en omstreken.
UitgeverW. A. Van den Munckhof, Venray.
Straffen.
De dorpssmid.
Zaterdag1 5 October 1907.
SBste Jaargang*.
No. 40.
Tuin- en Landbouw.
Mengelwerk.
üii
Abonnementsprijs per kwartaal
voor Vknray 50 c.
franco per post 65 c.
voor het buitenland by vooruitbetaling 85 c.
afzonderlijke nummers
0 c.
Prijs der Advertentiën:
van 1 4 regels
elke regel meer
letters en vignetten naar plaatsruimte.
Advertentiën, 3maal geplaatst worden 2maal berekend.
20 c.
5 c.
Kort geleden maakte een lezer van
de Meijerijsche Courant een heej
merkwaardige opmerking.
't Was naar aanleiding van een
tweetal berichten in die courant
waarbij een veldwachter die een
luttele som bad gestolen voor ander
half jaar werd veroordeeld en een
ander, een «mijnheer" die 24000
gulden had verduisterd, kijk zei de
lezer daar wordt maar anderhalf
jaar tegen geeischt.
De veldwachter kan niet alleen
met do luttele som niets doen, maar
is daarenboven, zooals spreekt, zijn
betrekking kwijt.
De ander die de 24000 gulden
heeft «verduisterd" zegt, dat ze er
niet meer zijn.
Ons is ontgaan wat er in het laat
ste geval van deu eisch is terecht
gekomen, doch 't zal aanmerkelijk
minder zijn geworden en best moge
lijk als de mijn heer" uit 's Rijks
hotel terugkomt, dat hij die 24000
guldentjes weer weet op te diepen
althans voor een deel, uit 't «duister
waar hij ze zelf in gebracht heeft.
Natuurlijk er zijn omstandigheden
die hel eerste geval verzwaren.
Dat een man van gezag, zooals
een Hermandad-dienaar op kleinere
plaatsen toch gewoonlijk is, dat een
man van vertrouwen, zooals hij altijd
moet zijn, geld steelt uit een armen
bus is zeker heel erg.
En voor 't andere geval zullen wel
verlichtende omstandigheden worden
gevonden.
Maar toch in 't algemeen genomen
er schijnt soms iels te haperen aan
onze huidendaagsche strafrechterlijke
uitspraken.
Vanwaar anders ook die oneven
redigheid, zooals nog niet lang ge
leden werd aangetoond tusschen de
misdrijven tegen den eigendom en
die tegen het leven
En met 't succes der straffen ziet 't
er ook al dun uit.
De directeur van de gemeentelijke
politie te Parijs de heer Touny daar
omtrent onlangs door een verslag
gever ondervraagd, verklaarde het
voor een onbetwistbaar feit dat het
aantal boosdoeners de laatste jaren
toegenomon is.
In tegenstelling zegt hij, met het
geen gij misschien zoudt meenen,
vallen er tegenwoordig niet meer
misdrijven voor dan voor twintig
jaar. Hetgeen toegenomen is, dat is
het aantal gewelddadigheden: vecht
partijen, aanvallen, aanrandingen
enzoovoort tegen de particulieren en
tegen de agenten.
Deze laatsten worden veel vaker
gekwetst tegenwoordig dan voor tien
jaar en wel in de kolossale verhou
ding van veertig percent.
liet is dus duidelijk, gegeven
vooral den leeftijd van de boos«
doeners die wij aanhouden, dat er
een jonge generatie is, die met een
zeldzame vermetelheid haar mis
drijven uitvoert.
Waaraan moet deze toestand
worden loegeschreven
Ik geloof, zoo zeide de heer
Touny, dat de vermetelheid des boos*
doeners te wijten is ten eerste aan
dat soort sentimentaliteit, dat sedert
verscheidene jaren heerschtten op»
zichte van de laagste lagen van de
maatschappij.
Men neemt in dezelfde sociale
teederheid de ongelukkige arbeiders
en het uitschot op. Deze strooming
in de openbare meening is onbetwist»
baar en heeft zijn werking gehad op
de wetgevers en op de magistraten.
Voeg dan aan wetten van vergif»
fenis, van opschorting, aan de voor»
waardelijke invrijheidstelling, aan
de strafverminderingen dit toe, dat
de gevangenissen comfortabel zijnen
van goede lucht voorzien, dat men
er uitermate goed behandeld wordt,
dat het menu er goed is en het
werken naar verkiezing en niet ver»
plicht, dan zult ge de voornaamste
gronden hebben waarop de vermetel»
heid der jeugdige boosdoeners berust.
