ea omstreken. Herfstmijmeringen. VAK 'T OORLOGSVELD ZATERDAG 22 SEPTEMBER 1888. X EG EX DE .TA A RG A XT; No. Uitgevcjr W. VAN OEN MUNtKlIOF-Sassen. Doze Courant verschijnt iëdeven Zaterdag avond. Liberale praktijken. 2i<l der 39 an bi. N.M. den 6e Donderdag. E.K. 12e Woensdag. V.M. 20e Donderdag. L.K. 2S° Vrijdag. '.*i ami dor /oia. 5, IC, D>. 22, 28 3-pj. op 5.18, 5.20, 5.20, 5.10, 5.50: v m.; onder -0.2 0. G.27. 0.12. 5.50. 5.15 nlm. Abonnementsprijs per kwartaal. voor Vknray franco per post voor het buitenland afzonderlijke nummers 50 65 i So 1 6 Prijs der Advertentiën: van 1—5 regels yO c. elke regel meer c. groote lettors en vignetten naar pinatsruimte. AdvertenDön, Smaal geplaatst., worden 2maai berekend. Die zich voor het vol- gende kwartaal op deze Courant abonneeren. ontvangen dc nog deze maand verschijnende nont- iners GRATIS. •■Gelijk hot gras is ons kortstondig leveD, Gelijk een bloem, die op hot veld verheven, Wel sierlijk pronkt, maar krachtloos is en teêr; Wanneer de wind zich over 't land laat hooren, Dan knakt haar steel, haar schoonheid gaat verloren, Men kent en vindt haar standplaats zelts niet meer. De Herfst is in 't land! Gaat het u zoo,ils mij, dan klinkt de uitroep: wDc Zomer is in 't land!" welaan genamer in de ooren. Alleen dat enkele woordje .zomer' doet ons zoo aangenaam aanhoeren of lezen wij dat woord, aanstonds doemen voor onzen peest op.; het grpene veldtapijt, doorweien met veelkleurige'bloemen, liet donkere geboomte, welks blad ons tot schaduw, welks vrucht ons ter verkwikking dient; die heldere stroom, wiens effen waterspiegel hemel en aarde weerkaatst; of die. kalme zee, wier onmetelijke vlakte ons de. grootheid des Scheppers pre dikt. Uil daarnevens het lalleos heir van schepselen, dat aan alles leven en beweging, bijzet; bet nuttig vee, daar grazend in de weide; het voge lenkoor, dat zijn stem verheft tussehen dn takken: liet visschenheir, dat in de wateren dartelt; de schitterende vlinders niet veelkleurige wiekjes, die van bloem tot bloem voortzwoven; Feuilleton. 1870. In eon dei* laatste werken van Carmen Sylva (de koningin van Rumenië, voor haar huwelijk prinses Von Wied), «Feldpost" ge titeld on in 't Duilseli uitgegeven, komt de volgende soldatenbrief van een zoon aan zijn vader voor. -Voor all-s mag ik lijden, dat uw gezond heid beter is en dat het werk u niet te zwaar valt, en dat gij u over mij niet al ie bezorgd hebt gemaakt. Want het gaat met mij best. Ik heb maar vier woudeu, twee in liet been, een in mijn ribben en een aan den linkerarm. En nu ik vrij van de koorts ben, kan ik met mijn rechterband schrijven. Ik heb het goed in liet lazaret, ik word door den doktor ver pleegd of het *\vel of liet wee van liet vader land van mijn genezing afhangt. Die dokter is niemand anders dan de zoon van onzen mijnheer Hoe ik aan mijn wonden beu gekomen Dat is al heel eenvoudig toegegaan-Jon gensriep de kapitein, «daarginds voor ons ligt een dorpje, het heeft maar éen straat, maar het zal daar duchtig spoken en wie daar door komt., is een held Voorwaarts jongens!" «Friedrich Wilhelm Rcindeizei ik tot mij zeiven, «jongen, houd moed, liever vallen dan geen held zijn," en toen ging het er op los. We vuurden tot dat onze patronen op waren, maar het was, alsof het bliksemde en hagelde uit alle vensters, hot was een gekraak èn geknetter, toen wij in de dorpstraat kwa- aan dat alles en nog; veel meer denken wij bij het vernemen van liet woordje «zomer". Maar nu ruischf ons dat sombere: «De Herfst is in 't land!" van alle zijden legen; en al wilden wij er eerst geen geloof aan slaan, bet vtoeg- tijdig ondergaan der zon, de nevelen, die haar des daags, de ruwe stormen, die er gieren, de groote plasregens, de gele bladeren, die tot nu toe nog j aan de twijgen waren gebleven en thans verstrooid worden langs velden en wegen, de huivering, die ons door alle leden vaart, dat