voor '1, 011! Arbeid naar kracht. Nuttig zijn. ZATERDAG 7 OCTOBER 1905. ZES EN TWINTIGSTE JAARGANG. No. 40. Uitgever W. A. Van den Munckhof, Venray. Mengelwerk. Een Avontuur uit het Zuiden van Louisiana. Abonnementsprijs per kwartaal, voor Venray 50 c. franco per post 65 c. voor het buitenland by vooruitbetaling 85 c. afzonderlijke nummers 6 c. r. Prijs der A.dvertentiën: van 1 4 regels elke regel meer letters en vignetten naar plaatsruimte. Advertenttën, 3maal geplaatst worden 2maal berekend. 20 c. 5 c. Niets is den mensch heilzamer dan het werk. Iedereen heeft op aarde eer.e taak (e vervullen, geen enkel sterveling is er, of hij heeft een zeker werk te ver richten en daartoe zijn hem door het Opperwezen de noodige middelen ge geven. Terwijl de eenen nederig leven als handwerklieden, anderen wat hooger klimmen door wilskracht en onderne mingsgeest, en derden een genoeglijk, weelderig bestaan genieten, vervuld van vermaken en gewichten, badend in rijkdom en goud, hebben 7eel an deren nog hunne schreden gezet op de baan, zoo- hobbelig en met doornen bezaaid, der kunst en wetenschappen. Met woord en pen, met beitel, slift of penseel, zwoegen die kunstenaars in gedurige spanning des geesfes, in bestendige afmatting van het brein en zij brengen werken voort, die het an dere volk, de massa moeten bekoren, bevallen,vermaken, maar ook wel meest nog moeten onderwijzen en leeren be ter worden, edelmoedig zijn, 't goede beminnen en vooral oefenen. Waarom moeten wij werken Eerst en vooral, om bezig te zijn en de loozo ledigheid onverpoosd te schuwen, want zij is de oorzaak van reusachtig kwaad, lomand, die veel werkt, zal weinig tijd vinden om kwaad te bedrijven immers, hij zal wijselijk de dwaasheid inzien, welke bestaat in zijnen kost baren tijd niet alleen in beuzelarijen, maar des te erger in laakbare bedrij ven te verkwisten. Daarbij, Worken is gezond, want vele bezigheden geven aan 't lichaam eene beweging; welke voor hetzelve zeer nuttig en heilzaam is en zij verkwik ken den geöst, dio anders, door ver veling getergd, spoedig met de meest onzinnige en'schadelijke gedachten zou vervuld worden. Men moet dus het werk beminnen, omdat het gezand is en vóordeelig voor behoud van lichaam en ziel. Verder moet men werken zoo men niet rijk is om zijn dagelijksch brood te verdienen en in de noodwen digheden van zijn bestaan to kunnen vooizien. •- Het loon, welk men voor zijn werk ontvangt, is dan gezegend geld, dat voordeel aanbrengtindien de taak eerlijk en naar behooren is volbracht. Wanneer men door God meerdere begaafdheid heeft verkregen dan andere medemenschen, moeten wij, indien wij iets nuttigs en voordeeligs voor hen kunnen doen, werken int plicht en om onze bekwaamheid, ons talent, hoe ge ring het zij, goede vruchten te doen voortbrengen. Werken is dan wel dubbele plicht, want wij zijn als de boom of de akker gedwongen, door Hem die ons schiep, goede voortbrengselen te leveren, ten bate van het algemeen, van al onze medemenschen, daar wij samen op de wereld gesteld zijn om elkander te helpen, te onderwijzen, te steunen en te verblijden. Wij moeten dus werken, omdat het onze plicht is en de rijke liedendie de ledigheid schuwen, handelen zeer wel, wanneer zij met al hunne rijk- dommen, ook hunne werkkracht op het een of ander gebied aanwenden voor het welzijn van de samenleving. Daarbij mogen wij werken enschoone nuttige en leerrijke gewrochten voort brengen, tot onze eigene voldoening, tot tevredenheid van ons hart, dat feller kloppen zal bij de gedachte, dat wij wel doen. Het verrichten van nuttig en prijsbaar werk zal ons eene edele fierheid schen ken, vrij van dwazen hoogmoed. Het bewustzijn dat wij onze be kwaamheid hebben aangewend tot voordeel, tot onderwijs en beschaving onzer broederen, zal ons immer geluk en vreugde in de ziel doen smaken. En om dit te erlangen, moeten