Weekblad im YEIMY,
ea
ELIGIUS de Organist.
Prins Bismarck
ZATERDAG 28 JUNI 1890.
EERDE JAARGANG.
No 20.
Uitgever:
W. VAX DEX MUXCKMOF-Sasscn.
Deze Courant verschijnt iedcren Zaterdag.
Hoe GRADUS G05V3
over de belastingen dacht.
Feuilleton.
wm
Siaml «Ier $laau.
V.M. 3® Dinsdag. L.K. 9e Maandag. N.M. 17® Dinsdag.
Abonnementsprijs per kwartaal.
voor Venray 50 c.
franco per post 65 c.
voor het buitonland 85 c.
afzonderlijke nummers 6 c.
E, K. 25e W'oensdag,
u
S'ftiul «Ier Zon.
5, 10, 16,22, 2S Juni op 3.11; 3,12; 3.11; 3,50; 8.13; v in.; onJer8.il, 8.16, 8.19, 8.22 8.22;
Prijs der Ad venen tien:
y.m 15 regels 30 e.
elke regel meer c.
groote letters en yignetten naar pioi.tsruimlr.
AJveilentién. üntanl geplaatst, nnrden 2mnal berekend.
dvertentiën of Ingezonden
Stukken gelieve men Vrijdag
"vóór 2 uur 's-middags te be
zorgen aan het Bureau «Peel en
Maas" te Venray.
(Naverteld.) 1.
Ik ben ontvanger van 's Rijks be
lastingen ie A., althans ik verbeeld
liet me; vier gemeenten staan onder
mijn beheer. In eene dier gemeenten
hield ik onlangs mijn eersten zitdag,
en wel, bij gebrek aan eer. meer ge
schikt lokaal, ten huize van den hoer
B., die er sinds de nieuwe drankwet
met verbazend succes Vergunning"
op na houdt.
Ter bereiking van het ontvangst of
laat ik beter zeggen het klaagkamer-
tje, moest ik eerst de heibergskamer
door. Bij mijne aankomst, 't was nog
geen negen uur, was de kroeg reeds
flink bezet. Er heerschte blijkbaar
eene vroolijko stemming; men praatte,
snapte, lachte en rookte om het hardst.
En allen maakten gretig gebruik van
het verlof, hun door het uitbangbordje
gegeven. Men borrelde er reeds dap
per op los. Natuurlijk meende ik
daarin een toeken van welvaart te
zien; maar hemel! hoe deerlijk zag
ik mij hierin bedrogen. Mijn verschij
nen maakte dan ook al duidelijk op
de luidjes een onaangenamen indruk;
nauwelijks toch had men mij bemerkt,
of al de pret hield op. Er ontstond
een algemeen geritsel. Als bij too-
verslag kwamen er op eens uit vest-,
broek», borst- en rokzakken alle mo
gelijke briefjes voor den dagalles
geel, gehavend en wel. Briefjes van
Alles was hem thans opgehelderd de voort
durende afwezigheid van Gustaaf, de schande
lijke verwaai loozing van zijn oom, zijn wel
doener: zie daar dus de oplossing van liet
raadsel. -Drie maanden, sprak Eligius bij
zich zeiven, in eene hevige gemoedsbeweging
huiswaarts koerende, drie maanden! het is
wel zoolang geleden, dat ik niet hedaafd met
hem heb kunnen spreken. De weinige keeren,
dat ik hem sedert gezien heb, heb ik ter nm^
wernood twee woorden uit hein knijpen krij
gendit was de oorzaak van zijne zichtbare
afgetrokkenheid,'.... Wie zou zulks ooit ver
moed hebben! Do rampzaligeWat moet ik
doen? Hoe zal ik hem van dat hei|looze voor
nemen afbrengen? Q mijn God I mijn God!