alles pre dikt ons luide: «de Herfst is in 't land, t is gedaan met den zomer!" De Herfst is in 't land, en eene koude rilling bevangt ons. Wij den ken aan de natte, gure dagen die daar misschien nog zullen komen, 't Is geen zomer, en 't is geen winter. Niet warm en niet wat men fiksch koud kan noemen, maar dat huive rige, dat vaak ongezonde weer is voor ons een poos ons deel. De ouderen van dagen, de zwakken en ook zij, die lijden aan de kwaal, die lang zaam moordt als 't sluipend gif, en wis als 't grievend staal", worden met zekeren schroom aangezien, als of men wilde vragen: «Zult gij den Ilerfst met al zijne buien wel door komen r Kn de jongeren, en de sterken, en de gezonden? Wie zal 't zeggen, wie onzer voor den Herfst niet zal moeten zwichten, om even als 't dorre blad, door den herfst wind te worden afgerukt en ter aarde geworpen te worden? De Ilersfi is eender vierjaarge tijden, die zeer krachtig tot ons spreekt, over de «vergankelijkheid", ons herinnert, dat er niets besten digs is hier beneden; ons overtuigt, dat alles verandert. En toch, de droevige gedachten die zich thans van ons meester ma ken, ze verdwijnen bij de herinne ring, dat Hij, die alles geschapen heelt en onderhoudt Zelve onveran derlijk is. Juist door al dat wis selvallige, al dat veranderlijke hier beneden, wil Hij ons oog en ons hart vestigen op Hem, Die onveran derlijk is. Ware het hier altijd aangenaam en liefelijk, o, wij zouden zoo licht geneigd zijn hier onze tenten voor goed tol willen opslaan; maar daarom moeten wij er ook aan herinnerd worden, dat liet ware Vaderland hier ty&4den niet is; en moet er een styevj^cNT'» ^ons ,.jyordeu gewekt naar oön ^stmooiien hemel daar boven uien(lat moer dan hooren en zien ver ging, maar toch niet de lust om een held te zijn. «Voorwaarts!" commandeerde de kapi tein en viel. Doof en blind werd men van het steken en slaan, want als de bajonet door midden brak, dan draaiden we het geweer om en sloegen er met de kolven op los als razen den. Voorwaarts!'' schreeuwde de luitenant, die kranige luitenant Werner, u kent hem wel, die zoo dikwijls op het kasteel kwam, en hij viel. Ik draaide mij om. «Groet mijn bruid," riep hij me toe en daarna zag ik hem met meer, de een stortte over den ander. Voor ons een vuurzee, achter ons een berg lijken. «Voorwaarts!" riep de tweede luitenant Krug. IIij was ook een eenige zoon. Ik voelde wol iets warmloopon onderdo uniform aan de linkerzijde.«Friedrich Wilhelm Reiudel" zei ik tot mezelven, «in je hart is het niet, anders zou je daar bij die anderen liggen, waarom dus uict vooruit? Terug kan je ook niet moer." Op hetzelfde oogcnblik was do jonge Krug verdwenen; in zijn plaats trad de ollicier liarsch op, een kerel, zeg ik u, die voor den duivel zelfs nog niet. bang is. «Wij zijn er door!" riep hij en zwaaide met zijn muts; «hoera!" schreeuwde hij, en die nog over waren schreeuwden mode: «Hoera!" en vooruit ging het, want het was niet waar, we waren er nog niet door, maar h<»t was maar een hartversterking om ons courage in te spreken. Daar zagen we eindelijk een opening, daar was he* vrije veld! Mijn arm deed mij geweldig pijn, maar ik riep toch maar: «Hoera!" en nog zes anderen riepen het met mij mee. «Kijkt, jongens," riep Barscli, «ziet. ge ginds dien molen met dat tuintje er achter? Lib oralisliberalinderdaad eene partij had zich moeilijk mot een edeier naam kunnen tooien, had zich moeilijk een edeler getuigenis kunnen geven, zich een nobeler eigenschap toekennen. Liberaal te zijn, vrijzinnig te zijn niet alleen, maar ook vrijgevig. Gaarne van het zijne afstand te doen om ande ren te gerieven en te helpen. Als Staatkundige partij vrij te zijn van vooroordeelen, die zoo licht het juiste oordeel belemmeren, zoo licht oorzaak Daar is het veiliger." Wo stormden als leeu wen vooruit. Maar o wee! Da»r kregen we nog liet ergste van alles, want op hetzelfde