wij zorgvuldig vermijden, enkel om een dwaze eerzucht te werken. Wii hoeven ons wel te wachten, datgene wat wij kennen en kunnen aan te wenden, om door de andere lieden geprezen en uitbundigen lof toegezwaaid te worden, Hoe dwaas en onverstandig bleek het niet reeds menigmaal te zijn, wat groote verstanden nochthans verricht ten Zij wenden alle pogingen aan om roem en eerbewijs te bekomen en om door hunne lijdgenooten op een verheven voetstuk te worden geplaatst, en zij stierven echter diep gegriefd en misnoegd, om de onverschilligheid waarmede het volk hen bejegende, om de Ondankbaarheid, waarmede de me nigte hen beloonde. Buiten de uitzonderingen die den algemeenen regel bevestigen, kan de mensch gedurende zijn geheel leven niet verheven worden. De roem is veelal enkel ijdelheid en komt den kunstenaar slechts dan alleen toe, wanneer hij ten grave is gedaald en van het aardsch tooneel verdwenen. Werken wij dus niet om roem en groote faam te verwerven, maar indien wij iets nuttigs en'voordeeligs kennen of kunnen, gebrüikën wij het alleen om onzen plicht tot weldoen te vervul len en om er mede bet noodige tot levensonderhoud te verdienen. En werken wij ook onverpoosd, om tevreden te mogen loven en eens, wan neer wij tot eeuwig heengaan zullen zijn verplicht, tevreden en ongelukkig te mogen scheiden. Het leven moet nu eenmaal geleefd worden. Als wij des avonds ons hoofd ter ruste leggen, dan weten we, mits de groote Meester opriep ten oordeel, dat de volgende morgén ons een dag brengt zoo goed als gisteren of mor gen, een tijdperk van bewustzijn bij dejiken en doen bij willen en werken. Dan giet de zon opnieuw haar gloed uit over bet door ons bewoonde deel der aarde. Dan zingen de vogels hun lied, dan heffen de bloemen ten hemel haar kelken, dan begint veruit 't grootste gedeelte der natuur volijverig den arbe:d, d. w. z. de beantwoording aan haar doel. Want zoo goed als die Eéne, die Machtige, haar schiep, zoo goed als Hij haar onderhoudt en in stand houdt, zoo goed gaf Hij en geeft Hij aan haar een doel. Gij kleurige kinderen der natuur zoo sprak Hij, gij bloemen, zult uw pracht ontvouwen en uw geuren doen opstijgen. Gij, dieren des voids zult uw koning, den mensch, tot vermaak en tot nut zijn. Gij, planten en kruiden en vruchten van boomen en struiken zult hen voeden. En deze wet, baar gesteld, leeft zij na, de natuur, en zij geeft zich geheel aan hel doel, iedere soort en i der onderdeel in 't bijzonder voor geschreven, en zij is gohoorzaam en nuttig. Denk u een staking in de natuur Als boomen en planten eens vruchten weigerden te geven, als 't graan wel opschoot, maar geen volle halmen droeg en de aardappelen wel blad maar geen knol meer hadden. 't Zou erger zijn dan een staking van,bakkers of groenteboeren. Als alle paarden ter wereld eens ophiel'en de wagens of ploegen of équipages te trekken. Als de mijnen die rjke ingewanden der aarde, eens hun wenkolen inhiel den de trusts der vereenigingen waren er niets bij. Als 't vee zijn zuivel weigerde, de menschen hadden mooi praten of toe geven aan gestelde eischen. Of vergelijk de staking van een gasfabriek, neen liever van alle gas fabrieken over heel de wereld bij 't feit, dat des morgens de zon zou weigeren hare warmte en licht te geven Maar het is bespottelijk, zult ge zeggen, zulke veronderstellingen te maken: wij welen maar al te goed, dat 't nooit gebeuren zal, zoolang de aarde draait. Toegegeven dat wij deze zekerheid bezaten, daar klinkt toch met onweer legbare overtuigingskracht een ernst- volle roep uit dit alles. Die ons zegt: als heel de natuur zoo beantwoordt aan haar doel, als heel de natuur nooit staakt, maar aldoor nuttig is, mensch bedenk dan toch uw taak en uw plicht Moest niet eigenlijk ieder zonne straaltje, dat doordringt in het bed van den luiaard een stil verwijt voor hem wezen Het