Zij zfjn niet bang voor de straf.
Zoudt gij geneigd zijn tot de
lichamelijke straffen te komen, tot
het door de agenten doen afranselen?
Laat ons niets overdrijven; dat
is willekeurig en gevaarlijk en is
niet gerechtvaardigd; maar ik geloof
dat het noodig zal zijn, als in Enge»
land, dat de wet in zekere gevallen,
en enkel voor de beroepsboosdoeners
de stokslagen en de lichamelijke
straffen voorschrijve; en op zijn
allerminst zal het noodig zijn dat
men in de gevangenis den misdadiger
geen enkele zachtheid bewijze, dat
men hem Diet aangenaam zijn gemak
geve, maar dat hij gedwongen worde
het noodige te verdienen door langen
en zwaren arbeid.
Dat is ton slotte, en helaas, het
lot van tal van eerlijke werklui.
In hetgeen deze politie directeur
hier zegt, ligt ongetwijfeld een
vingerwijzing ook voor ons straf
stelsel, dat zeker niet minder lijdt
aan te groote gevoeligheid.
Van hei tot wei.
Meer en meer begint men aan de
ontginning onzer heidevelden te
denken. Voor het aanmaken tot
weiland zijn het natuurlijk de lage
heidevelden, die daarvoor in aan»
merking komen.
Vindt men op de hoogo droge
velden meest struik of ringheide
welig groeien; de lager gelegen hei»
develden kenmerken zich door groo»
tere verscheidenheid in plantengroei.
Naast de dopheide, die in de eerste
plaats genoemd moet worden vinden
we er gagel, kruipwilg, gentiaan»
russchen, wollegras, hier en daar
zelfs een plekje gias, waartusschen
het aardige plantje zonnedauw welig
groeit.
De grond van deze lage velden
bestaat doorgaans uit grofkorrelig
zand, dat het overtollig water ge»
makkelijk doorlaat.
Treft men op hooge heidegrondei
onder de zode dikwijls een dikke
laag grijs zand aan, hier wordt die
onvruchtbare loodz indlaag meestal
niet gevonden. n
Mot geringe kostte kan men zulke
lage heidegronden :n goede gras»
landen veranderen.
Ging men vroeger den grond diep
losmaken, wat natuurlijk met hooge
kosten gepaard ging, thans volgt
men oen andere .acthodo en mot
succes. Voor het vlaifmaken van het
terrein worden hoopten afgegraven,
gaten dicht gegooid, maar men zorgt
dat de bovenste grond boven blijft
Slooten worden om het te ontgin»
nen land gegraven voor waterafvoer
en afsluiting.
Mocht de flora t<i wild zijn, zoo
doet men verstandig door afbranden
of afmaaien het veld meer effen te
krijgen.
Om de zuurheid an den grond
weg te nemen strooit men voorloopig
500 kg. kalk De .ode moet goed
stukgesneden worder.. hiervoor kan
de messe»eg ot "^rikaansche
vleugeleg goede diensten bewijzen.
Is voldoende in alle richtingen
geegd, zoodat de zode goed stuk ge»
maakt is, dan legt men door het
graven van greppels het veld op
akkers van een 15 M. breedte.
Het zand uit de greppels dient om
het terrein ter dikte van 5 cM. te
bezanden. Dit bezanden bevordert het
verrotteu der oude zode, maar tevens
is het noodig om het zaad een goede
kiembed te bezorgen.
Voor bemesting geeft men het
eerste jaar 1000 kg. slakkenmeel,
800 kg. kaïniet en nog 500 kg. kalk
Deze werkzaamheden moet men,
voor de winter invalt, klaar zien te
krijgen.
Komt hot voorjaar in het land dan
wacht ons nog het uitstrooien van
een mengsel gras en klaverzaden en
het geven van een baal of drie chili.
Per H.A. moet men een 30 kg.
gras en klaverzaden uitstrooien en
daarvan 30 percent klaverzaden.
Voor mengsel name men bijv.
8 kg. witte klaver
4 kg. roode klaver
9 kg. Engelsch zaaigras
4 kg. beemdlangbloem
4 kg. ruw beemdgras
2 kg. vossestaart
1 kg. timothee
3 kg. kropaar
1 kg. kamgras
De chili strooit men in tweemaal.
