Eene Noord-Limburgsche Boerderij. ZATERDAG 14 MEI 1904. VIJF EN TWINTIGSTE JAARGANG. No. 20. Uitgever: W. A. van den Münckhof, Venray. Voor de Vrouwen. PEEL Abonnementsprijs per kwartaal. voor Venray 50 c. franco per post 65 c. voor het buitenland bij vooruitbetaling 85 e. afzonderlijke nummers 6 c. MAAS Prijs der Advertentiën: van 14 regels 20 c. elke regel meer 5 c. groote letters en vignetten naar plaatsruimte. Advertentiën, 3raaal geplaatst, worden 2maal berekend. Tot geraak der pelgrims laten we hier volgen het PROGRAMMA van de IMeelitige viering der Meimaand lu de Miraculeuze Mari a-ka pel Ie Oost rum—Venray. Zondag 15 Mei, 7 uren Leesmis, 9 uren aankomst van de processie der Mar a Congre gatie van Venray, hoogmis met preek. 3 Lof waafoiider preek en processie. Zondag 22 MeiHoogfeest van Pinksteren. 7 uren plechtigo Hoogmis, 3 uren plechtig Lof met preek en processie. Maandag 23 Mei2e Pinksterdag, 7 uren plechtige Hoogmis, 3 uren Lof. waaronder preek oh processie. Zondag 29 Mei7 uren Hoogmis, 3 uren Lof, waaronder preek en processie. NB. Nog komen in den loop der maand ter bedevaart, de Maria congregatie van Vieilingsbeek en de kinderen der parochie Oirlo. Alle dagen der maand te 7 uren leestmis, op de Zaterdagen en 31 Mei gezongen H. Mis. Maandag 15 Augustus, Hoogfeest van Maria's Hemelvaart, 7 uren Leesmis, 9 uren aankomst der processie van Oirlo. Hoogmis en feestpredikatie. 3 uren plechtig Lof met preek en processie. Zondag 21 Augustus, 7 uren Leesmis, 3 uur aankomst der Sint Ludivicus vëreeniging van Venray. Hoogmis en preek. Donderdag 8 September, Feest: van Maria's Geboorte (Titel der Kapel) 7 uren leesmis 9 uren aankomst der groote Processie van Venray, plechtige Hoogmis en feestpredikatie 3 uur plechtig Lof waaronder preek en pro cessie. Zondag 11 September 7 uren Hoogmis, 3 uren Lof waaronder preek en processie. Nog komen onder een der beide Octaven ter bedevaart: de processie van Leunen en de processie der Maria congregatie van Boxmeer. Bij den Rector der Kapel is steeds gelegen heid tot inschrijving in de Broederschap van de -Behoudenis der Kranken". winkelier, den koopman, den producent j men z0ggen» dat mannelijke ge- wakker, doet hem streven naar beter. slacht tegenspreekt, omdat het gelijk De concurrentie is in het voordeel van De mededinging speelt eene groote, eene belangrijke tol in de wereld. En geen wonder De concurrentie, onder den naam van naijver, de emulatie om anderen in het goede na te streven, hen te overtreden, wordt bij het kind door .zijne ouders, in de. school door de onderwijzers opgewekt en levendig .gehouden. De concurrentie, als wedstrijd of •wedijver, wordt aangewakkerd door sporlvoreenigingqn. Èereprijzen, gou den en zilveren medailjes-, eerediploma's, en wie weet wat meer, worden uitge loofd aan de mededingers, die den palm der overwinning behalen. De concurrentie, als wedijver van fabrikanten, wordt aangemoedigd door plaatselijke, nationale en internationale tentoonstellingenOnnoemlijke schat ten gelds worden er besteed om deze exposities in het leven te roepen en den bekroonden blijvende bewijzen van -de voortreffelijkheid hunner voortbreng selen te verstrekken, welke bewijzen als reclame moeten dienst doen. De Regeeringen en weldenkende, edelmoedige cresussen, hebben schatten veil om de concurrentie wakker te houden ter bevordering var. kunsten en wetenschappen. Aan dennaijver, aan de concurrentie aan den wedijver, aan de mededinging hoeft de maatschappij haar vooruitgang op stoffelijk en op menig ander gebied te danken. Zonder concurrentie zou het menschdom indommelen. De con currentie houdt den industrieel, den den verbruiker, den afnemer, En toch hoort men overal gejammer over de «concurrentie". De mannen klagen uil den treure, dat de vrouwen hun den voet dwars zetten, dat zij zich overal willen in dringen, dat zij posten en bedieningen waarnemen, die vroeger enkel door mannen werden bekleed. Zij. die zich zoo gaarne noemen «de heeron der schepping," klagen dat de vrouwen zich overal willen indringen. De vrouwen van haren kant zijn ontevreden en heffen klaagliederen aan, wijl de manner,, naar