze te onderhouden. Met geweld moest ik mij afwenden en aan hun treurig lot overlaten, die onschuldige slachtoffers van den slavenhandel. Deze weinige regelen zullen u duidelijker dan de schoonste redevoeringen zeggen wat het hart van een armen missionaris to Beng» hazi lijden moet. IV Paulinus Liekens O.F.M. Zeggen die regelen niet meer O ja Zij zeggen ons dat wij verplicht zijn mede te werken aan de voortp'anting des geloofs en de uitbreiding van het rijk der christe» lijke liefde Zij zeggen ons vooral zeer duidelijk, hoe sympathiek het werken is van het genootschap der Kindsheid, dat juist in dezen nood bulpe biedt. Zij sporen ons wel» sprekend aan met ruime aalmoezen hetwelk te steunen dier arme mis» sionarissen, die dikwijls uit gebrek aan enkele penningen machteloos staan tegenover eene groote ellende. Spreken wij dan voor het missie werk dikwijls uit onze hartgron» dige sympathie in een vurig gebed en in een ruime aalmoes. JAN. PEEL MAAS voor Vbnray &0 c. franco per post 65 c. voor het buitenland by vooruitbetaling 85 c. afzonderlijke nummers 6 c. van 1 4 rogels elke regel moor letters en vignetten naar plaatsruimte. Advertentiën, 3maal geplaatst worden JJraaal borekend. 20 c. 5 c. galaftt bij deze Koffers Johannes Antonius, milicien-verl >fganger der lichting van 1901 bohoorende tot het 2e Regiment Infanterie om tich voorzien van al de voorwerpen van kleeding en uitrusting, door hem bij zyu vertrek met groot verlof medegenomen en van zijnen verlofpas, op Maandag den 15 Juni, aanstaande, voor vier ure, des namiddags, bij zijn korps, in garnizoen te 's Hertogenbosch aan te melden, teneinde, ingevolge ait. 111 der Militiewet 1901, ondef de wapenen te komen Janssen Hendiik Joseph, milicien-verlofganger, der lichting van 1905, behoorende tot het Rigement Genietroepen, om zich voorzien van al de voorwerpen van kleeding en uitrusting, doorhem bij zijn vertrek met groot ve'lof medegenomen, on van zijnen verlofpas, op Maandag den 15 Juni, aanstaande, voor vier ure des namiddags, bij zijn korps ia garnizoen te Utrecht aan te melden, teneinde, ingevolge artikel 111 der Militiewet 1901. ouder de wapenen te komen. Wijst genoemde verlofgangers er op de verlofpassen minstens 3 dagen voor den terugkeer naar het korps ter secretarie dezer gemeeBte ter afteekening moeten worden bezorgd en dat de bewijzen van vry.verToer langs de spoorwegen, ter ge melde secretarie te bekomen, ruim een half uur voor het vertrek aan den stationchef van den spoorweg te Venray behoort te woraen algegeven. Ëfl zal deze op de gebruikelijke wijze woraen bekend gemaakt. Venray den 8- Mei 1908, De Burgemeester van Venray, H. ESSER. ion in df 5rH?r*ÏÜ t A mfttsra* min r> P.S. De brief wordt ons medegedeeld door Le Palriote van 4 Mei. niiii» s* V(k 4win Nog klonken haar zijne woorden van gisteren in de ooren, nog voelde zij zyn toornigen kus op hare lippen. Met bitteren weemoed in hot hart werd het haar duide lijk, dal iels schoons, iets heerlijks haast haar ton deel zou zijn gevallen en nu voor altoos uit haar leven verdwenen was. Zij was diep ongelukkig, ook omdat zij niemand had, wien zij haar leed kon toe» vertrouwen. Hoe graag had zij haar moe» der haar leed geklaagd maar zij wist dut haar ouders het voor de grootste dom heid gehouden zouden hebben, om de fami lieaangelegenheden, van welken aard dan ook, niet eerst grondig te onderzoeken door zich van alle kanten raad te laten geven, door den buurman van links, door den buurman van rechts.Anna wensebte nu maar van ganscher harte dat haar oudors haar nooit naar stad g stuurd hadden hare -hoogere opvoeding' diende haar nu slechts om met haai' lot ontevreden te zijn en nu kwam daarbij nog dat voorval van gisteren. Door haar gevoel overweldigd, begroef zfj haar gezicht in haar handen en snikte luide. Vier jaren zyn voorbijgegaan. Op een mooieu zomermorgen zit Anna voor de deur van het huis en leest. Zij is weinig veranderd. Slechts wat dikker eu mooier is zij geworden, in hare oogen ligt een peinzende uitdrukking en om den fiisschen mondzweefl 'u zwaarmoedige trek Reeds lang heeft Anna zich weder aan bet leven in haar geboo.rte plaats gewend, maar zij is trosch en ongenaakbaar geble ven, en haar moeder kreeg er een zwaar hoold in, toen zij zag, hoe al