Hoffelijkheid,
Hef gouden Bidsnoer.
DE PEELINDUSTRIL
ZATERDAG 20 MEI 1893
VEERTIENDE JAARGANG.
No. 21.
Abonnementsprijs per kwartaal.
voor Venray
franco per post
voor het buitenland
afzonderlijke nummers
Uitgever:
L, A. SASSEN.
Deze Courant verschijnt iederen
Prijs der Advertentiën:
van 1—D regels 30 o.
elke regel meer G c.
groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
Advertentiën, 3mial geplaatst, worden 2maai berekend.
Zaterda"
dvertentien of Ingezonden
Stukken gelieve men Vrijdag
vóór 2 uur 's-middags te be
zorgen aan bet Bureau »Peel en
Maas te \enray.
Met den hoed in de hand.
Kómt men cloor 't gansche land.
Ziedaar een oud rijmpje, dal de ei
genschap bezit, dat men er in zekeren
•/in van kan maken wat men wil, en dat
deze schaduwzijde heelt, dat men bij
een al te letterlijke opvatting in een
uiterste dreigt te vervallen, dat zeker
niet minder is af l,o keuren dan onbe
leefdheid.
Toch ligt er zeer veel goeds en waars
in dit rijmpje, dat zich als 't ware
een zeker burgerrecht heeft verworven,
on d vu; zoo menig vader of moeder
aan het kind dat de wereld ingaat
als eeii gulden fes wordt meêgegeven
op- do;-levensreis.
Goede vormen zijn. aangenaam on
daargelaten nu af "<*n. go/on^boid«
qogpunt misschien niet beter en ver
standiger was, om een meer geschikt
eerbetoon te bedenken dan het gedurig
atnemcn van den hoed en 't herhaalde
lijk blootstellen van het hoofd, nu eens
aan de brandende zonnestralen en dan
eens weer aan een regenbui of kouden
wind. vindt iemand die een gepast
gebruik weet te maken van de gebrui
kelijke beleefdheidsvormen, gewoonlijk
een goed onthaal.
Een gepast gebruik, want niet zei
don meent men in dat opzicht niet te
Feuilleton.
Oorspronkelijke jNTovelle.
1.
I.
Eene onaangename ontmoeting
Ongeveer twintig jaar zal bet geleden zyn,
dat ik de Kerstdagen, ver van de ouderlijke
woning, bij eene oude tante, die zomer en
w inter op liet land wuondo, doorbracht. Eon
niet zeer benijdenswaardig genoegenhoor ik
den lezer mij toeroepen-, doch ik baast, mij
zijne vergissing ondor het oog te brengen. De
.bedoelde oude tante was, baar lcoftijd in aan
merking genomen, con zeer aardig oudje, mot
aangename manieren, zeer gezellig en buiten
gewoon spraakzaam on droeg mij. zoowel om
mijne rondborstigheid alsook om zekere fami
lie gelijkenis, een bijna ieederc genegenheid
toe. Dit alles, ik beken bet is nog niet vol
doende om een jongmcnsch te amuzceren en
hem het verblijf op het land des winters ge
noeglijk te maken maar er kwam meer bij.
Te mijner eer gaf zij menige »soireè", waarop
liuden, meestal van aanzienlijken stand, uit
den onttrek werden gouoodigd. Ik maakte
ii:iuui£-lijkornet doze allen kennis en het gevolg
was, 'daCik hodenavoud luer en morgenavond
da.fr wérd verzocht on mij dikwijls bij uitstek
vermaakte. Zoodoende kwam liet dan ook,
dut loeu zij mij drie dagen (do eorsto Kerstdag
viel op Maandag in, ik had dus met don voor
afgaande» Zondag drie rustdagen) haar zeer
beg1' dijke gastvrijheid had geschonken, ik
door verschillende uituoodigingen als liet ware
werd verleid om mijn verblijf ten harent nog
.eerige d^jron uit te strekken-, en hoe ik al
ver te kunnen gaan, en daarmede
maakt men een zot, een bespottelijke
figuur.