haar beweren, haar gaarne zouden verdrijven uit de weinige postjes, die zij kunnen be- kleederi. Dat de concurrentie door: velen ge vreesd wordt, is zeer begrijpelijk. Oin haar het hoofd te kunnen bieden moet veel harder gewerkt, beter waar gele verd worden, en daar vaak de winsten en verdiensten door de concurrentie verminderen, moet er zuiniger geleefd, aan den opschik minder geld besteed worden. Voor de meeslen niet prettig Klachten hoort men aanheffen over do concurrentie, terwijl zij door ande ren als reclame gebezigd wordt. «Tegen concurreerenrle prijzen" is de leus, waardoor de verkoopers hunue waren aanprijzen en aan den man trachten te brengen, zelfs van hen, die over concurrentie zeuren. Maar er is dan geene concurrentie, die verdient afgekeurd te worden? Zeer afkeurenswaardig is de concurrentie van den. gewetenlooze, die opzettelijk zijne [waren tegen oen prijs verkoopt, dat hij na korten of langer tijd bankroet moet slaan, en zijn .schuldeischers slecht luttele percenten kan uitbetalen. Afkeurenswaardig, zelfs misdadig is do concurrentie, die geboden wordt, door aan de werklieden een te weinig loon te geven, zoodat dezen genood zaakt zijn de algemeene liefdadigheid in te roepen. De meest verfoeilijke concurrentie, is die, welke.gedreven wordt met ver- alsehte levensmiddelen die soms geen of weinig voedingswaarde hebben, en waarvan de geringere gnan meestal de dupe. is. Tegen deze. concurrenten kan eene Regeering moeit, streng genoeg optreden. Eene eerlijke loyale 'concurrentie, door den particulier of door maat schappijen of yereenigingen, welke deze ook zijn mogen, geboden, hoe onaangenaam voor vakgenoolen, moet gebillijkt worden. Wie het tegenge stelde willen beweren, zouden zich vijanden moeten verklaren van elke nieuwe uitvinding van alle machin erieën. Zij willen terug tot het tijdperk van de trekschuit en vrachtkar. N.P. M, Zucht om tegen te spreken Gewoonlijk worden de vrouwen aan dit euvel het moest schuldig gerekend. Of het met reden is? Wie weet niet, dat ook vele mannen altijd en overal tegenspreken, onverschillig waar het over gaat? Over het algemeen kan wd hebban, terwijl vele vrouwen het doen, omdat zij zulk een tegenspraak niet kunnen dulden, daar zij menen in 't ongelijk gesteld te worden. Daardoor komt het, dat het geheele vrouwelijke geslachte zonder reden de zucht tot tegenspreken als een eig- dommelijkheid wordt aangewreven. De zucht tot tegenspreken d. w. z. de neiging om per se anderen tegen te spreken, kan zoo ver gaan, dat men uit puren oppositiegeest zijn eigen meaning verloochent, enkel en alleen, omdat ook een ander die voorstaat Lieden, daarmede in sterke mate behelpt, komen op die manier licht onder verdenking, dat zij in hun oor- deelen als weerhanen draaien en zijn dientengevolge bij hun medemenschen niet zeer gezien, wat zeer begrijplijk is Op zulke menschen toch kan men nooit staat maken; wat zoo ju'St «ja, was, is het volgende oogenblik «neen' Daarenboven is zulk een oppositie geest de dood voor iedere conversatie. Men behoeft zeker geen moordkui- van zijn hart te maken en zijn eigen inzichten volstrekt niet verborgen te houden. Een kleine t- anspraak, ter rechter lijd geopperd, 8fa« zeifs - leven aan het gesprek en is dikwerf een prikkel tot geestige en pikante gezeg den. Maar zij is een.middel, dat op homoeopathische wijze moet worden aangewend. Goethe zeide tereeht:' «Tegenspraak en vleierij maken beide het gesprek onmogelijk." Het is toch voor ieder duidelijk, dat man in beide gevallen liever zwijgt, èn als men vooruit weet, dat zijn gezegde van a tot z wordt tegengesproken en ais men de over tuiging heeft, dat man met het zoet- sappigste gezicht van de wereld altijd maar gelijk krijgt. Als men er maar meer van over tuigd was, dat die eeuwige oppositie geest een teeken is van groote zelfingenomenheid, en dat de onmoge lijkheid,,. om een anders meening behoorlijk aan te-hooren, een gebrek aan opvoeding verraadt, dan zou me nige vrouw wel'trachten, zich zelve beter te bcheerschen, en Ziyider twijfel zou zij dan bij hare kinderen alles, wat op dat leelijk gebrek duidt, van den aanvang