De helft bij 't zaaien der gras en
klaverzaden en do rest als do zaadjes
zich tot kleine plantjes hebben ont
wikkeld. W.
In een Tliüringer dal, doorstroomd van
bruischend water, wandelde ik in eene
manenacht, toen in mijn gemijmer een
vreemde klank zich mengde. Luid en
hard dreunde hij als op een werkdagsuu
en toch welluidend, poëtisch, veredeld
door de temperende stilte van den groeten
nacht, in wiens weidschheid het rinkelen
melodisch verstieif.
Het was het hameren eener smidse
Slechts af en toe. als luisterend, zweeg
de nachtelijke klokkenist en de Mei
nacht om mij heen ademde dan des te
stiller.
Toen ik om eene kromming van den
landweg kwam, zag ik den rossigen
vuurgloed van de smidse glimmen. En
nader treden I. zag ik Ook den smid.
Midden in een vonkenregen stond de
man, In de linkerhand iiield hij met do
tang liet gloeiende ijzer, en slag op slag
deed hij met de forsche rechter op het
dreunende aambeeld nederkletsen. Een
prachtig beeld I Een Bismarck op het
dorp Groot en breed stond hij daar,
met het aooge, kale voorhoofd, het
mannelijke gelaat door de ruige wenk
brauwen on den stuggen Knevel verdon
kerd. Do hals bloot; de hemdsmouwen
tot onder de schouders opgestroopt, het
schortevel over de kloeke borst, zoo
staat hij heden nog voor het oog mijner
herinnering de man die zijn plicht doet 1
Ik had onderweg aan droevige gepein
zen den vrijen loop gelaten. Wanneer men
de teekenen ziet van dezen rusteloozen,
ontevreden en genotzieken tijd. dan voelt
men wel de laatste sporen van zyn
idealisme zich ontvallen, en bange ver-
twyteiing bcoiuiw. 'tici "'elk car
kleinheid overal, welk eene verwarring
en onzekerheid, welk een strijd Waar
is het oude Duitschland Waar nog de
oude Duitsche geest
Waar de karakterkracht, de blijde
goedmoedigheid, de klare poëzie, de
zangerigheid, de hartverkwikkende braaf
heid en eerlijkheid der gezonde dagen van
voorheen, toen wij nog geen politieke
grootheid en geen industrieelen rijkdom
hadden, maar kracht en soberheid en
Godsvertrouwen in ons binnenste
Dit waren de bekommernissen, die als
zomermuggen den ganschen liefelijken
avond mij hadden omzwermd, op heel de
schoone wandeling door het lentegroene
dal mijn sarrend geleide geweest waren.
Mijn hart was ervan bezwaard en ver
bitterd.
Daar trof ik te goeder ure dezen
dorpssraid Hallo riep ik mijzelf toe
dit is als de dagen van Landgraaf Her
mann Ook toen lag er een slappe,
tuchtelooze tijd over ons vaderland en
de Landgraaf van Ttniringen was een
knaap.
Daar stond do woulsmid van Ruhla aan
zijn aambeeld, en hij eiken hamorslag die
nederdreunde riep hij -Landgraaf word
hard De verdwaalde Landgraaf
hoorde den roep, nam zich de flinke les
ter harte, joeg het roofgespuis uit het
land en deed tucht en orde terugkeeren in
zijn verliederlijkte landouwen.
-Goeden avond, baas smid riep ik
vroolijk. -Nog zoo laat aan den arbeid
De man keek op, bromde een -goeden
avond" terug, en begon weer onverstoord
uit het roode ijzer vonken te doen op
spatten.
Die vermorst niet veel woorden, dacht
ik, en ik zette mij op een ledig aambeeld.
Naar een smid mag ik gaarne kijken. Het
is een forsch eclit mannelijk ambacht, het
smidsbedrijf. Was het niet in een tak
mijner familie een erfelijk gebruik, dat de
oudste zoon smid werd Ik zelf zou
mede aan de beurt hebben moeten komen
maarnu ja, de loop der dingen
en de aard der tijden hebben het anders
beschikt.
I)e baas deed nog een dozijn slagen, stak
toen het ijzer in hot vuur en zette den
blaasbalg in beweging. Daarop draaide hij
zich naar mij om.