ik ben radeloos!.... Geen mensch ter wereld
bezit eenig vermogen op hen).... ik kan geen
middel uitdenken, dat hem zou kunnen bewe
gen, om zijn plan te laten varen J Laaghartige
gchynyrienden omringen hom.,., hij is verlo
ren! reddeloos verloren!.... welk eep gezel-r
schap!.... welke gewoonten.... Zou er d.ui
geen middel bestaan, om hem van dien dwazen
stap terug te houden?.... Ik zal alles beproe
ven... maar de tijd is z,00 kort! .Misschien....
wie weet; de bediende zegt, dat het stuk wel
haast opgevoerd zal worden.... IIij zelf zou ou
grondbelasting, briefjes van 't perso
neel, van 't patent en, voor de
zekerheid of men liet ware wel voor
had (sommigen toch waren niet «ge
leerd zag men hier en Haar assu
rantiebriefjes, ja zelfs dagvaardingen
voor het kantongerecht.
En toen? Ja toen ging het opeen
klagenmaar hemelwelk een
klagen! In een oogenblik werd ik
door een waren stortvloed van klach
ten overweldigd, 't Was een woeste
aanval op mijn nieuw ontvangerlijk
trommelvlies. Ik duizel er nog van,
want schrale oost winden en rottende
aardappelen, te veel nattigheid en te
veel droogte, achteruitgang van affaires
en al te grooto concurrentie, duurte
van levensmiddelen, doodgegane koei
en, paarden en varkens enz. enz. suisden
eu bruischtcn mij van alle kanten om
de 00ren.
Bij deze gelegenheid meende ik
waarachtig, dat mij hooren en zien
verging, 't Ergste natuurlijk had men
het tegen die drukkende en onuit
staanbare belastingen, en of ik de
luidjes al wilde verzekeren, dat ik
er volstrekt niets aan doen kon, en
ik li uil geborrcl met al dat geklaag
al heel slecht wist te rijmen, alleen,
ik werd overschreeuwd en kwam niet
aan het woord.
Op het punt dan ook, om naar
mijn zitkamertje de vlucht te nemen,
daagde er onverwachts hulp op. Uit
een hoekje aan den haard ging er
op eens een schaterlach op, die allen
deed verstommen.
Daar zat gedoken in een hoekje
een oud manneke, «Gradus" noemde
men hem in de wandeling. Hij alleen
maakte van de welwillende «vergun
ning" der regeeiing geen gebruik;
op zijn stoksken leunend, zat hij
daar nog altijd lachend, niet zijn
sclialksche oogon de klagende ineni<»-
de planken verschijnen!.... die rampzalige'
die rampzalige! Ik kan het ternauwernood go
looven!.... Ja! ik zal hem aan de deur van
dat huis afwachtenik zal hem onbewimpeld
toespreken en hem alles zeggen, wat God mij
zal ingeven.... Mocht hij by zijn voornemen
blijven volharden en mijne raadgevingen in
den wind staan, welnu! dan zal ik mij ten
minste niets to verwijten hebben.... ik heb
dan mijn plicht van bloedverwant..., van
Christen veivuld!
X\.
Daar Gustaaf, als naar gewoonte, niet op
zijne kanier was, liep Eligius den trap op naar
het ziekevertrek zijns ooms. Op zijne vraag,
of do bankior alleen uas, bekwam bij een be
vestigend antwooid. Ilij wist met zekerheid
van Dasson, dat zijn oom, vyiens verstoordheid
op Gustaaf ten top gestegen was, vast besloten
had hom tot zijn eenigcu en algemeeupu erfge?
Uaaip te maken en daarom schroonule hij, met
recht vreczende, dat zoodra hij zich met zijn
oom alleen zou bevinden, deze die gelegenheid
zou te baat nemen, orn hem zijn voornemen
kenbaar te maken, de kamer binnen te treden.