De mensch moet eigenwaarde bezit
ten, en die eigenwaarde moet het kom
pas zijn, waarnaar hij zijn gedragingen
tegenover zijn mederaenschen moet
richten. Hoe meer men tracht natuur
lijk en waar te zijn, boe grooter waarde
elke handeling verkrijgt en dit in 't
bijzonder wanneer die anderen geldt.
In sommige oogen zijn vormen iets
overtolligs en geheel nutteloos; 't kan
wel zonderal die complimenten, meent
men, en toch is niets minder waar
dan dat, want zij zijn 't kruid der
samenleving.
't Is waar men kan den maaltijd
ook zoo gebruiken uit do polten of
pannen, waarin de spijzen bereid zijn,
desnoods met de vingers, zonder lepel
of vork. maar niemand zal 't ontken
nen dat 't toch aangenamer is, en dat
alles er toch veel oogelijker en sma
kelijker uitziet, wanneer een helder
laken op de tafel is uitgespreid en de
spijzen worden netjes opgedischt, dan
dat 't er zoo maar in den wilde heen-
'gaa-t.
Zoo is 't met goede vormer, eveneens.
Maar wat is in deze nu do goede weg?
"Wel 't antwoord ligt gereed; de beste
weg is ook hier de middenweg.
Er zijn menschen wier hoffelijkheid
als 't ware met zekere weerzin vervult,
omdat men er zoo door heen ziet, dat 't
niet oprecht kan gemeend zijn; 't is al
te mooi, hun beleefdheidsbetuigingen
zijn al te onderdanig, te kruiperig.
Dat is niet goed, zoo mag de eene
mensch zich niet gedragen tegenover
den andere.
mocht roepen
«Nu blyft bet vast bepaald, hedenavond
moet ik vertrekken 1" haar overredingskracht,
vereenigd met die der huren, bond inij geheel
en al en het werd oudejaars-morgen, toen ik
het vaste voornemen maakte om dien avond
zeker te vertrekken.
»Nu, als je dan in 't geheel niet meer te
houden bont," bad zij mij gezegd. -vertrek
dan in 's bemols naam! Ik moet ook zelve
zeggen, hoe gaarne ik u nog wat bij mij zag.
dat het beter is, nu gij mij de Kerstdagen
hebt geschonken en nog iets toe, den oude-
jaars-avond eens te buis door te brengen;"
on alzoo vertrok ik, op iedere wang hartelijk
door mijne goodo tante gekust, zelfs zoo har
telijk. dat ik genoodzaakt was (ik zorgde wel
dat zij het niet, zagdo sporen van haar kus
sen, liet zij met oorlof gezegd, van mijne
wangen to wisschon
Er was den laatste» nacht zeer veel sneeuw
gevallen cn alles zag er recht winterachtig uit;
daarbij blies do wind uit liet noordoosten en
deed mij huiveren tot in merg en been. Ik
stapte echter welgemoed de deur uit, in mijne
rechterhand mijn rotting, in mijne linker mijn
reistasch. I)o lacht was zeer bewolkt, maat
niet genoeg om toch der maan een blik op het
prachtig landschap to gunnen, waarvan zy
dan ook by tijd en wijlen gebruik maakte. Ik
had een halfuur te loopen langs een smal voet
pad, alvorens ik den grooten weg kon beroi-
•ken, waar op dat uur de diligence zou pas-
sneren, die mij onder hare reizigers moest
opnemen, om mij, na een rit van twee uur,
aan den spoortrein te brengen, waarmede ik
naar Amsterdam hoopte terug te keeren. Het
was thans halfzes in den avond en ik maakte
mijne berekening, dat ik zoowat om elf uur te
huis kon zijn, dus juist nog vroeg genoeg om
mijne familie in het oude jaar aan te treffen
en met baar het nieuwe in te treden.