oogen- blik stond de molen in lichtelaaie.; er was een granaat in gevallen. Het was al zoo goed als avond, maar op een oogenblik was alles helder verlicht en vlogen de brandende stukken door de lucht; ik kreeg een kogel in mijn been en viel achterover hall'in den molenvliet. Ik was buiten kennis. Toen ik weer tot mij zei ven kwam, was er geen mensch te zien, ook geen molen meer, maai de maan scheen o zoo helder en spiegelde zich i.i.het water; de hoornen inden tuin ruischten bijna onmerkbaar en wierpen lange donkere schaduwen op den grond. Eindelijk hoorde ik iets, ver, heel ver af: teen ik mijn ooren wat inspande, hoorde ik den Düppeler-marsch. «Nu, Goddank," dacht ik, -Frauschen zijn dat niet. die kunnen den Düppeler-marseh niet spelen!" Maar brandende dorst had ik. Wel stroomde de beek onder mij door, maar ik kon er niet bij komen, want bij de gering ste beweging zou ik naar beneden zijn getui meld, en Jan had ik jammerlijk moeten ver drinken. Met de reenterhuud voelde ik naar mijn veldflesch; nog een paar druppeltjes: «nu maar voorzichtigjes aan," dacht ik hard op, «anders is 't heelc-maal mis," en ik be vochtigde slechts mijn lippen en mijn tong. Wat was dat een bitter lange nacht. Uit het dorp steeg een eindeloos gejammer en geweeklaag op. «Als liet dag wordt, vinden zij mij," dacht ik on dat was mijn eeuige troost. Gelukkig bloedden mijn wonden niet, anders was ik doodgebloed. «Dus, Friedrich Wilhelm Reindel," zoo sprak ik mij zei ven hart in, «geduld maar, man." Toen den volgenden morgen de zon op kwam en het zachtjes aan wat warmer werd, zijn dat anderen, tegenstanders vooral, in eon min gunstig licht verschijnen. Of de naam verdiend was en de ei genschap in waarheid de partij ken merkte? Indien liet liberaal mag hoeten, zich- zelven tc verhorten, zichzelven bij uit sluiting van anderen het vei mogen om to denken toe te leggen, voor zichzel ven alles op te voideren wat eer heet, wat waardigheid geeft, wat winst af werpt, dan heeft de liberale partij, hier en elders, haar naam verdiend. Indien .het liberaal is, anderen te onderdruk ken, zonder voor zichzelf op onfeilbaar heid aanspraak te durven maken, elke andere geestesrichting en levensuiting van de baan te dringen, dan hebben dc liberalen, in het vaderland en daar buiten, zich de beste titels en het volste racln op hun naam verworven. Lenige liberale praktijken uit do jongste geschiedenis. il'et disi'rikt Bergum 'had den beer Bosgra dc meerderheid gegeven en hem tot afgevaardigde benoemd. Indien er ooit een volksvertegenwoordiger door het slijk der straten gesleurd is, dan is dit den lieer Bosgra door de groote en kleine liberale pers wedervaren. Hij was, zoo heette liet, volkomen ongeschikt om zijn mandaat als volks vertegenwoordiger te vei vullen; slechts voor den aanhoudenden aandrang zijner paitijgenooten was hij bezweken en had eene betrekking op zich genomen, welke hij wist, dat hij niet naar be lmoren kon waarnemen; zijne burger lijke manieren werden bespot en aan de bespotting van het liberale publiek begonnen mijn wonden te steken. Gaarne zou ik. ze wat afgekoeld hebben, maar het was me niet mogelijk bij water te komen bovendien was het water van den vlied rood en zwart gekleurd en ondrinkbaar door aller lei vuil. De hitte werd ondraaglijk en mijn veidflesch was ledig, niettegenstaande ik er nog geen enkelen slok uit had genomen. Den geheeieu langen dag kwam niemand in mijn nabijheider was in het dorp genoeg te doen. Ook kwelde mij de honger, want ik had sedert den vorigen dag geen hete broods over mijn lippen gehad! De weinige schaduw, die dc half verkoolde hoornen in den tuin afwierpen, kon ilc slechts van verre waarnemen, maar ik snakte er tevergeefs naar. Nog een lange nacht en een geheele d.