getjilp der vogelen in de och tend vroegte, het prijken der bloemen, het blaften van den waakhond, het gemolken worden van het vee, het opsteken hunner zwaar beladen hoof den dooi de ruischende korenareu, moet dal aih's ons geen ergernis zijn elke minuut van den dag, die ons, aantreft in ledigheid 't Mag en 't moet voorzeker, dat men zich ontspanne Maar laat dit blijven een waar en geen leögenachtig -woord laat eerst onze spieren óf hersens werkelijk in spanning zijn geweest, voordat de rust kome, die er slechts te zoeter door wezen zal. Men mag geërfd hebben van zijn vader een brandkast, propvol van de meest renlegevende en soliedste effec ten, moet dat doode en suffe papier soms werken in plaats van ons Arbeid en nuttig willen zijn moge onze trots en onze glorie uitmaken 't Zij men te tobben iiebbe, om s Zaterdags aan moeder do vrouw de voor ons zelf on 't kleine goedje hard noodzakelijke weinige guldens voor te leggen, 't zij we door gemakkelijker manier verdienen wat we behoeven, 't zij dat we behooren tot de hoogst aangeslagenen. Arbeiden en nuttig zijn Ieder kan 't in zijn kring, sommigen in zeer wijden kring. Doch voor ieder zal 't wezen een bron van 't zoetst geluk, een aller zachtste stervenspeluw. En do onzen, zoo h eet en dan allen van dien of kleinen of grooten kring zullen met dankbare liefde onzer gedenken, als wij heen zijn gegaan naar 't land, waarvan niemand terug keert. Daar is echter meer, veel meer. In dat land wacht de groote Loon- betaler U op met vriendelijk gelaat, Hij, die aan natuur en aan mensch aanwees hun doel en oplegde nuttig te zij"- Onze familie had een bloedverwant, die jaren geleden naar Mexico was vertrokken en zich op den oever van de Missisippi in de nabijheid der Roode Rivier gevestigd had. Een onweerstaanbare macht trok mij aan om die verre streken te bezoeken, en nadat ik aan mijn militaire plichten voldaan had, voerde ik het reeds lang genomen besluit uit om een bezoek bij mijn oom in Amerika te brengen. De goede man wac een groot farmer ge worden; slechts zijn humoristisch lachje en nu en dan een lustig getapte ui konden nog aan zijn gemoedelijk Meckelenburgsch ge boorteoord doen denken. Hij was met eene Hamburgscho getrouwd. Op zekeren dag gebruikten wij een kop chocolade onder de veranda en hielden het oog op eene plantage van suikeiriet geves tigd, door eene bijzondere soort van palm- 8truiken omringd,waar zwarten, die niets dan een korten witten pantalon droegen, aan 't werk waren. -Zoon kerel is acht dagen geleden van hier weggeloopen, sprak eensklaps mijn oom met een zeer verdrietelijk gezicht, -en zoo verlies ik een sommetje van vijftienhonderd dollars. Die lui hebben 't te goed bij mij. De Spanjaarden begrypen het beter en de Yankees ook, doch wij Duitschers tonnen ons maar al te goedmoedige schapen. »En heeft men hem niet achtervolgd? vroeg ik. -Wij hebben den kerel nagezet met zes man te paard, en tien honden om hem op te sporen. De zwarte echter liep de gevaarlijke moerasgronden in, en wie kan hem daar vol gen? -Dan moet hij reeds lang van honger zyn omgekomen?" meende ik. Mijn oom lachtte! "Van honger omgekomen De deugniet heeft mijn best gewee'r mee en munitie genoeg voor vijftig schoten, zoodat hij in staat is minstens een half jaar als een baron te leven. «Maar waarvan dan toch, oom? vroeg ik hoogst verwonderd. "Waarvan? Wel van icebout en fasanten; van everzwijnen en visch." «Is hij dan jagei? «Dat is ook niet noodig. Hy heeft slechts los te drukken." "Is 't hier werkelijk zoo gemakkelijk ja gen?" vroeg ik, eensklaps teer belust gewor den op deza uitspanning. Dan wenschte ik ook wel eens uit te gaan, en om de waarheid te zeggen heb ik ook steeds daarnaar verlangd. "Gij zijl oprecht, mijn jongen,"antwoordde oom. en mijn tante lachte hartelijk. "Doch waartoe zou 't dien,en? hernam de farmer.Q 1 "En gU zouJt toch