Terwijl bij in den gang heen en weder wan
delde, besluiteloos of hij binnen zon gaan of
niet, kwam DassonDe/.c, wien het niet aan
ledigen tijd ontbrak, had zjch geheel aan Eli
gius en zijne familie toegewijd. Zoodra hij
datgene verricht had, hetwelk bij ujt gewoon
te, zijne plichten bleef noemen en dat uit een
bezoek in het Hotel-Dien, bet aanteokenen
van zijne opmerkingen en het bijwonen van
ecnige cursus bestond, werd bet overige van
zijn dag verdeeld tussehen Eligius, mejuffrouw
tc aan te staren.
Het manneke scheen me blijkbaar
van eene andere opinie. Op mijn vraag
echter wie hij was, gaven mij een
paar lange slungels, ilimr een veel-
betcokend vingerwijzen naar dc eigen
ongemeubelde bovenkamers, te ken
nen, dat do man niet wel bij het
hoofd was. Gradus oom echter had
zulks bemerkt; hij richtte zich op,
kwam naar ons toe, en zei de doodbe
daard: Wat ik oe te zeggen heb Ontvèn
ger, Gradus Oom is gek meinen ze,
men* doar lit mei niks {au gelegen,
eu ik wer der ook me narrig um, want
op mien beurt haald ik ze aÜeinoal vcur
de gek. We hoeven dan mekaar niks
te vervictcn. Mcr r 't guet zoo in de
waercld, zie hebben de mees e stemmen
en doarom zie ik allenhig gek.
Deze opmerking kon mij zoo weinig
overtuigen dat Gradus Oom gek was
dat ik besloot eens nader mot hem
kennis te maken. Ik vroe-^hem daar
om: Wel, Gradus Oom, h' /idenkt gij
dan wol over de bela^.: g f ou dam
mijn verzoek door de omstanders werd
ondersteund (al was het ook alleen
om Gradus Oom eens te «loaten pré
ken,") gaf hij aan de uituoodiging
gevolg, en sprak:
Allo dan,gekken en kiender zeggen duk
de woarhijt" zei grót-vader allied,
't kos nou ook wel is woar zienluslert
dan hoe ik er over denk.
Zwoar zien ze, en ik zeg oe ron-
dut, nou ik op raiencn alden dag
veur 't werk allennig zit, want mie-
nen aaldste is in de stad ge trouwt
ou hélt er eencn eigen schoenwinkel
op noa, mot ik 't goed óverleggen
um de deuton bie ên te kriegen. Eu
de schoenmèkerie wurd er ook al nie
béter op. Lést laas ik in de krant, dat
er in Amerika èu ding was ütgevou-
den, dan strcupon ze eencn os aaf,
dat steken ze ergens in en dan kuint
Castolnmi en den ouden hoor Dup'vjesn.
Wat doet gij hier in don gang* vroeg hij
half fluisterende aan Eligius. Men «ou zeggen,
dat gij op de wacht staat. Is er soms een
priester hij hem.
Nog niet, antwoordde Eligius, de Hemel ga
ve, dat wij met de gewichtige aangelegenheid
reeds zoover gevorderd waren!..,, arme oom.
Het zal wel lukken, het zal wel lukken,
hernam Dasson. Ik vorder laugzaam maar
zeker inet hem en mijne zwakke pogingen, ge
voegd bij uwe welsprekende redeneeringen
kortom, ik voed gegronde hoop.... Zie, ging
hij voort, oen boek uit don zak halende, dit is
mijn trouwe bondgenoot.
Wat is dat voor een book
Het Leven der Heiligen, mijn waardo,
waaruit ik hem iederen dag een hoofdstuk
voorlees. Ilij schijnt er. als ik mij niet be
drieg, behagen in te vindon ofschoon hij er
niet voor uitkomt; npiar ik wordt het gewaar,
wanneer ik het boek vergeet: dan is hij wre
velig en dit niet aan mij durvende doen blijken,
koelt bij zijn gemoed door op do dienstboden
te brommen.
r Ach! mijn vriend, hoe veel dank bon ik
u toch verschuldigdInderdaad, gij bewijst
hem veel meer diensten dan ik.
