voor Vrienden Wonderen der natuur. Die ber... Wiever! ZATERDAG 28 JANUARI 1905. ZES EN TWINTIGSTE JAARGANG. No. 4. Uitgever W. Munckhof, Mengelwerk. Abonnementsprijs per kwartaal. Prijs der A^dvertentiën in den nood, duizend in het spreekwoord, naar Vrienden een lood. Zoo zegt waarheid. Die in goeden doen is, hem omflad deren de vrienden bij dozijnen, als hij wil. Maar laat denzelfden man geslagen worden door de wisselgrage fortuin, binnen onbegrijpelijk korten tijd, trekt zich die vriendenschaar terug. Het is een merkwaardig historisch voorbeeld, de rijke man, die zijn vrien den eens op de proef wilde stellen. Hij veinsde alles verloren te hebben, hoe niemand het ooit had geweten, maar hij in de laatste jaren steeds dieper en dieper in schulden was ge raakt, en nu ten slotte gedwongen was de hulp van zijn vrienden te komen in roepen. Rik hunner was danig mei zijn lot begaan. Met veel belangstelling werd bel treurig relaas van zijn ondergang aan hoord, ieder betuigde zijn innig mede lijden met zulk een zwaren slag. Maar 't woord »hulp" kwam niet uit hun mond. De eene had deze, de ander een an dere verontschuldiging. O zeker, men zou hem gaarne gered bobben uit den nood Maar de omstandigheden maakten bet hun onmogelijk. De rijke man ging terug naar zijne woning, rijker dan hij ooit was geweest omdat hij nu wist, dat men niet hem die gulle vriendschap bewees, maar zijn geld- Hoe menigeen zou hetzelfde over komen Hoe menigeen, als hij lezen kon in het hart dargenen, die met hem omgaan zou ervaren, dat eigenbelang, niets dan laag eigenbelang bier den valschen schijn van vriendschap had aange nomen. En wat zou hij gelukkig wezen, als hij zich niet meer er aan blootstelde, minder geacht te worden dan zijne goederen. Ware vrienden zijn zoo zeldzaam Ze worden gekend uit hun handel wijze in den tijd van nood, zij worden beproefd in hun vriendschap zooals goud in den smeltkroes. Ware toegenegenheid, ware vriend schap ziet niet, ziet althans niet op de eerste plaats naar eigenbelang. Men weet zich op te offeren, weet zich zoo noodig te geven, loopt inder daad voor iemand door het vuur. Maar veinzaards wordt het masker afgetrokken, zoodra een bewijs voor de echtheid hunner gevoelens wordt ge vraagd. Dan blijkt pas, dat zij het heilig woord van vriendschap hebben mis bruikt, dat zij gehuicheld hebben, ge voelens te bezitten, die bun geheel vreemd zijn. Toch is de mensch zoo lichtzinnig vaak in het wegschenken van zijn ver trouwen en van zijne liefde. Meii8chen van rijperen leeftijd, die vele niet altijd zoete vruchten geplukt hebben uit eigen ondervinding, laten een waarschuwend woord liooren aan de jongeren. .Doch dezen, onberaden, onervaren, luisteren niet. Leggen de vermaning verkeerd uit, meenen dikwijls dat andere beweegre- dene., die ernstige woo,den doen de 1|ie[lwat0 wetel)sc,ia omlel. d e„ spreken, dat hun, zooals men '/.egt, niet gegund wordt. En Jioch, zoo dikwijls worden zij bedrogen, noemen zij vriendeh, degenen die hun tot ondergang en verderf zullen zijn. En later, te laat wellicht, zullen ze het beseffen, dat de man. die zoo sprak gelijk had, dat het hun beter ware geweest, als ze nimmer die zoogenaam de vrienden ontmoet hadden op het pad huns leVens. Bij de keuze dus van de personen, met wie men omgaat, of met wie onze kinderen omgaan, mag wel degelijk het zwaarste gewicht in de schaal wor den gelegd. Een ware vriend is een schat op aarde, Doch schatten worden slechts zeld zaam gevonden. M. C. de grootste verbazing, van de diepste verwondering: Wat ons nu weei als vrucht van Alle geslachten op aarde hebben gestaan steeds in stomme verbazing, wanneer zij aandachtig gadesloegen de wonderen der natuur. De millioenen sterren boven onze