af tegenwerken. De ouders, die zelve van geen toegeven weten, werken op die manier deze hatelijke eigenschap, zoo zij zich bij hunnen kinderen vertoont, in de hand. Kinderen kunnen onmogelijk achting koesteren voor de opinie van anderen, als zij zien, dat hunne ouders eenzijdig steeds hun eigen meening laten gelden. De eigenschap, om de opvatting van een ander te kunnen eerbiedigen, is een innemende deugd en mag vol strekt niet als onoprechtheid beschouwd worden. Want als altijddurende tegenspraak het kenmerk ware van een oprecht karakter, dan moest de bezitter of bezitster van dezen liefelij ken karaktertrek diezelfde eigenschap ook in een ander verdragen en zelfs waardecren, - wat echter nooit het geval is. Wanneer twee dergelijke humeuren in elkanders gezelschap van de overige menschheid zijn afgezon derd, dan eindigt hun gesprek gewoon- afkeerigheid, vrouwspersonen niet zelden in bittere vijandschap. Ieder welopgevoed mensch moet zijn zucht tot tegenspreken in een gezelschap kunnen onderdrukken, als hij bemerkt, dat hij daardoor stoornis of onaange naamheid veroorzaakt. Zwijgen is dan dikwijls het beste antwoord-. Als men echter meent, kalm een woord tegen te kunnen zeggen, doe men het in vriende- lijken en zakelijken vorm. Zeer dikwijls heeft een weinig humor beter uitwer king dan alle redeneeringen en brengt het den toehoorder gemakkelijker op uwe zijde dan ellenlange bewijsvoerin- gen. Wie echter zijn zucht tot tegenspraak nooit en nergens bedwingen kan, en ieder ander inzicht als een belcediging opvat van zijn eigen weten en kunnen, hij moet zich gewennen aan een boycot, die iedere doordrijvende betweter na verloop van tijd zal ondervinden. Hij voor zich mag dan in zijn binnenste koning kraaien, dat hij alles toch het beste weet. lijk in een diep zwijgen en in yerkropte De dagvorstinne is weer atatig, majestueus in verblindend schitterende pracht van robijn bepareld, purper doorstrookt goud ter westerkirarae weggetreden. Nog blijft de lange sleep van zacht glimmend brocaat welks uiteinde omzoomd"ia met schoone, vol- bloeiende rozen. Het stil ter ruste gaan der natuur doet den vermoeiden, voldaner. wandelaar huiswaarts keereri. Groote swerraen kraaien vliegen hooj door de lucht naar hun nachtverblijf in de groote bosschen aan de oevers van de Maas. In de verte klept helder klinkend hedeklokje. Daar ginder onder de donkere, eike booraon komt een boer gevolgd van zijn knecht en paard. Ik heb hem vroeger al eens ontmoet. Een »moj weer gewist vandaag"' doet 't gesprek al dadelijk vlotten. Spoedig wordt het al zoo intiem, dat ik hem om een pijp tabak vraag. -Ik heb niks be; me, mer dór is mien huus, dó kunde wel èfkes ansto- ken." Een groot, plomp', oul gebouw, in de leng'te' van den weg, een eindje ervan af, echter zoo dicht bij, dat de zware eiken op den weg hun takken nog vertrouwelijk als oude- kennissen, öp V'strooien dak laten rusten. De muur mot sléchts één raampje'en verder twee gaten, ia zoo laag dat men gemakkelijk met de hand bij de paar pannen kan reiken, dtó slechts vijf óf zes rijen boven 1 elkaar liggen; anders allemaal strooi tot aan den bóuwvalligen schoorsteen toe. 't Is bijna geheel met mos begroeid en op de ongely ke nok staan zelfs een paar wilde planten. In don voorgevel een klein raampje, de lage deur, twee grootere ramen en nog een zoldervens tertje waarnaast een kooitje van een sigaren kistje met tjilpende rausschen. Hij ziet uit op een groententuin, door een beukenheg oraperkt. Voor, aan 't poortje in de haag een bloeiend, geurend seringenboom pje. Achter in een hoek 'n vlierboom. Langs 't pad bonte bloemen, wilde rozenstruiken. Vanaf dat tuintje, breed rondom het huis tot achter de schuur, die een tien passen achter 't huis ligt, een boomgaard, rijk bekleurd met allerlei vruchtentint. In een hoek, achter, aan den kant van het open veld, tegen de alles omheinende doornenheg geleund een klein gescheurd, bakovenhuisje. Vlak bij de schuur, met twee groote deuren en een paardenstal, is een poel, de kant half met wisschen begroeid, rondom hoog opschie tende, ruischende canada's. Spartelend ploete ren een paar eendjes