Elk mensch heeft zijn eigenwaarde,
de lager geplaatste volstrekt nietminder
dan de hooger geplaatste in de maat
schappij, en die eigenwaarde verbiedt
hem een slafelijke onderdanigheid aan
den dag te leggen.
Anderen weer meenen, dat het beta
melijk is zich steeds te voegen naar de
meening van menschen, fiie boven hen
geplaatst zijn of die tot hun welvaart
kunnen bijdragen, 't zij door clandisie,
aanbeveling en als anderszins, en zijn
or gaarne toebereid om alles mooi en
goed te vinden, zelf te prijzen als hun
belang 't meebrengt.
Ook dat is af te keuren
De maatschappij is geen militaire
troop, waar allen zwijgen als de bevel
hebber spreekt; zij is een keten van
vrije mannen, waaruit geen schakel kan
worden gemist, en waarin dan ook
iedere schakel zijn eigenaardige plaats
inneemt en zijn waarde-en beteekepis
heeft. Elk lid der maatschappelijke sa
menleven heeft een on vervreemhaar
recht op een eigen oordeel, een eigen
meenïng, waarvoor hij bescheiden, wel
willend, doch beslist ni-uitkomen,
Alb Jv -uun>ttvrtxlighl:li<»! flus
En vleierij past daar al heel weinig,
want vleierij is, op den keper beschouwd
niets-^nders dan logen en dat nog niet
eens'uit bestwil, noen, éénvoudig (uit
berekening, uit eigenbelang.
Maar er is nog oen categorie van
menschen, die meenen dat dehrutalen
de helft, of misschien wel het grootste
deel van de wereld bezitten, en kort en
goed zich niet ophouden met al de kun
sten.
Zij zijn gemakkelijk te herkennen.
Waar zij komen, vragen zo niet, neen
Het gaan op de sneeuw viel my zeer moeilijk
daar zij meer dan een voet dik lag en bijna
niet was platgetreden, omdat die weg, voor
namelijk in dit jaargetijde, al zeer weinig
wordt beloopen. Het dragen van mijn reis
tasch werd mij op den duur zeer lastig, en
zelfs mijn rotting werd mij hinderlijk; daarbij
was bet fa'J aan den oenen kant met wilgen
hout begroeid, waarvan de besneeuwde tak
ken mij nü-Tai dMi-'gevoelige tikken toedien
den, cn aan dén andéreu maakte een breede
sloot het gnnn zeer gevaarlijk.' Niettegen
staande den feilen noordoostenwind, welke
mij onophoudelijk in het aangezicht waaide en
mij als het ware do ooien van liet hoofd sneed,
gevoelde ik mij of ik eon goede portie vlier of
lindebloosem had gebruikt, en ik dampte als
een postpaard. In die oogenbiikken begon ik
eane slechte verwachting te krygen van mijne
aangevangen en toekomstige reis, en het lag
mij bij, dat mij een of ander ongeval moest
overkomen; liad iemand mij echter gevraagd,
van welken aard, ik had hem het antwoord
schuldig moeten blijven. Natuurlijk was er
door de vele sneeuw, welke, zooals ik zeide,
het gaan zeer moeilijk maakte, niet zoo spoe
dig afkomen aan het pad, dan wanneer hot
zomer ware geweest, maar ik weerde mij zoo
goed ik kon. en op mijn horloge ziende, toen
ik eindolyk den grooten weg betrad, bemeikte
ik dat het bij zessen was, juist do tijd, dat do
diligence moest passeoren.