nio's mede naar huis brengen, meende Jene. «Dat zou toch zonderling zijn," voegde ik erbij. -Wij hebben wel is waar voortreffelijke jachthonden, zei oom; -doch in de moe rassen is de hond geen oogenblik veilig voor de alligators. Dat weet het dier ook zeer goed, en daarom blijft het steeds in de onmidde- lijke nabijheid des meesters, met den staart tusschen de beeuen geklemd, en laat zelfs 'j schoonste hert onverschillig zijn gang gaan." Niettegenstaande deze woorden besloot ik eens heimelijk op jacht tc gaan en rayne fa milie met een heerlijk hert of een vet everzwijn te verassen. Geheel blindelings wilde ik my echter niet in dit avontuur werpen. Gedurende een gansche week maakte ik voorbereidingen, koos een paard uit de stallen mijns ooms, een klein, sterk, vurig dier, zooals die in Mexico gevonden worden, en dresseerde een sterken, kloeken hond met breede borst, scherpe oogen en geweldige tan den. Dan maakte ik verkenningen in een kleine moerassige en boschrijko streek, en wat ik daar zag, deed mij alle gevaar vergeten. 't Krioelde er van vogelen. Eene bijzondere soort fazanten zag ik, eenden,die or haast als onze patrijzen uitzagen met andere watervogels in het kreupelhout wemelde het vati allerlei wild, waaronder de everzwijnen eene aanzien lijke plaats innamen. Mijne belangstelling steeg ten top. en daags daarna rustta ik mij ter jacht uit onder voorwendsel een farmer te gaan bezoeken, die een paar uien verder op <1an oever van len st'-aoaa wenndo. Ik kreeg mijn tweoloopsgeweer van den wand, nam de noodige munitie mede, be steeg mijn ros, floot den hond en draafde na een kort en eenvoudig afscheid door de suikerriet en boomwolveiden den weg op naar myne jacht. Na een goed uur rijdens had ik eene bocht bereikt van de Mississippi. Daar reed ik omheen bereikte een woud, waar het zeor stil was, en licht iets kon uitgeveegd worden. Omvergeworpen halfverteerde boom stammen vormden den bodem, waar groote sombere waterplassen het oog hier en daar minder aangenaam streelden. Zoo zag de plaats er niet uit, waar ik reeds geweest was. Dat iiier niet te ryden viel, was mij onmiddelijk zoer duidelijk. Ik steeg dan ook van mijn paard, dat ik aan den zoom van 't bosch aan een boom vastbond. Mijn hond, die zich bij den aanblik van het zwarte water in 't geheel zoo moedig niet meer toonde, als hij vroeger was, on angstige blikken om zich heen wierp, maak te ik vast aan oen kort leeren band en trad dan het bosch binnen om d i»r mijn weg over natuurlijke bruggen te zoeken. I) it was in 't geheel geen aangenaam pad. E heerschte hier een eigenaardig sclio- tneilicht, waaraan ik mij eerst gewennen uioes', alvorens schei p uit de oogen te kun nen zien. Mijn hond toonde alle teekenen van een bijzonderen angst. Wat mocht hem toch wel zoozeer verschrikken Ik staarde naar beneden -en mijne oogen ontwaarden iets, dat ik meende hou (stammen te ziju, doch toen ik met méér aandacht mijne blikken in het water wierp, bemerkte ik twee vervaarlijke oogen, die strak op mij gericht waren. Dat waren alligators. Nu begreep ik, waarom mijn hond zoo voorzichtig over de boomstammen gleed hij begreep dat een enkele valsche stap voldoen de was om de vervaarlijke dieren als een gewenschte prooi in den muil te vallen, doch de boomen hadden meest een voldoenden omvang, om er zonder gevaar overheen te kunnen loopen. Boven mijn hoofd fladderden allerlei vo- en om mij heen, op korten afstand, bewogen zich allerlei dieren, die in 't geheel niet schuw scheenen te zijn. Meer en meer naderend, ontwaarde ik buffels, die mij met hunne roode oogen op eene zonderlinge wijze aanstaarden, om dan door eene open vlakte langzaam te ver dwijnen, Ik hechtte stukjes papier aan de b.iomen, om zoo later den weg te kunnen terugvinden. Eindelijk betrad ik ook de vlakte, waar- AINTIENDRAI MAAS .Mi

Peel en Maas | 1905 | | pagina 1