in 't water. Druk waggelen ze kwakkend naar stal als een negental koeien, door een jongen op bloo- te voeten uit de weide huiswaarts gedreven, daar komen drinken/ -Dat is mien« aBlo soon", «'t Ia een ftirike jongen; hij zal je gauw voor knecht kunnen dienen." O. wat een rumoerige drukte op 't erf. IIoc aangenaam dat alles aan te zien .en don knecht vertrouwelyk met zijn beestje te hooren praten, terwijl hij het afiuigl: Hm nou -Witte"' stöt stil. Blief nou van den bocht aaf, ik zal ow dalek wol lekker haver géve.... Hald oewe kop noa de högt".... Terwijl do koeien drinken, helpt de herder even zijn zusje de vlug spoelende biggen uit don boom gaard drijven. «Hendrik jaagt ow koewe bej 't pèrd weg, dalek kriege ze 'n pats". Ze zitten dor ok al an de knollen" schreeuwt de meid die hooi uit de schuur naar den stal draagt. Bij 't naderen van hun meester loopen do boesten 'in wilde sprongen naar binnen, de meid bijna omver. Uit eigen beweging ieder op zijn plaats, van het ouJsto tot 't jongste, den kop tusschen twee palen. Van don meststal leidt oon trapje naar een steenen vloer, waarin do voederbakken zijn gemetseld. «Komt er éfkes in, menheer, ge zult toch wel gennen host hebben, 't wurd tóch nie érg duster s'óvends", zegt- de boer, een deur openend. We gaan een groote keuken, met ongelijken vloer van hóbbelgie baksteenen, binnen. Links een pomp, potjes, pannetjes en ketels. Tégen den muur een rek met borden, groote, ronde, looden lepels en vorken. Daar komt de vrouw uit do kolder, die voor 't avondeten aan 't zorgen is. Een beider lichtend vuur ouder de groote schouw, waarboven aan ecu ketting oen pot snet' kar nemelk hangt te dampen, doet de avondsche mering uit 't groot, kaal vertrek verdwijnen. Hier en daar, ongeregeld, zware, lompe, stevige stoelen, een ronde tafel waarop reeds borden en een kom salade staat, voor het raam; rechts een oude kast, waarboven blinkende tinnen en koperen schotels. Naast den haard eén turfbak waarop ccn kat zit to soezen er boven, opeen vooruitspringende lijst bontbeschilderde bordjes, waarop oen zwart berookte schilderij van een heilige dreigt neer te vallen. Naar de schouw, verlokkelijk schoono worsten, eon paar series hammen on zijdon spek. In 't midden van de zoldering oen kooi tje, waarin een heivink neuriet. "Hanneke godde gej op de opkamer den tabak is vur menheer haaien" zegt de boer, naar een deur met twee trapjes boven den kelder wijzend, tot zijn dochtertje, terwijl hij mij een stoel aanbied. En zich .tot een dikzak wendend van een jaar of drie, die op den drempel met een keeshond speelt "Tinusko komde gej is raoj den ocme'n.liéndjo géve". Verlegen geeft het mij 't linkerhandje en maakt zich' zoo vlug hem zijn kromme -beentjes kunnen dragen en zijn houten klompjes net. toelaten, uit de voeten. Ik stop mijn pijpje met slechte tabak. »J)at is een mooie tabaksdoos, heb je die zelf gemaakt?" "Niee da's wérk van don knechten mienen jong, kom hier mór is in de groo'e kamer kieken, dor hedde nog mieër" zegt bij. de lamp van de kast nemend om haar aan steken. Ze is nogal groot, de "groóte" kamer. Rood blauw geplaveid, achter in een bed in den muur met bonte gordijnen. Een vierkante tafel in 't midden, er om heen, ordelijk zes stoelen van 't zelfde model, maar nieuw blinkend. Een leuningstoel dicht bij 't bed naast een groote, ouderwetsche hard tikkende klok. Tegenover de tafel een latafel, zwaarbevracht met glaasjes, karaffen, een paar gebrekkige luxe-artikeltjes. Daarboven een spiegel, aan eiken kant een schilderij, een van Mat ia en een van Antonius, alles gelijst met lijsten van 't zelfde maaksel als 't tabakskistje: sigaren- kistplankjes van allerlei lengte en breedte op de randen in drie hoekjes uitgekeifd.'Op de hooge kast, tusschen twee heiligenbeeldjes, een crucifix van 't zelfde soort kunstwerk omringd door kopjes en kommetjes met roodo en gouden strepen, geflonteerd door twee takken papieren bloemen van allerlei kleur en vorm, die bijna tot de witgepleisterde zoldering reiken. "Ziedde, dat doen ze 's win ters '8 óvends en 's Zondags tusscheobeje ok nog wel is,"

Peel en Maas | 1904 | | pagina 1