Intusschen vervolgde ik mijn weg, in do
zekere verwachting, dat het genoemde rijtuig
mij wel zon inhalen, daar ik het stilstaan in
do koudo niet zeer verkieslijk vond, on het
gaan my hier veel gemakkelijker viel. dan op
het pad omdat er dezen koers uit, overdag
veel werd gereden en ook voetgangers zich
dien morgen naar do naastbijzijnde stad be
gaven, waar bet markt was geweest. Doch
hoe vel leven er. beweging d.e weg des mor
ze eischen, want ze hebben er immers
recht op. Ja wel, dat is ook zoo, recht
hebben ze er veelal op, maar als ieder
slechts vraagt naar zijn recht en niet in
de eerste plaats naar zijn plicht, dan
wordt 't er ook al niet beter op in de
samenleving, want waarlijk tegenover
het recht van den een, staat weereen
recht van den ander, en dan gaat 't
vaak hard om har d en leer om leer.
Komt gij met hen in aanraking,
waarom zouden ze u met welwillendheid
of voorkomendheid bejegenen, zij zijn
immers niet minder dan gij?
Alsof de meeste in voorkomendheid
en goede gezindheid, in hulpvaardig
heid en vriendelijkheid, in één woord in
hoffelijkheid, de minste zou zijn?
Dwaas vooroordeel, inderdaad!
Zijt ge een andere meening toege
daan op staatskundig, opgodsdienstig of
op welk gebied ook, dan zij en mocht ge
met hen willen redetwisten over uw
beider standpunt, waag er u maar niet
aan, want u nederlaag is bij voorbaat
verzekerd, en wordt ge niet uitgemaakt
voor een gek, een bedrieger of iets der
gelijks, of lacht of fluit men u niet in
«ivL-kt .nrt Aan. b"jqit~ifro c-r fltned yJ"
Ze hebben immers de wijsheid m.
pacht, en de waarheid voor zich alleen..^
Dat een ander er ook een gczon.c£
oordeel en een eerlijke overtuiging op
na zou kunnen houden, och kom, 'lis
al te gek.
Doet ge iets mot de beste bedoeling,
zij zijn er om er een valsch licht op te
werpen, en uw handeling toe te schrij
ven aan zelfzucht of bekrompenheid.
Zij weten 't, zij alleen, laat 't maar
aan hen over, dan zult ge eens zien hoe
wijs en goed zij 't alles doen.
gens ook mocht zijn, thans was hi.j zoo
doodsch en verlaten, dat de eenzaamheid een
pijnlijken indruk op mij maakte. Of ik achter
omzag of voor my uitkeek, ik ontdekte geen
levend wezen, dat zicli bewoog; ik was alleen,
geheel alleen. Ik had ir.yn stok door do ooren
van mijn reistasch gestoken en hem, met
mijne rechterhand omvallende, over mijn
schouder gelegd; en dus liep ik met snellen
trod vooiuit. Al treuriger werd mijn gemoed
door het volkomen gemis aan gezelschap en
het scheen mij in die oogenbiikken loe, als
ware ik reeds drie maanden van huis geweest,
en als eene zaligheid slelde ik mijiio huisge-
nooten voor oogen, gezeien bij den warmen
haard, beschenen door bet heldere lamplicht
cn opgevrolijkt door een genoeglyken kout.
Wat had ik niet in die stonden willen geven,
zoo ik to huis ware geweest! Het was of een
heimwee mij bevangen had en de weg tusschen
de ouderlijke woning en mij zich verlengd
had. Zwaarmoediger werd ik vuil oogeublik
tot oogenbiilc.
Aan mijne linkerhand strekte zich zes uur
in den omtrek de hoorlyklioid van Jonkiieor
Zei Ik er van Doeblenburg uit. Hoe prachtig
ook des zomers, thans scheen het eon woestenij,
een tooneel uit Nova-Zcmbla sneeuw,
sneeuw, overal sneeuw Na nog een kwitr-
lieruurs geloopen te hebben, altijd hot bedoel
de woud aan mijne linkerhand, naderde ik
eindelijk ter rechterzyde het lustslot van ge
noemden adellijken heer. Ik was in gepeinzen
verdiept blijven slaan, en nam het gebouw op
mijn gemak in ©ogenschouw en al had ik
niet geweten, dat nan die grijze muren van hel
slot treurige herinneringen waren verbonden,
het naargeostige gebouw, met zijn hoog opge
trokken zijtorens, had buitendien toch oen
droefgeestigen indruk op mij gemaakt. Wat
mij eigenlijk noodzaakte te blijven staan, be
grijp ik nog niet, want ik was die plaats iu
Ook zoo moet 't echter niet zijn tus
schen de menschen onderling.