hoofden, schijnbaar stilstaand of loo- pende langs hare banen door de on begrensde onmetelijke hemelvlakten. De bloemen des velds in haar fijnen bouw, haar rijke kleuren, haar wel riekende geuren. De planten en dierenwereld, in alle soorten en geslacht juist zoo ingericht dat zij beantwoorden aan het gestelde doel. Hot rijk der delfstoffen in den schoot der aarde, de mysteries der peiliooze diepten van den Oceaan. Zeg, zeg oprecht of gij ooit met ook maar oppervlakkige aandacht ze hebt beschouwd, en of er niet opkwam in uwe ziel een oprecht gevoelen van bewondering, en of ge niet uilriept .- wat is dat schoon God wordt gekend uit Zijne wer ken. Want wij, geloovigen, houden nog altijd vast aan het gezonde beginsel, waartoe ook de grocte mannen dei- wetenschap hunsondawks moeten terug keeren, dat Hij, God de schepper, de onderhouder, de bestierder is. De mensch heeft zich gewapend met de praktische toepassingen der weten schap, die de vrucht was van vroegeren arbeid, Hij heeft zich gewapend met kracht om te dringen door den rotsharden bodem. Hij heeft zijne oogen die te kort schoten, voor zoo verren of zoo nauwkeurigen blik gewapend met den verrekijker of 't verkleinglas. Maar zoo goed in de diepten van land en zee, als in den schijnbaren onmetelijk verren gezichtseinder van den sterrekijker, als voor het spiegeltje van het vergrootglas, waaronder hij de wereld beschouwt, van men zou zeggen, de kleinste wezens die er leven, overal ontmoet hij voorwerpen van kwam, is wel zoo treffend, dat ieder mag meehelpen dezr heerlijkheid te verbreiden. Men weet dat het betrekkelijk sedert lang bekend is, hoe er bestaan oneindig kleino wezens; duizenden bijvoorbeeld in een droppel water, die ook weer hebben hun eigenaardige inrichting, hun levensduur, hunne werking. Wat een ongelooflijke talrijke be volking dus van leverde wezens in het water, dat gij ophaah uit uw put, dat gij schept uit de vaart, of de rivier, of het beekje, welke langs uwe woning stroomen. De geleerde is gekomen en heeft gezegd dat die klei .e wezentjes, die duizenden in een droppel water', boos aardige schepselen 2 ju, dragers van, of wel ziekte kiemeiwelke dood en verderf onder mer. -chen en dieren uitzaaien. Voorzichtig dus! geen ongekookt water zoo mogelijk alleen water ge bruiken, dat door. >er> kunstmatige bewerking gewonL tot gelijken bodem voor die kwaadaardige kleine gedrochten. Verbeeld u typhus, cholera, malaria, t komt van t water wie zou niet op zijn hoede zijn Doch de wetenschap wordt dikwijls door de wetenschap beschaamd ge maakt, en weerlegd. Wat Eere OF wien eere toekomt, Dat oen groot Dnitsch geloerde, die in deze studie tot een roemrijke hoogte het heeft gebracht, op grond van (le golij ko ervaringen, komt tot deze ge volgtrekking 't Is waar dat in het water van putten, bronnen en stroomen die (om maar ééne soort te noemen) (yphus- bacillen voorkomen maar 't is ook waar, dat ze in rivier-, leiding- of bronwater gebracht, snel in grooten getale worden vernietigd, en na 48 uiterlijk na 105 uren, volkomen ver dwenen zijn. Dat daarentegen in gestei iliseerd water die baccillen niet vernietigd worden. En waarom De bedoelde geleerde ('t is professor Emmerich uit Mïinchen) heeft ontdekt, dat er in het gewoon water nog andere wezens bestaan, die de schadelijke verslinden en verte ren. En die wezons noemt hij, als behoo- rend tol de eenvoudigste doch schoonste en bewonderenswaardigste organis men. De natuur, zegt hij, heeft door deze wezens alle wateren tegen besmetting beschermd en deze bescherming is veel werkzamer en veiliger dan die, welke door dc menschelijke controle er op geoefend wordt. De natuur Maar wie gaf, wie schept de na tuur Wie richt haar in Wie onderhoudt haar i 't Antwoord geeff ons 't drieletterig wooid, dat de eerste Catechismnsles leert God heeft hemel en aarde geschapen. PEEL voor Vknray franco per post voor het buitenland bij vooruitbetaling afzonderlijke nummers 50 c. 65 c. 85 c. 6 c. MAAS van 1 4 regels elke regel meer letters en vignetten naar plaatsruimte. Advertentidn, Rmaal geplaatst worden 2n.aal berekend. 