Als gy dit in den letterlijken zin op
noemt, licbt gij volkomen gelijk doch het is
hier een geheel ander geval: gij bewijst zo
hem door mijne lusscUenkomst. Wit ont
breekt mijn arme vriend? is het de wil
voorzeker, neen; het is dc tijd en dien tijd,
hoe besteedt gij dien?.... Ach? Castelnau,
nimmer, nimmer zal ik u in deugd evenaren;
benijd mij dus niet hot weinigo goeds, dat ik
cl* au den anderen kant zoo wat 25
paar beste, dobbel gosooldc kalfsleren
schoen ut.
Nou doar kan ik nie tegen werken,
merr gel ie k ik zei tot nog toe hebik't
wel kunnen schipperen. Merr as dat
zoo mot goan, mót ik er onder. Ik zeg
oe rondul héir Ontvanger, dat ik de
leste joaren slecht kos betalen, want
de gröote luj springen al hod aardi g
mit onze eens um.
Vetil geld wurdt er verknoeid um
hoogere bui ger en leegor boerenkicn-
uer bluffers te maken, die zoo krisle-
lik werren opgevoeid, dat zo geenen
kristenen mins mit reust kunnen 1 oaten
en allorhand schandoal maken. Merr
anders betaal ik mien part heel gêr,
want belastingen motten er zien.
Of mei mie gei dat den toeter 's
naags dur weer en wiend lupt um oe
wakker te maken as oe luis in brand
stet, of as ze bei oe komme stéle.
Denkto dat de Sjaiidcrmen vur nie
mendal bei ellcko rusie zien um zoo
men- vur niks"emits bloauwe scheen of
enneniessesleek te kriegen. En dan dat
nci ding «de tram waai" hebben ze ok
nie vur niks. Belastingen vur de
Kunning en vur de gomcinte motten
der zien en ik betaal ze gér, en al
was 't ok anders, «'f. is kwoad vech
ten tegen enne wiendmculen zei grot-
vader. Doede 't nie dan sturen ze oe
den dubbeltjes kcl en die dingen kos
ten allemaol geld; of ze sturen oe
soldoaten thüs.
Merr nou luusfert is wat Gradus
Ooin zit: Doar is één belasting, tien
maal, joa liondordmoal zwoardur, en
die iel keen kan en moet uniloopen
en niemand klaagt er over en die
is: lui, lekkeren hooverdig. Den tied
goed bestaaid. gift geld, zei den En-
gelschman en de kei haai geliek, merr
wat wurd er legenworig meer verknoeid
Merr ik wer er muj aaf.
verricht
Eiigiu* f'cm ontroering aan.
"Buitendien, ging Dasson voort, hebbon de
oogeublikkcii, welke gij hein schenkt, voor
hem onschatbare waaivlc? gij moeteen* hoo-
rcn, met hoe veel lol' hij van u spreekten
do bevestiging van mijn zeggen, liet. hij er,
zijn mond aan Eligius oor leggende, op volgen,
viudL gij ingij weet wel, wat ik bedoel.
Spreek mij daarvan niet, riep Eligius
inet levendigheid uit; alléén de gedachte daar
aan doet mij huiveren.
Dat gij den anderen niet geheel en al
wilt laten onterven, mijn vriend, kan ik niet
in n misprijzen, maar om u met zoo veel hals
starrigheid te verzetten tegen eene rechtmatige
voideeltng, waarop ik zijdelings bij uw oom
heb aangedrongen, is iets, wat ik mij "hit kan
verklaren en dat mij van harte lood doet!
- Om Godswil, Dassonhond toch den
mond! Omdat m'.ju oom mij meergenegenheid
betoont dan voorheen, omdat- hij tegenwoordig
gaarne heeft, dat ik by hem kom, zou ik van
die gunst gebruik moeten m»kon, om mijn
neef vau de hem beloofde nalatenschap te üe
roovon.