Waar komt de wandoling vandaan vroeg
hij en keek mij rustig aan.
Ik gaf hem bescheid.
-Zoo zoo i Dan hebt u een Hinken
mirsch achter den rug," meende hij.
-Maar het was de moeite waard. Kostelijk
is 't daarboven. En waar moet het nu van
av md nog heen. als ik vragen mag
-Naar een nachtkwartier, denk ik. Is er
geen dorp hier in de huurt
-Jawel. Vijf minuten verder. Maar
overnachten kunt u daar niet. Wij hebben
wel eene herberg maar een logeerbed
houden ze er niet op na. l)an moet u naar
het stadje, nog een half uur den weg op.'j
En kalm, alsof hij alleen in de werk
plaats was. haalde hij het ijzer uit liet
vuur en begon weer te hameren. Ik nam
mijne veldflesch. sterkte mij met een
teug. en reikte ze den vlijtigen kerel. Maar
hij dankte en maakte met den elleboog
eene beweging naar eene bierkan, die in
zijne nabijheid stond. Hij was aU echie
Duitscher reeds voorzien.
-Zog eens baas," hernam ik na een
poosje -hoe komt 't dat eene smidse
zoover van 't dorp ligt Wijs or geen plaats
voor f"
-Mijne vrouw kon het geraas niet ver
dragen", luidde het antwoord.
-Oho 1" riep ik. -Ik meende tot dusver
dat enkel de stadslui zenuwlijders waren.
Begint dat op het platteland ook al I"
-Zy is sinds vijftien jaren ziek," zeide
de man aan het aambeeld.
-Zoo zoo mompelde ik en zweeg.
Eene pauze volgde. Een nachtvlinder om
mij heen. De smid hamerde weer. en ik
beschouwde dezen ernstigen man met een
piotsenng g'evoei vaii eerbieu.
Hebt u kinderen vroeg ik verder.
-Een meisje."
- Volwassen?"
-Ja jazoo tamelijk al."
-Nu. dan kan de dochter de moeder ver
plegen."
-Mijn Grelchen is net zooveel jaren oud
els de moeder ziek ligt. Met hare geboorte
begon het. En wat het verplegen aanhangt"
voer bij voort, terwijl hij het afgesmede
ijzer liet sissen in den watertrog wat het
verplegen aanbelangt, daar komt niet veel
van in. Het meisje is van de geboorte af
verlamd.
Het gaat op krukken."
-Och Heere", ontviel mij -dan bent
ge er slecht aan toe 1"
-Dat hebben er mij al meer gezegd,"
antwoordde hij, schuifelde de asch over het
vuur en begon zijne handen te wasschen.
Ik op mijn aambeeld zweeg, liet de kin
op de hand rusten en keek heel ernstig naar
den woord kar igen man.
Toen hij klaar was. nam hy een laat
sten slok uit zijne kan en greep van een
spijker in den muur zijn lange pijp.
-Waar bent u eigenlijk vandaan als
't niet onbescheiden is te vragen i bogon
hy weer, terwijl hij langzaam zijne pijp
stopte.
Ik noemde mijne Zuidduitsche vader
stad, maar liet er op volgen dat ik uit
Berlijn kwam en vertelde welk een lange
voetreis er achter mij lag.
-Nu dan hebt u een moo; brokje van de
wereld onder de voeten gehad," meende hij
-Ja ja, zoo was ik ook, toen ik nog vrij
gezel was. Altoos op de been, en altoos
maar verder. Mijn vader wou mij laten
studeeren maar ik kneep er van door.
Gaan varen wou ik maar op het
schip was het toch te streng. Toen kwam
de oorlog met Frankrijk dien heb ik
meegemaakt. Daarna nam ik mijns
vaders ambacht weer op, do smederij,
en zoo trok ik een paai jaar lang als
gezel van de eene plaats naar de andere.
En altoos vroolijk, altoos hot hoogste
lied uitgezongen, en van een dollen streek
niet vies, ook niet van eon bakkeleien,
als 't er op aankwam. Maar by mijn
werk stak ik de handen uit de mouwen,
en in mijn vrijen tijd las ik graag in een
goed boek.
Zoo heb ik toen het meisje leeren ken
nen. dat mijne vrouw werd, en met 't
zigeuneren was 't toeti gedaan.
Vervolg Bijvoegsel.
PEEL
MAAS