20 c. 5 c. i - en- uus mij «tic ais vrucm van wil zegt Jan. waait De ruwe en «duale Oostenwind „a,,„ scherp over de rieten daken van het dorp en over de kale beukerikruinen. Schuimend duwt de bergstroom zijn ruischende golven naar het dal. De stormen- de wMid buigt de jonge boompjes als kar watsen. en de werkpaarden hinneken angstig Men zou zeggen, dat heden de wintervorst kwaden zin heeft en zyn woede koelt op alles, wat daarvoor vatbaar is, Louis Hofer is vandaag niet naar zijn akker; brommend pakte hij bet werk aan opïévertarbeid' d'e e,ke boerderij dagelijks Mij ook is .-stormachtig" gestemd. Ge behoeft nog niet eens zijn weergaasch boos gelaat Ie zien of de driftige manier van bandelen. Als ge weet, dat Louis niet rookt, is het al genoeg. Zijn pijp ligt 0p tafel. Eu als Hofer niet rookt, nou dan is 't d 't Is erSsle nog, dat niemand bij hem is, op wien hij zijue woede kan koelen ZiJn buurman. Hans Becker, had hem s morgens, toen hij met zijn ossekar langs voer een uitnoodiging toegeroepen, maar brommend had Louis geantwoord -Ga ie wen in f ai* gang maar; ik heb thuis veel te doen. nTJTZT T"*0" Vf'1 l" -lij! En wat doe. H.n„„ d»„ luidde d. wedervraag. uit als een gierigaard. Bevelen en schelden waren haar gewoon, alsof zij in zijn huisrecht dsai toe bad Eu dat bad zij niet „een heelemual niet Op den duur was bet met «aar geen iiithor.dcii; maar by kei de ze, Hij zou ten slotte alles hebben verdragen, omdat /"J bet huishouden goed waarnam en hem hielbij den arbeid op 't veld, z-Ifs hij 't dorsohenmaar zoo iets, omdaar op stel en sprong 50 gulden meer loon te vragen gelijk zij gisteren gedaan had neen dat liep toch de spuigaten uit -Om den donder met, zoo waar als ik Louis heel" iiep hy opnieuw in woede uit en stampte met den voet. Door deze beweging achter viel de melkemmer om en de lauwe salnumende melk vermengde zich ruet het orumo vocht van den kooslal e i liep langzaam uaar de mestvaalt, -Beroerd beest schold Louis. Het liefste i'»d hy het bankje legen den muur gesmeten, maar de andere koe, wie de overvulde uier bezwaarde, bulkte luid. Hij beheerschte zich en zette zich onder de -bles" aan het werk. Deze kende Louis, want hij had haar groot gebracht; zij keerde den kop geheel naar hem toe, zag met haar dikke oogen hem ain en lekte met do breede. natte tong zijn hand. Zij stond ook tamelijk goed stil; slechts nu en dan sloeg zij protesteerend met de staart en toch Louis begreep er niets van hij had nog niet half zooveel melk gewonnen, als anders Hanna -Die ber wiever En zoo maar dadelijk 50 gulden meer mompelde hij. Wat bad die meid gisteren toch in Alsof ik het nu in doze het geval -Ze is er van door" broindu hij en nog veel meer, waarop Hans geen acht had ge slagen. Lou s had nog eenigen tijd daar gestaan, zijn knokkelige handen in zijn zak; dan slaak te hij een verzuchting, als of een hagelslag zijn veldvruchten hadde vernield. Plotseling werden zijn overpeinzingen gestoord door een luid »boeoe", hennengekakel en varkensge- knor. Met een luid -Daar heb je 't gezanik Die berwiever De donder moge ze sloeg bij de handen in het haar en ging den stal binnen. Vier koeien moesten verzorgd worden, twee gemolken, allen gevoederd, de stal moest worden uitgemest, het varkensvoer gekookt, de kippen losgelaten en alles, wat er zoo in een boerderij te pas kwam en wat anders gedaan werd door