Zet tl toch zoo niet in vuur, sprak Das
son, Eligius hij den arm vasthoudende, daar
deze in het zijvertrek, waar /.ij binnen gegaan
waren, in eene geweldige gemoedsbeweging
op en neder liep; gij maakt van niets gebruik,
gij berooft niemand, mijn vriend. L'w oom is
meester om over zijn vermogen to beschikken,
gelijk het hem goed dunkt gij zijt hem even
na in den bloede als do andere. Over igens zal
uw neef er zulk een goed gebruik, van maken,
dat hut inderdaad te bejam ueécn zou zijn, aD
ontving Zondag op I'Yoidrichsruh eene
deputatie van aanzienlijke ingezetenen
van B rlijn, welke hein efen adres
van hulde met dertigduizend handtee-
keningen voorzien, kwam aanbieden.
Daarvoor dank betuigende, zeido
Bismarck o. a.lk bevind mij onge
veer in denzelfden toestand als prisil
Metternicb, met wicit ik mij voor het
overige evenmin vergelijken als hem
navolgen wil. Deze znide dat hij van
het £toonecl was afgestegen naar het
parterre. Met mij is het thans even
zoo gesteld. Er zijn vele lieden die
mij daarloo het recht niet willen toe
kennen, maar ieder die zich eeno
p'aatskaart voor het parterre koopt,
heeft toch recht om critiek uit te oefe
nen alleen moet hij het op eene
betamelijke manier doen on niet door
Steeds te fluiten. Het blijft een plicht
voor mij, mijne zienswijze te zeggen,
voor v.cEn die deze verlangen te we
ten, in het binnenland zot.wcl als in
liet buitenland. Ik mag niet zwijgen.
Een oud spreekwoord zegt; -Met het
ambt komt het versland." Men wil
dat nu voor mij aldus omkceren: «Met
liet ambt gaat ook het vorstand weg.'*
Ik ben niet van plan te buigen, al
moest ik ook geheel alleen blijven staan,
Voor eer. man als ik, is het plicht, zelfs
op de hoogste plaats is die plicht hem
het meest uitdrukkelijk opgelegd. Een
goed minister bclnort niet to le:t m op
het wenkbrauwfronsen van den vorst
dien hij dient, maar moot hem open
zijne meening zeggen cn heeft dan,
indien «le beslissing in togonovcrgestel-
den zin genomen wordt, het recht te
kiezen of bij buigen of hoengaau wil.
En al bekleed ik nu geen ambt meer,
zoo heb ik toch het recht, dat ioder
burger van den staat bezit om opciil jk
hij niet alles eifde! voegde de doctor er bij
mot eene zekere dnf', welke bij hom iets zeer
ongewoons was.
Dat gaat mij niet aan!.... Luister eens,
gij zult mij genoegen doen, er niet meer van
i.' spreken, anders zal ik. ik ken m'y /.elvon
daaromtrent zoor goed, gedwongen terughou
dend en misschien onaangenaam in het bijzijn
van mijn oom zijn. Ik zal wel is waar ongelijk,
hebben; maar het mij onmogelijk zyn.
datgene voor hem tc blijvenwat ik voorheen
was.
Goedik zal er geen woord ia eer van
tegen u reppen.
Dat is niet voldoende: gij moot mijn
oom van dat plan trachten terug te brengen.
Daartoe wil of kan ik mij niet verbinden.
dewijl het mij voorkomt, dal gij voor het
oogenblik in die zaak geen genoog/aarti door
zicht hebt; later zullen wij zien. Komaan, wij
zullen tc gelijk zijne kamer binnen gaan. A.
propos! gij zijt immers niet verstoord op my,
Eligius?
Eligius glimlachte eu zyu arm onder dien
vau don doctor doorstokende, gingen zij don
zieke een bezoek bi ongeil.,
Wt.
Mejuffrouw Castelnau had de H.H. Sacra
menten dor stervenden ontvangen. IIare drie
dochtorljos, Eligius en Dasson waren do cemgo
getuigen van die indrukwekkondo plechtigheid
geweest,
UW/ rorr.'L (1.