=g gingen er voorbij, waarin ik onuitsprekelijk veel leed. Ik had nooit ge dacht, dat een mensch zon taai was. Hon ger, dorst en pijn te lijden, geen sterveling te zien, niet te kunnen schreeuwen, omdat de tong aan het verhemelte is vastgekleefd, ik weuscli het mijn aartsvijand nog niet toe, zelfs hem niet, die me heeft gewond. Ik dacht maar aan de woorden, die de kapitein had geroepen: -Die er door komt, is een held." -Ja," zei ik tot mezelven, «Friedrich Wilhelm Reindel, nu ben je een lield, maar een armzalige held." Of allen thans zoo ellendig te moedo zijn als zij daar zoo liggen te zieltogen als een stuk aangeschoten wild Op eenmaal, hut was al tegen den avond, hoor ik paardengetrappel naderen. Het hart bonsde me hoorbaar in de borst, want als het nu eens niet dicht genoeg bij kwam, zoodat mijn zwakke klagende stem niet door drong tot hem die naderde! Ik verzamelde mijn laatste krachten en nep; «Hulp! hulp! overgegevener kwam gom einde aait de jool over don Bcrgunischcn afge vaardigde. Wij zullen niet te kieskeurig zijn in ons oordeel over dergelijke partij- nianoeim-cs, vooral niet nu de liberale pers, die deze baldadigheden pleegde, zich zelve executeert. Na misschien den dood van den afgevaardigde van Ber gum zoo al niet veroorzaakt, dan toch allicht verhaast te hebben, komt zij nu aan hare lezers dingen vertellen, die de volkomone rehabilitatie van den heer Bosgra inhouden. Nu erkent zij dat hij een man was uit duizenden, uileger nlae scclerisquc fmeus, een man van een hoog eu edel karakter en smetteloozen levenswandel, een man die in geheel een kiesdistrikt de geziene en gewilde was. Nu heet het dat Bergum wel weder door de liberalen te veroveren is, omdat de antirevolu tionaire partij geen kandidaat kan stellen die ook maar- bij Jwnu in de schaduw kan staan en ook maar in de verte het vertrouwen genieten, wat den heer Bosgra ten deel viel. Bah! wal oeno vrijzinnigheid, wat eene vrijgevigheid bovenal. Voor den toekomstigon historieschrijver van onze hcdenilaagsche staatkundige verhou dingen wel eene aanduiding tot welk eene diepte, beneden waar het peillood nog do zedelijke ellende waarneemt, de liberale partijpolitiek en polemiek wegzonk. Ken ander voorbeeld. Hot Xieuws r. i/. Dug werd te Am sterdam wegens eerroof Veroordeeld. Deze veelgelezen© liberale courant. hu...." Toen bleef mo het woord in do keel steken.... Daar hoorde ik een ruiter afstijgen; hij knielde naast me neder on -Frits! GoJ in den hemel hen jij het! Flits Reindel!" riep hij en ik fluisterde; «Mijnheer Itoefl', doktor!" Toen verloor ik het bewustzijn eu in langen tijd kreeg ik het ook niet meer terug. Toen ik wakker weid, lag ik in een helder, frisch bed, gewasscheti en verhonden, ik had wel erg pijn, maar anders voelde ik me heel wel. Daar komt onze mijnheel do dokter eu zegt: -Goeden morgen, Frits, je hebt het uitgehou den, hoe gaat het er nu mee?" En nog meer zeide hij, hij prees mijn moed en zei: -Wat zal vader trotsch op je xyn." •Och." ant woordde. ik, «het was niets meer dan een staalije van mijn plicht." De dokter zorgt voor ons, alsof we zijn kinderen zijn. Het was wel altijd een brave kerel, inanr in een tyd, zooals we nu beleven, komt hel goede, dat er in een mensch zit nog meer voor. den dag. Maar nu. vaarwel, beste vader, houd u maar goed eu wees Opgeruimd. Groet moeder van me-ou als ge meent, dat mijn brief haar tc veel zal ontroeren, geef hem haar dan maar niet, maar vertel er huur liever een en ander uit. Wil ook aan Katrientje mijn verloofde) mijn hartelijke grocte-owi-biengen en haar vragen, of /.ij mij nog wel hebben wil, als ik soms kreupel blijf. Zij zal toch wel? Als zij neen zegt. schrijf het mij Man maar niet. Ik hoor het dan altijd nog-spoedig genoeg. L'w liefhebbende zoon. FRIKIiUICH WlI.HKJ.M RKINUEL. I\S. Het kruis krijg ik, de dokter heeft liet gezegd. Zoo ge mij wat tabak kunt zen den, zou me dat veel ploizier doen. Geld om hier te leven, heb ik gonoeg, maar tabak is hier niet te krijgen."

Peel en Maas | 1888 | | pagina 1