Hanna. Alleen de paarden hadden het hunne: dat was nu eenmaal zijn werk, waarin hij plezier had. De paarden, zyn land en zijn bosch Daarover was bij baas. Maar het vee t berst had zijn moeder het verzorgd. En toen deze niet meer kon had zij Hanna als -maagd" genomen. Lu deze had moeders bezigheden geheel en al waargenomen, toen deze haar moede hoofd voorgoed had neergelegd. Wat ging dat alles haar handig afZij was het eerste op, en ging het luatste naar bed en altijd was zij helder in iiaar koite katoenen rok en haar donker jak. Sinds gisteravond echter was Hanna vandoor, Louis zelf had haar gezegd dat ze op kon rukken dadelijk zondereen dag te wachten Nu raoest hij zelf de koeion melken. Het was zeker tien jaar geleden, dat hij dit gedaan had. Goed iiad hij 't nooit gekend. Maar zijn moeder had er op gestaan dat hij het zou loeren. -Iedere boer moet zijn koeien kunnen melken in geval van nood". Nu was de nood aan den man Hij zette zich op liet drievoetig bankje en plaatste den blankgeschuurden melkemmer tusscben de knieen. Maar de -bontemerkte gauw, dat een vreemde hand aan 't werk was. Zy gaf haast geen melk, wilde niet stilstaan, zwiepte met haar staart, zoodat de smeerige kwast Louis telkens over het gezicht aaide. -Die Hanna 1 Daar het me dat nare wief de koei koppig gemaakt" bromde hij en molk dat het zweet in dikke droppels langs htt hoofd liep. Plotseling hield hij op en begon te peinzen. Vlijtig, sterk, zindelijk, spaarzaam en voorzichtig was Hanna geweest en op geld 'hij gisteren tegen haar gezegd, toen zij met haar vorde ring aankwam. "Nou iiad zij tjotseli daarop geantwoord, l'liijs van den molen heeft het mij geboden". Nou ja. Thijs as in de heole buurt bekend, hem was geen loon te boog, als hy een zinde lijke, flinke meid kon krijgen. Maar dat Hanna zich daardoor liet vorleiden Foei Neen 50 gulden gaf hij zeker niet; nooit nooit? Daar waren nog flinke meiden genoeg; vandaag zou hij er nog op uitgaan. De heele veestapel, tot de kippen incluis, was net bezig vol behagen het voer, hun gegeven te nemen. Nu kon hij eindelyk eens aan zich zeiven denken; zijn maag begon hem leelyk te jeuken- Hij haalt hout om vuur te maken, maar de wind stond vorkeerd; een dikke, stinkende rook slaat hem in 't aangezicht. Woedend gaat hij naar 't raam, trekt het open zonder te merken dat de oliekan nog in 't venstep staat. Deze valt op den vloer en giet zijn stinkende, vettige inhoud over de pas geboen de stoencn. Zijn woede stijgt. Hij trekt de kalender van do muur ovn diarmee de vette substantie op te slurpep en werpt dan het geheelo boeltje in de kachel. Een ding had hij daarmede toch gewonnen; bet hout vat vuur, de rook vindt een goeden uitweg, de melk voor zijn ontbijt begint te kooken. Nu ueetul hij brood uit de kast om zieli een stuk daarvan af te snijden doch bemerkt tot zijn schrik, dat er nog maar een korstje over is; nog niet eens voor vandaag genoeg. -Dat moet nog erbij komen Dat beroerde vrouwnieusch heelt met opzet gisteren alles versneden om my te plagen." Terwijl hy zijn melk opschopt die een bedenkolyken aangebrande» smaak heeft bedenkt hij zich, dat het zijn eigen schuld is, dat Hanna zoo op stel en sprong is wegge gaan. Zij wou pas weggaan over zes weken, waarop zy ook gehuurd was. Maar dom- woedend had hy haar toegeroepen: -Geen uur langer Ruk maar subiet in 1 en hy had haar onverkort het volle loon ge geven. -Die vrouwen f Die vrouwen zuchtte hij, men heeft er niets dan verdriet van". Maar woorden en gedachten komen niet overeen bij hem. Terwijl hij op Hanna scheldt, peinst hy, waar hij ergens zoo'n goeie zal kunnen vinden, die zoo bezorgd is voor alles, zoo huishoude- lijk en zoo spaarzaam. Stot rolgt.

Peel en Maas | 1905 | | pagina 1