Zoolang er menschen zijn, zal er wel
verschil van opvatting blijven bestaan,
maar dit is zeker, hoe meer elk zich
beijvert, elk zonder uitzondering, om
hoffelijk en welwillend te zijn tegenover
zijn eventnonseh, onverschillig of hij is
werkgever of arbeider, winkelier of
klant, of hij is hoog of laag geplaatst,
of hij met iemand in 't zelfde schuitje
vaart, dan wel zijn tegenstander is, hoe-
beter elk vraagpunt kan worden op
gelost naar den oisch cn in den geest
des tijds. Zoo min slaafscheonderdanig
heid, kruiperij of vleierij past in de
samenleving als aanmatiging.
VI.
De werklieden, die uit den vreemde
naar het veen gaan, wonen in keeten.
I)e keeten zijn voor 't grootste gedeelte
in steen opgetrokken met een raam en
een grooten schoorsteen. Rondom zijn
de lu'itsen ,of jsIaaDplaaisen. In hei mul -
uen slaat do nomen tal el met vaste ban
ken. De werklieden ontvangen stroo en
dekens van de Maatschappij.
•ADe algemeene pot wordt door een
tier werklieden gekookt. JBij anderen
bakt ieder zijn eigen kook. Brood, vetv
spek, koffie is 't verdere voedsel.
Men zou kunnen denken, dat de men
schen bij 'l zware werk. hot sobere maal
en het ongezellige kecticveu niet prettig
gestemd zouden zijn. Toch hoort men
af en toe een gezang uit do keeten klin
ken, dat meer pleit voor 't goede humeur
den zomer en ook wel des winters zeker wel
honderd maal voorbijgegaan^ Ik roóen, dat
ik vergelijkingen maakte tusschen don rijk
dom en de armoede bet gebrek van den.
een en den overvloed van den ander! Ook
geloof ik niet, dat ik mijn verblijf aldaar zeer
lang zou hebbcD uitgestrekt, indien de wind
mij even hinderlijk als vroeger ware geweest
maar door een kromming van don weg had ik
dien juist in den rug gekregen en zyne kracht
scheen ook een weinig te minderen, waardoor
de lucht zich in een fijne jnchtsneeuw ging
ontlasten, wat mijne wandeling alweder niet
veraangeuaamdo. Nogmaals bad ik links eu
rechts gekeken, altijd nog voor de genoemde
plaats stilstaande met mijn rug naar het boseh
of ik mij dan nu gebed alleen op den weg
bevond, en het antwoord, walde Eenzaamheid
mij gaf, was bevestigend.
Juist wilde ik mij omkeeren om mijne wan
deling verder voort te zetten, toen mij nis
een electric ke schok een huivering door het
lichaam voer, terwijl ik eene hand op mijn
schouder voelde leggen, waarbij ik op schor
ren toon de woorden hoordeWat sta ja
'nier naar •Doeblenburg" te kyken? moetje
van de freule geld hebben, of bad je andere
rechten op haar te doen gelden?"
Geheel onthutst door dien on verwachten
aanval, was ik op zijde gesprongen, en greep
instinctmatig mijn stok bij het ondereinde,
inet het voornomen den bovenop bevestigden
knop ais wapen voor mijno verdediging te ge
bruiken, terwijl ik mijn reistasch op 3on
bestieeuwdou weg liet vallen, om zoo noodig
do bandon ruim te hebben.
TTorrft verrotgi.