baai' familie» leden trouwden, terwijl geen enkelen jongen boerenzoon uit de omgeving het waagde om de hand van haar mooie dochter te ko men vragen. Het in zichzelf gekeerde, zwijgende meisje deed haar ouders, die het geheim van hun kind niet vermoedden veel verdriet. Anna zei de boerin op een goeden dag terwijl zij op den drempel bleef staan; weet je al, dat George bij zijn zijn zuster op do bruiloft kooit Zij bad de woorden zonder nevenbedoe ling uitgesproken, alsof't een nieuwtje was van geen byzonder belang Door don indruk evenwel, dien het bericht op hare dochter maakte, was ze verwonderd mi verschrikt. Anaa ward doodsbleek en het bon* vial uit haar handeu. Ze beheersciite zich ovenwei weer spoedig, raapte het boek weer op en zeide op onvarschilligea toon ofschoon zy ook aen licht sidderen van baar stem niet kon verhinderen: Zoo? Blijft hij dan hier Neen, integendeel, by wil Hanna en Joseph meenemen Hy heeft een mooie betrekking in Mecklenburg. Ik geloof als opzichter van een landgoed en wil nu zwager en zuster er mee naar toenemen. Hij wil maar drie dagen hier blijven. Anna was vastbesloten. George in allen gevalle te zien. Zij had de laatste jaren zooveel heimelijk verdriet om hem geleden, dat zy, als het niet anders ging, haar trots op zij zou zetten. Zij wilde hem met alle geweld spreken. Wanneer is die bruiloft? vroeg zij. Overmorgen. Goed, dan zullen wij er been gaan. De boerin had al weken lang beproefd hare dochter ertoe te bewegen, de bruiloft by te wonen, maar Anna had er niets van willen hooren zy was daarom ovw dezen plotselingen ommekeer te zeer ver heugd, om naar de oorzaak ervan to vragen ofschoon zij zich die niet verklareu kon. Anna zat in de kerk, achter een pilaar verborgen en keek met verlangende oogeu naar de kerkdeur waardoor de gasten bin nenkwamen. Daar kwam het jonge bruids paar, gevolgd deor ouders en broers en zusters, en midden een gestalte, die boven hen allen uitstak eea jonge man met opvallend mooie oogen vol «itdrukking, tzi pm ï.vi x—ar. digheid lag cpgaïioteo. Hij leidde zyoe moeder aan den arm en boog zich van tijd tot tijd lachend naar de oude. Eens greep hij baar gerimpelde, van het werken harde handen en drukte ze teeder, Anna was half van hare zitplaats op gestaan en keek met kloppend hart naar den verloren iend uit haar jeugd. Toen zij zag met welk een liefdevolle bezorgheid hij voor zijne moeder zorgde, kwam bet gevoel van verlatenheid en eenzaamheid, dat haar zoo lang bekropen had, met zulk een ge weld op, dat zij, toen de algemeene op merkzaamheid op den predikaBt geriol* was, onbemerkt naar buiten sloop. Als door furiën vervolgd liep zy het veld ia, tot zy onbewust op de plaats kwam, waar zich vier jaar geleden die ongelukkige ge schiedenis die haar geheele leven ver bitterde, had afgespeeld. Nu nog steeg haar het bloed naar de wangea, als zy daaraan dachtzij sloeg de handen voor 't gezicht, liet zich in het gras neer» vallen en snikte langen tyd als een wan hopige- Plotsoling hoorde zy naast zich de takken krakon verschrikt keek zy op voor haar stond degene, om wien hare tranen vloeiden en keek met ernstige, treu rige oogen op,haar neer. Langzaam week het bloed uit Anna's wangen en staarde den jongen man aan alsof hij een geest was. Eindelijk begon George: Juffrouw Anna, zeide^hij, *et licht sidderende stem, toen wij elkander de laatste maal hier ontmoeten toen ben ik erg erg brutaal tegen u opgetre den ik ik 3chaam mij al lang over mijn toemalig gedrag on heb my voorgeno men de eerste gelegenheid de beste u om vergeving te vragen. In zag u in de kerk, doch kon u. toen de dienst afgeloopen was, niet meer vinden. U wilde mij zeker ont wijken. maar ik wilde juist naar u toegaan. Ik was toen buiten mijzelve van drift en had ook wel grond daarvoor, ofschoon daarmee mijn gedrag niet te veron- scbuldigen is. Wat hebt gij al die jaren wel van mij gedacht!" Anna zat nog steeds half opgericht in het gras. Onder George's toespraak was zij afwisselend rood en bleek gewordea. Toen hij geëindigd had, sprong zij op en riep met een door tranen gestikte stem: Jij jij vraagt mij om vergeving jy schaamt je ^ofschoon ik mij alleen moest schamen en om vergeving vragen, onvla* ik aanleiding, gaf tot die woor-dea

Peel en Maas | 1908 | | pagina 1